De routine van alledag

Het op schrift stellen van een aangifte van diefstal van een fiets is voor een rechercheur aan het bureau Warmoesstraat en ook elders in Amsterdam een pure routineklus geworden. Er worden in onze stad dagelijks zoveel rijwielen en bromfietsen gestolen, dat op den duur een zekere nonchalance binnensluipt. Het is onvergeeflijk voor een ambtenaar. Toch gebeurt het.

Van de week kwam een jongeman de grote recherchekamer binnenstappen. Ik schatte hem op achter in de twintig. Hij had een vriendelijk, open gezicht. Met een plof zakte hij op de stoel naast mijn bureau neer.

‘Ik ging vanmorgen met mijn hond naar beneden,’ begon hij. ‘Daar in de box staat mijn fiets. Ik ga ‘s morgens altijd een eindje met mijn hond fietsen. Aan de lijn.’ Ik knikte begrijpend, pakte een formulier en draaide dat in de schrijfmachine. Daarna noteerde ik zijn naam en adres. ‘Hoe laat was dat?’ vroeg ik.

‘Half acht. Zoals gezegd: ik ga ‘s morgens altijd een eindje met mijn hond aan de lijn...’

Wat is het voor een fiets?’

‘Een eigen bouw. Een prima fietsje met tien fijne versnellingen. Het schakelt lekker soepel. Trouwens, het karretje fietst als een trein’. ‘Heeft u een framenummer?’

De man leek even verward, maar hij tastte daarop in de binnenzak van zijn colbert en las me uit zijn agenda het framenummer voor. ‘Ik heb het er zelf ingeslagen,’ voegde hij eraan toe.

‘Wat voor zadel zit erop?’ vroeg ik verder. De jongeman glimlachte vertederd.

‘Een fantastisch zadeltje. Leer. Zacht als een zwoertje. Het zijn maar een paar vierkante centimeter, maar je zit erop als in een fauteuil. Je moet leer niet laten uitdrogen. Dat is de fout. Daarom...’

‘Ja, ja,’ onderbrak ik snel. ‘Wat voor banden heeft u om de wielen?’

‘Tubes. Geen gewone banden, maar tubes. Goeie belegen tubes. Ik heb verschillende soorten, maar om ‘s morgens met mijn hond...’

‘Wat voor remmen?’

‘Velgremmen. Natuurlijk velgremmen. Puike remmetjes, moet ik zeggen. Super licht en toch sterk. Ik zei het al: het karretje is een eigen bouw, maar met liefde in elkaar gezet. Ik heb, bij wijze van spreken, elk spakie toegesproken.’ Ik grinnikte om de lof die de man zijn fiets toezwaaide en maakte de aangifte verder af. Daarna trok ik het formulier uit de machine en legde dat voor de man neer. ‘Wilt u tekenen?’

‘Wat?’

‘Uw aangifte van diefstal van uw fiets.’

De man keek me stomverbaasd aan. ‘Mijn fiets is niet gestolen.’

Ik slikte.

‘Waar komt u dan voor?’

Hij spreidde beide handen. ‘Ik ben mijn hond kwijt.’