Maandag

Het was uiteraard niet mijn beslissing om hierheen te komen. Tegen jongeren wordt gewoon gezegd waar ze mogen gaan en staan. Je bent een slaaf van je ouders. Over Glasgow hoor je allerlei verhalen. Messen, fanatisme, bendes, geweld, alcohol als ontbijt, regen. Al die stomme clichés. Om eerlijk te zijn was ik wel nieuwsgierig naar het avontuur. Antropologie. Ik had het idee dat ik er toch niet zo lang zou blijven. Maximaal één jaar. Maximaal!

En dan weer naar het zuiden. Niet naar Eastbourne. No way! Misschien naar Brighton. Wie zal het zeggen? Ik wist dat ik wel een jaar kon missen. Ik ben geen probleemkind of zo.

Het accent intrigeerde me het meest. Ik vond het briljant, karaktervol, vol energie. Het klonk als één grote, voortdurende ruzie in de hele stad. Ik probeer er nog steeds vat op te krijgen. Ik moet toegeven dat ik van een kwart van de mensen die ik ontmoette geen woord verstond van wat ze zeiden. Ik knikte gewoon. De Pakistanen waren het coolst. Zij hebben zo’n sappig accent dat het Glasgows vermengt met Pakistaans. Een melodieuze mix. Klinkt als muziek in de oren.

Het grootste verschil was het lawaai. Het kwam van alle kanten, wervelde door de gangen als een aanval op mijn oren. Het was een kluwen van geluid. Ik had gewoon geen flauw idee van wat er om me heen werd gezegd. Alle stemmen vermengden zich tot een onontwarbare herrie. En dan was er natuurlijk het gestaar. Ik had me erop voorbereid. Ze zouden zich realiseren dat ik nieuw was. Het nieuwbakken kereltje. Het nieuws van de dag. In mijn paranoia waren alle ogen op mij gericht. Blikken die me uitkleedden, blikken die me taxeerden. Meisjes vroegen zich af: zouden ze of zouden ze niet? Jongens vroegen zich af: wie is dat in godsnaam? Is hij concurrentie? Kan ik het van hem halen in een gevecht? Mijn iPod was opgeladen. Muziek sloot alles buiten.

Ik maakte me er niet druk om dat ik geen vrienden had. Ik wist dat er een overgangsperiode zou zijn, maar echt, ik had geen vrienden nodig. Mijn plan was eenvoudig: onder de radar blijven, goede cijfers halen en wegwezen. Naar een goede universiteit. Dat moest haalbaar zijn. Ik zeg niet dat ik me wilde afsluiten van de mogelijkheid om nieuwe mensen te leren kennen, maar ik was niet zo goed op de hoogte van de nieuwste rages. Computergames bijvoorbeeld, PlayStation, Xbox, Facebook, MySpace, Twitter, ringtones downloaden, de allernieuwste apps voor welke smartphone ook maar in is. Dat soort onzin. Ik ben nogal old school op mijn nieuwe school. Ik kijk films, lees boeken, luister naar muziek en speel op mijn gitaar. Niks speciaals.

Op mijn oude school speelde ik wel rugby – je had niet echt de keus – maar ik zou niet zeggen dat ik een grote sportfanaat was. Ik vond het best oké dat ik niet Mister Popular was. Ik was niet interessant genoeg. Anderen verdrongen zich niet om mijn scherpe en gevatte opmerkingen te horen. Ik was geen goede vriend.

De school was net als de stad. Een labyrint van gangen en deuren. Ik liep totaal verloren. Ik zette mijn iPod aan, zocht naar Meat is murder en joeg ‘The Headmaster’s Ritual’ door mijn oren. Hoe gepast, dacht ik. Ik plofte neer in een veilige hoek in de grote hal en bestudeerde de omgeving. Waren de leerlingen in deze tempel van wijsheid zo anders dan op mijn vorige school? Eigenlijk wel. Om te beginnen waren hier meisjes. Veel meisjes. Ik zou op het eerste gezicht niet zeggen dat het een ongedisciplineerde school was, maar een korte blik was genoeg om te zien dat er heel wat kinderlijk geharrewar, vijandelijke uithalen en verbale agressie was. Er werd geduwd en getrokken, op de grond gespuugd, op armen geslagen, op hoofden gemept en met rugzakken gegooid. Op mijn vorige school hing er op dit moment van de dag eerder een griezelige stilte. Alle leerlingen werden verondersteld in één richting door de gangen en de zalen te lopen. Zoals in Dead Poets’ Society. Militair. Draconisch. Uniformen waren onberispelijk. Boordjes gesteven. Broeken in een plooitje gestreken. Toch vond ik de dresscode hier veel beter. Het was cool dat veel leerlingen het originele uniform een creatieve draai gaven. Dat zei veel over de school. Over de leerlingen. Toch waren er ook een heel stel die geen uniform droegen. Zij gaven de voorkeur aan het typische marginalenuniform: de combinatie van trainingspak en pet. Afgrijselijk. Die met de meeste stijl staken hun broekspijpen in hun witte sokken… echt een prachtig gezicht. Misschien veranderde ik mijn uniform ook wel. Ik kon helemaal uit de bol gaan en het bovenste knoopje van mijn hemd openlaten of iets totaal radicaals doen zoals mijn das met de smalle kant knopen. Wat een heiligschennis! Hou je vast!

Dan waren er natuurlijk de opvallende groepjes: de geeks, de rockers, de gothics, de Kaiser Chiefs-fans (en soortgelijke bands), de H&M/River Island-klonen, enzovoort, enzovoort. Ik zat daar en vroeg me af in welk groepje ik ingedeeld zou worden. Wie zou me het eerst in een vakje stoppen? Natuurlijk wilde ik tot een minderheidsgroep behoren. Een minderheidsgroep met één lid: de Engelse-knullengroep. Ik vermoedde echter dat het woord ‘Knul’ hier een no go zou zijn. De Engelsegastengroep dan. Dat klonk als een goeie naam. Hoeveel mensen luisterden naar The Smiths op deze school? Hoeveel mensen wisten überhaupt wie The Smiths waren?

Ik had nog nooit zo veel meisjes op dezelfde plek gezien, tenminste, niet allemaal tegelijk. En zeker niet op dit tijdstip op een maandagochtend. Een intrigerend palet van stijlen, maten… en gradaties van aantrekkelijkheid. Ik vond mezelf niet onaantrekkelijk, ook niet echt aantrekkelijk trouwens, maar ik was nieuw op school en dat moest toch een zekere aantrekkingskracht hebben. Misschien kon mijn accent wel een meisje bekoren. Of meer meisjes… Ik moest me concentreren op de positieve kanten. Meervoud.