Nogmaals Jochem

Van de week op het Damrak kwam ik Jochem tegen. Jochem is mijn vriend. Nou ja, geen echte vriend, maar ik zou het toch niet in mijn hoofd halen Jochem zonder meer voorbij te lopen. We maken altijd even een babbeltje.

Mijn sympathie voor Jochem vloeit voort uit zijn enorme impulsiviteit. Jochem is geen denkertje, integendeel, hij is een man van het moment. Loopt Jochem bijvoorbeeld langs een gracht en hem bekruipt de lust tot zwemmen, dan ligt hij er al in. H Begrijpt u? Hij denkt nooit na... over zijn zondags pak, het vuile water, de ziekte van Weil. Dergelijke zaken calculeert Jochem nooit mee in.

Het opmerkelijke is dat Jochem nooit iets ernstigs is overkomen. Op een of andere manier wordt hij steeds voor ongevallen bewaard. Nu heeft iedereen weleens een beschermengeltje nodig, maar ik vermoed dat Onze-Lieve-Heer alleen voor Jochem een heel ME-peloton engelen achter de hand houdt.

Een keer ging het bijna mis. Een paar jaar geleden. Het was die keer dat ik voor het eerst met Jochem te maken kreeg. Er had zich in een woning in een van onze pure volkswijken een hevige explosie voorgedaan. Een deel van de gevel was weggeslagen en in de wijde omtrek waren ruiten gesneuveld. Ik ging na de melding op pad om del oorzaak van de explosie op te sporen, want ook dat is een deel van mijn beroep. H Het bleek mij dat de woning, waarin de explosie zich had voorgedaan, werd bewoond door Jochem. Ik trof hem bij de buren. Hij zat doodsbleek in een fauteuil, een pilsje naast zich. Toen hij een slok nam, klapperden zijn tanden tegen het glas.

‘Wat is er gebeurd?’ opende ik.

Hij keek wat schichtig om zich heen en toen de buurtjes geen aanstalten maakten naar een ander vertrek te emigreren, sprak hij aarzelend: ‘Ik had ruzie met Mien.’

‘Wie is Mien?’ vroeg ik.

Hij gebaarde wat beverig. ‘Mijn bloedeigen vrouw. Zo ik al zei: we hadden bonje en het liep nogal hoog. Ik liet me effe gaan en toen schold ik haar uit voor rotte vis. Dat nam ze niet. Ze liep naar de gang, zette haar hoed op, trok haar mantel aan en zei dat ze nooit meer zou terugkomen. Toen ze de deur achter zich dichtkwakte, stond ik toch wel effe te kijken. Zie je, ik hou van Mien. Ik kan gewoon zonder haar niet leven. Meestal komt ze na een ruzietje binnen het kwartier weer binnenstuiven. Vanavond niet. Ze bleef weg. Nou, toen zag ik het niet meer zo zitten. Ik dacht, Jochem dacht ik, maak er een eind aan.’

‘Zelfmoord?’

Hij knikte met een ernstig gezicht. ‘Ik maakte de kieren van ramen en deuren met plakband dicht, zette het gas van de haard en het fornuis op vol, nam een afzakkertje en ging languit op de bank liggen wachten op de dood.’

‘En?’ vroeg ik gespannen.

Hij gebaarde wat triest. ‘Het duurde erg lang. Te lang, naar mijn zin. Er gebeurde maar niks. Ik werd ook helemaal niet suffig of zo.’ Hij keek naar me op. ‘Toen heb ik maar een sigaretje opgestoken.’