Verstoppertje

Het grote publiek heeft doorgaans een diepe bewondering voor lieden die uit het gevang weten te ontsnappen. Verhalen van opzienberende ontsnappingen vormen veelal een gewilde literatuur. Vroeger was het ook een spektakelstuk. Maar in onze huidige straftoepassingssystemen is een ontsnapping geen kunst meer. De meeste inrichtingen hebben een open karakter en de besloten gemeenschappen beschikken over zo weinig bewaking, dat ‘ontsnapping’ niet veel meer betekent dan eenvoudig uit wandelen gaan.

Ook lieden die lang uit handen van de politie weten te blijven, terwijl het iedereen bekend is dat hun aanhouding dringend wordt verzocht, genieten een algehele bewondering. En ik moet zeggen dat ik in mijn lange loopbaan bij de recherche vele figuren heb ontmoet die de bewonderenswaardige gave hadden ontwikkeld op kritieke momenten de politie steeds een stap voor te zijn. Een arrestatie verrichten is een moeilijke zaak. Op de politieschool en ook bij de rechercheopleiding wordt aan dat onderwerp ruime aandacht besteed. Toch kan men de praktijk moeilijk in een lesrooster vervangen. De menselijke geest is daarvoor te inventief. Er zijn enkele gebruikelijke schuilhoeken. Ik heb vele mannen van onder de echtelijke sponde weggetrokken. Ik vond hen wel op zolders en in kasten. En ik heb er weleens een ontdekt onder de rokken van zijn bejaarde moeder. Ik zocht eens Rooie Henk, een vakbekwaam kraker met een heel eigen stijl. Ik was al een paar maal bij hem thuis geweest, maar had Rooie Henk daar nooit aangetroffen. Ik werd bij mijn komst steeds opengedaan door zijn vrouw en wanneer ik binnen rondkeek trof ik, vriendelijk glimlachend, steeds dezelfde buurvrouw op visite. Toen ik de vijfde maal weer dezelfde buurvrouw aantrof, werd ik wat achterdochtig. Ik bekeek haar eens van dichtbij. Het was Rooie Henk, in vrouwenkleren, zwaar geschminkt en met een blonde pruik op het hoofd.

In de jaren zestig opereerde in de Amsterdamse binnenstad een actieve insluiper. Hij werd in penozekringen Gladde Gerrit genoemd; een bijnaam die bij hem paste, want hij was zo glad als een aal. Bijna niet te vangen. Ik wist waar hij woonde, maar trof hem nooit thuis.

Na heel veel moeite had ik uiteindelijk aan de overkant van zijn pand een vrouw bereid gevonden me te waarschuwen wanneer Gerrit de echtelijke woning betrad. Ik was al een paar maal ‘ingeseind’, maar had niettemin bot gevangen. Steeds liep de vrouw van Gerrit braaf met me door het hele huis om me te laten zien dat Gerrit echt niet aanwezig was. Ik begreep er niets van.

Toen ik de derde keer de tip kreeg dat Gerrit was thuisgekomen, besloot ik niets aan het toeval over te laten. Ik doorzocht de woning zo grondig dat ik zelfs in de gootsteenkastjes keek. Terwijl ik daarmee bezig was, zag ik plotseling uit de wasmachine in de keuken kringetjes rook omhoog zweven. Omdat ik brand vreesde, trok ik de stekker uit het stopcontact en schoof de machine, die op wieltjes stond, van de muur. Tot mijn stomme verbazing zag ik aan de achterkant diep gehurkt de zo lang gezochte Gerrit. Hij had het inwendige geheel als schuilplaats ingericht. Ik had Gerrit nooit gevonden als hij niet had vergeten zijn sigaret uit te doen.