De Cock en... de halsstarrige zakkenroller

Ze kwam groot en breed de recherchekamer binnenstuiven, tranen in haar ogen, twee kinderen in haar kielzog.

‘Ik ben bestolen.’

Ze liet zich zakken op de eerste de beste stoel die binnen haar bereik was en hijgde foodborstig na. De beide kinderen schaarden zich aan haar zijde; zwijgende paladijnen met wit vertrokken gezichtjes.

‘Ze hebben mijn portemonnee gerold’

‘Waar?’

Ze gebaarde met haar hoofd. ‘In het warenhuis.’

Ze hield haar boodschappentas omhoog; een soort omgekeerde biezen zomerhoed met hengsels en een bloemmotief.

‘Hier zat hij in.’

Ik knikte begrijpend.

‘Een aantrekkelijke tas voor zakkenrollers. Ze kunnen er van alle kanten bij.’

Ze schudde triest haar hoofd.

‘Ik let altijd zo goed op. Ik kijk wel honderd keer of ik hem nog heb. Het is mij nog nooit gebeurd. Voordat ik wegging heeft mijn man mij nog gewaarschuwd.

’Pas op je portemonnee, zei hij.’ Ze maakte een droeve grimas.

‘Als ik straks thuiskom, zal hij tegen mij tekeergaan.’

‘Zat er veel in?’

‘Bijna vijfhonderd gulden.’

‘Toe maar.’

Ze glimlachte vreugdeloos.

‘Mijn huishoudgeld voor twee weken. Als ik die vent te grazen krijg...’

‘Hebt u enig idee wie het heeft gedaan?’

Ze gebaarde wat vaag voor zich uit.

‘Een blonde vent van een jaar of dertig... vijfendertig. Hij, scharrelde wat raar achter me aan.’

‘Hebt u gezien dat hij met zijn handen in uw tas zat?’

Ze grijnsde breed.

‘Ha... dan-was-ik~hem-u-wel-even-komen-brengen.’

IN haar stem klonk zoveel venijn dat ik ervan schrok. Ik keek naar haar handen, die in haar schoot de hengsels van de biezen tas omklemden. Haar vingers waren kort, gespierd, haar polsen onvrouwelijk zwaar. :*ïï kunt dus niet met stelligheid zeggen dat die blonde man de dader is?’ Ze schudde haar hoofd.

‘Dat kan ik niet. Maar ik... voor mij... ik geloof dat die vent mijn portemonnee heeft’

Ik trok mijn schrijfmachine naar mij toe.

‘Hoe is uw naam?’

‘Dirksen... Jansje Dirksen.’

Het was in een korte tijd mijn twintigste of vijfentwintigste aangifte van zakkenrollerij. Het was om dol van te worden. En de stroom hield niet op. Vooral op de zaterdagmiddagen was het raak. Dan kwamen huilende vrouwen vertellen dat ze hun portemonnee kwijt waren. In vrijwel alle gevallen wisten ze niet hoe het was gekomen Plotseling stond hun tasje open en was hun portemonnee weg. Van de dader... geen spoor.

Op een sombere zaterdagmiddag werd Gert-Jan de Vries het politiebureau aan de Warmoesstraat binnengebracht. Twee stevige dienders hielden hem in toom. Voor de balie ontstond onmiddellijk een hevig tumult. Gert-Jan getuigde gloedvol van zijn onschuld en had ter ondersteuning van zijn betoog zijn beide armen nodig En dat waren de armen die de agenten omklemden. Het werd een wilde vertoning. Op een wenk van de brigadier lieten de agenten hem los. Gert-Jan kwam nu eerst goed op dreef. Met een stortvloed van woorden, onderstreept door brede armgebaren, betoogde hij opnieuw hoe onschuldig hij wel was en hoe stom die agenten hadden gehandeld om hem - de onnozele - naar de Warmoesstraat te slepen. Toen de brigadier-wachtcommandant door zijn betoog niet geïmponeerd bleek, stelde hij zuchtend vast dat elke gerechtelijke dwaling nu eenmaal op een politiebureau begon. En dat de Warmoesstraat in dat opzicht toch al een slechte naam had. Wat achteraf, bij de muur, stond een oud fragiel vrouwtje. Ze keek over haar metalen brilletje wat onthutst naar de act die Gert-Jan voor de balie opvoerde

