Ratten

De oude penozegeneratie is vrijwel uitgestorven. De weinigen die nog in stilte van hun AOW genieten, willen niet graag meer aan hun misdadig verleden herinnerd worden. En ik kan u verzekeren dat er oudjes bij zijn die op een rijk en bewogen leven kunnen terugzien. De oude penoze vormde een generatie van pure vaklieden. Er waren luitjes bij die zo perfect een brandkast openpeuterden, dat wij alleen al aan hun handwerk konden zien wie er aan de gang was geweest. In de hiërarchie van de penoze stond de perfecte brandkastenkraker op de bovenste plaats, vrijwel direct gevolgd door de gladde, maar stijlvolle oplichter. De oplichter behoorde met de huwelijkszwendelaar tot de zogenoemde witte-boordenpenoze, pure solisten met duidelijk eigen karakteristieken.

Het minst in aanzien stonden de ‘zwijntjesjagers’, het droeve gilde van de rijwieldieven. De populariteit van boeven zoals Robin Hood en Raffles beruste op het feit dat ze van de rijken stalen ten behoeve van de armen. Een zwijntjesjager jatte van de armen en dat vond men in de ogen van de echte penoze weinig verheffend. Ook de souteneur werd niet zo best geaccepteerd. Zijn dure kleding en vaak poenerig gedrag wekten weerstanden. Daarbij kwam nog dat hij vaak als heler optrad en niet schuwde de rol van verrader te spelen, als hij daarin enig voordeel zag. Maar hoe hun onderlinge verhoudingen ook lagen en hoe crimineel hun optreden ook was, toch hanteerden vrijwel allen de code: ongeschreven regels waaraan, wilde men niet uitgesloten worden, iedereen zich hield. Men liet oude mensen met rust. Ook vermijdde men geweld. Een inbreker bestudeerde zijn object soms maandenlang voor hij op karwei ging. In zijn draaiboek werd ‘geweld’ niet opgenomen. Wanneer hij onverhoeds werd overlopen, trok hij gelaten de schouders op, sprak ‘Ik heb pech gehad,’ en gaf zich gewillig over.

Wanneer ik de golven van geweld zie waarmee de politie nu dagelijks wordt geconfronteerd - berovingen, overvallen met pistool en mes in de hand - dan denk ik met enige weemoed terug aan die oude penoze ... aan Kasten Jopie, Handige Henkie en Gerrit de Gluiper.

Van de week kwam ik Rooie Tinus tegen. Zijn bijnaam heeft aan glans verloren, want van zijn weelderig rode haardos is niet veel meer overgebleven. Zijn vroegere specialiteit was insluipen. Verkleed als loodgieter stapte hij met wat gereedschap in de hand bedrijvig door kantoorgebouwen en zag vaak kans uit slordig openstaande brandkasten aanzienlijke bedragen weg te nemen. Omdat hij nooit van repertoir veranderde liep hij nogal eens tegen de lamp.

Hij keek me schuins onderzoekend aan. ‘Ben je nog bij de recherche?’ Ik knikte.

Over zijn gerimpelde gelaat gleed een droeve trek. ‘Een kelere baan geworden.’

‘Hoezo?’ vroeg ik.

Hij snoof verachtelijk. ‘Je hebt toch geen penoze meer tegenwoordig. Het zijn alleen nog maar ratten.’