Ome Joop

Er was eens - zo beginnen alle sprookjes - een vader, die zich ernstig zorgen maakte over de toekomst van zijn zoontje van zes jaar. Hij besloot tot een test om te zien wat er in het zieltje van de knaap huisde. Met een heerlijke appel, een oude Statenbijbel en een glimmende rijksdaalder sloot hij het kereltje op in een kamer.

De bezorgde vader overwoog dat wanneer hij de deur opende zijn zoontje van de appel zou eten, hij hem boer zou laten worden, als hij in de bijbel zou lezen, hij ermee moest worden en als hij de rijksdaalder in zijn hand zou houden, hij kennelijk voorbestemd was voor het bankbedrijf.

Met enige spanning in het hart opende de vader de deur en zie... zijn zoontje had de rijksdaalder in zijn zak gestoken, zat op de bijbel en was bezig de appel te verorberen.Dus maakte hij hem politieman.

Zo dat weet u dan ook. Maar het politieman zijn is niet alleen zitten en appels eten.

Menssen, mensen, wat wordt er bijvoorbeeld bij ons in het politiebureau aan de Warmoesstraat een criminaliteit verwerkt. Wanneer ik dat met het verleden vergelijk Dan u weet het, ik werk daar al meer dan een kwarteeuw - kan ik het nauwelijks

In het jaar 1981 was dat een golf van twintigduizend misdrijven. En dat in een stukje stad van ruim een vierkante kilometer. Laat u door psychologen, criminologen, of wat voor logen dan ook, niet van de wijs brengen: de misdaad in Amsterdam is schrikbarend. Het is tijd dat ons wordt toegestaan ‘grote schoonmaak’ te houden, toch moet u niet denken dat wij in de Warmoesstraat alleen grauwe momenten beleven. Vooral in de nachtelijke uren heeft het politiebureau een reeks vaste bezoekers: uitgestotenen, die zich even komen warmen of een dutje doen op de comfortabele bank in de hal.

Een van die vaste nachtelijke bezoekers was Ome Joop, een man voor wie we een warme sympathie koesterden.

We zijn er nu eerst achter gekomen dat hij feitelijk Petrus Johannes Sogeler heette. Maar dat wisten we niet en het interesseerde ons ook niet. Hij was voor ons gewoon Ome Joop, de man met zijn accordeon, die midden in de nacht voor brigadier en de diender zijn repertoire speelde... onafgebroken, vrijwel zonder pauzes, tot hij boven zijn muziekkast in slaap viel. Met zijn lange grijze haren, snor en baard zag hij er indrukwekkend uit, zelfs als hij sliep.

Tegen het ochtendgloren maakten we hem wakker. Dan grijnsde hij vriendelijk, Hij mompelde een groet en liep met zijn accordeon het bureau uit. Niemand wist waar hij heen ging.

Ome Joop dronk veel, maar naar het ‘waarom’ van zijn verdriet hebben we nooit gevraagd.

Op een nacht kwam hij niet. Er kwam wel een hoertje, dat vertelde dat midden op het asfalt van de Koestraat, in de stromende regen, een oude man lag. Het was Ome joop.

Toen de broeders van de geneeskundige dienst zijn dode lichaam op de brancard tilden, vouwde een van de dienders zijn handen... Handen, die wij zo vaak over de knoppen van zijn kast hadden zien glijden.