‘Ik heb het toch echt gezien,’ prevelde ze voor zich uit. ‘Ik heb het toch echt gezien’

Toen de wachtcommandant alles had gemuteerd, kreeg ik de zaak in behandeling. Het bleek dat het oude vrouwtje in het warenhuis alarm had geslagen. Er waren mensen toegelopen en op haar aanwijzing had men Gert-Jan de Vries vastgepakt. Ze keek mij trouwhartig aan.

‘Ik heb het echt gezien. Gelooft u mij... ik heb het echt gezien.’

‘Wat?’

‘Hij zat met zijn hand in mijn tasje.’

‘Stond uw tasje open?’

Ze verschoof iets op haar stoel.

‘Kijk, ziet u... ik keek even naar een jumpertje voor mijn kleindochter. Ze is over morgen jarig. En nu hebben ze daar in dat...’

‘Wat gebeurde er?’ onderbrak ik. Ze duimde over haar schouder.

‘Ik... eh, ik stond bij dat rek en plotseling voelde ik iets aan mijn arm. Ik dacht: wat moet dat? Ik draaide mij direct om en toen zag ik die vent met zijn hand in mijn tas.

‘En toen?’

‘Toen ben ik hard gaan roepen... houd de dief. Ik dacht echt dat hij mijn beursje had Ik keek haar schuins aan.

‘En dat was niet zo?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Hij zat er nog in.’

Ze knipte haar handtas open en nam daaruit een ouderwets kralenbeursje met een fraai bewerkte zilveren beugel. Ze glimlachte vertederd.

‘Het is nog een erfstuk van mijn ouwe grootje.’

‘Hij heeft dus niets gestolen,’ stelde ik vast.

De uitdrukking op haar gezicht veranderde op slag. Ze schoof haar metalen brilletje wat hoger op haar neus en kneep haar dunne lippen op elkaar

’Hij zat met zijn hand in mijn tasje,’ riep ze fel. ‘Ik heb het echt gezien.’

Ik. knikte haar toe.

‘Ga maar fijn naar huis,’ sprak ik zoet vriendelijk. ‘Ik zal de zaak wel onderzoeken.’

Ze kwam overeind, keek mij lange seconden wantrouwend aan en schuifelde toen de kamer af. Halverwege draaide ze zich om.

‘Je laatje door die vent niks wijsmaken. Hij vertelt smoesjes... smoesjes. Ik heb het echt gezien.’

Mopperend liep ze de deur uit.

Ik had de waarschuwing van het oude vrouwtje niet nodig. Ik kende De Vries. Gert- Jan was een erkend zakkenroller. Ik had meer met hem van doen gehad en wist dat ik: het niet gemakkelijk zou krijgen.

Ik liet hem naar het verhoorkamertje brengen.

Onmiddellijk trok hij tegen mij van leer.

“Waarvoor zit ik hier?’ opende hij opstandig. ‘Dit is pure vrijheidsberoving. Jullie hebben geen recht om mij vast te houden. Ik heb niets gedaan.’

“Je hebt geprobeerd om het beursje van dat oude vrouwtje te stelen,’ reageerde ik kalm.

Gert-Jan grijnsde breed.

‘Ik weet hoe jullie denken... eenmaal gestolen... altijd een dief. Zo is het toch?’

Ik haalde mijn schouders op.

“Je zat met je hand in haar tasje.’ Gert-Jan ging staan en gebaarde wild.

