Een bekentenis

Ik kreeg een envelop met een brief en daaraan een flapje van mijn commissaris. ‘Ter behandeling’, stond erop. De brief was geschreven in een vloeiend handschrift met grappige letterverbindingen en sierlijke hoofdletters.

‘Geachte heer,’ begon het, ‘ik heb lang geaarzeld u deze brief te schrijven. Mijn geweten laat mij echter niet met rust. Het hoge woord moet er maar eens uit: ik heb gestolen. In de afgelopen maanden heb ik een paar winkeldiefstallen gepleegd. Stuurt u alstublieft een van uw rechercheurs om alles op te nemen. Naar het bureau durf ik niet te komen. Hoogachtend ...’ En dan volgde een naam met linksonder een adres.

Op een wat druilerige morgen toog ik erheen. Ik werd op mijn bellen opengedaan door een niet-onknappe vrouw van voor in de veertig. Misschien was ze nog wel jonger. Ze droeg een zwarte nauwsluitende japon met een lage hals, waarin haar slank figuur fraai tot uiting kwam.

‘Ik ben rechercheur van politie,’ zie ik. ‘U hebt de commissaris een brief geschreven?’ Ze schonk me een milde glimlach en ging me voor naar een ruime kamer met veel pluche, bankjes en kussen. Ze gebaarde beminnelijk naar een ruime fauteuil. Nadat ik had plaats genomen, schoof ze een leren poef bij en ging beangstigend dicht naast me zitten. Een wolkje parfum danste vrolijk om me heen.

‘U schrijft dat u winkeldiefstallen hebt gepleegd,’ begon ik zakelijk en haalde haar brief uit mijn binnenzak.

Ze liet het hoofd iets zakken. ‘Ik schaam me zo.’

‘Wat hebt u gestolen?’

Ze keek naar me op, het hoofd een beetje schuin. ‘Luxe dingetjes die alleen een vrouw kan bekoren, maar waar niemand feitelijk iets aan heeft.’

‘Zoals ...’ reageerde ik strak.

Ze trok wat wrevelig de schouders op. ‘Broches, hangertjes, kettinkjes, grammofoonplaten, tierelantijntjes.’

Haar tong gleed langs de volle lippen. ‘Slipjes.’ Ze zweeg even voor het effect. ‘En soms weleens een te klein BH-tje.’

Ik slikte. ‘Waarom te klein?’

Ze zuchtte heel diep en blikte zo zwoel naar me op dat ik het er benauwd van kreeg.

‘Zal ik het u eens laten zien?’ vroeg ze liefjes.

Ik schudde het hoofd. ‘Nee ... nee!’ riep ik geschrokken.

Ze reageerde quasi-verbaasd. ‘Moet u het gestolen goed niet zien?’

Ik kwam uit de fauteuil overeind en keek vanuit de hoogte op haar neer. ‘Ik heb zo het gevoel,’ sprak ik streng, ‘dat u helemaal niet hebt gestolen!’

Ze stond langzaam op. ‘U hebt gelijk,’ sprak ze triest. ‘Ik heb niets gestolen.’

‘Waarom dan dat briefje?’

Ze streek met een hand over het voorhoofd. Het was een vermoeid gebaar. Ineens leek ze jaren ouder.

‘Ik ben al heel lang alleen. Ik wilde eindelijk wel weer eens een man in mijn huis.’