‘Ze heeft aderverkalking. Dat oude mens is in de war. Ik zag haar tasje openstaan..’

‘En dacht je,’ vulde ik aan, ‘laat ik haar beursje wegnemen voordat een ander het doet’

Gert-Jan schudde heftig zijn hoofd.

‘Ik wilde dat oude mens alleen maar waarschuwen dat haar tasje openstond. Maar ze begon te schreeuwen als een speenvarken. Ik ben toen maar weggelopen.’

‘Waarom?’

‘Ik dacht... eh, straks zeggen ze nog dat ik haar beursje wilde stelen.’ Gert-Jan ging weer tegenover mij zitten.

‘Ik bezweer het u, rechercheur,’ betoogde hij vettig. ‘Ik was niet van plan om iets te gappen. Ik wilde dat oude mens alleen maar waarschuwen dat haar tasje openstond. Keer niet. Geloof mij nu eens voor één keer. Een mens kan zijn leven toch beteren?’

Ik boog mijn hoofd en krabde achter in mijn nek.

Ik kon wel ophouden. Als hij in dezelfde formule doorging, zou hij op het laatst in zijn eigen onschuld gaan geloven. Ik wist hoe Gert-Jan was. Bekennen zou hij nooit. En met dat oude vrouwtje als enige getuige van wat hoogstens een ‘poging’ tot zakkenrollerij zou opleveren, maakte ik weinig kans om hem voor de rechter te brengen. Inwendig was ik ervan overtuigd dat hij verantwoordelijk was voor al de zakkenrollerijen van de laatste weken. Ik bepeinsde wat ik kon doen en plotseling dacht ik aan mevrouw Dirksen... Jansje Dirksen. Als zij Gert-Jan zou kunnen herkennen als de man die steeds achter haar aan liep voordat zij in het warenhuis bemerkte dat haar portemonnee was gestolen, dan kon dit - op zich geen bewijs - mijn zaak tegen de halsstarrige zakkenroller steunen.

Ik verzocht haar naar de Warmoesstraat te komen en arrangeerde een confrontatie. Gert-Jan plaatste ik te midden van een achttal mannen van ongeveer dezelfde leeftijd, lengte en postuur. Van een afstandje liet ik haar naar de mannen kijken.

‘Het is de derde van links,’ fluisterde ze.

Ik glimlachte. Gert-Jan was inderdaad de derde van links. Maar dat zei ik haar niet

‘U weet het zeker?’

Ze knikte met een strak gezicht.

‘Absoluut.’

‘Mooi. Dan kunt u weer gaan. Hartelijk dank voor uw komst.’

Jansje Dirksen staarde voor zich uit.

‘Mag ik... eh,’ vroeg ze aarzelend, ‘mag ik hem ook even van dichtbij zien?’

‘Natuurlijk,’ zei ik nietsvermoedend.

Langzaam, met een wat slepende tred, liep ze op de mannen toe. Ik slenterde achter haar aan. Bij Gert-Jan bleef ze staan en keek hem in het gezicht. Hun blikken kruisten.

Plotseling, in een vloeiende, flitsende beweging, stootte ze haar rechtervuist naar voren. Het gebeurde zo snel, zo deskundig, dat noch ik noch een van de andere rechercheurs in de kamer tijd had om te reageren.

Haar vuistslag trof Gert-Jan vol op de kaak. Het gaf een zacht, dof geluid. Een moment staarde de zakkenroller wezenloos in het niets. Toen begon zijn lichaam langzaam te zwaaien en zakte met een plof op de vloer. Gert-Jan was groggy volkomen groggy.

In de algemene verwarring ontkwam Jansje Dirksen.

En Gert-Jan?

Toen hij weer aanspreekbaar was, keek hij mij aan.

‘Ik beken je al mijn zakkenrollerijen van de laatste drie maanden,’ verzuchtte hij. ‘Onder één voorwaarde... laat dat mens nooit meer komen’