De moraal van het cliché

Toen de bouwvakkers het flatgebouw op palen hadden getild, trokken 100 jonge, blijde echtparen in de 100 flatjes. Zij leefden in het hoge flatgebouw als een groot gezin, waarin men elkaars geheimen kende. Dit kwam niet omdat de bewoners zo :penhartig waren, maar de flatjes bleken zo gehorig, dat het onmogelijk was ook maar iets geheim te houden.

Het eigen nestje, waarvan Els en Jan hadden gedroomd, toen zij nog hand in hand door het park liepen, had nu niet bepaald een eigen karakter gekregen. Het ‘eigene’ ontbrak volkomen. In het flatgebouw waren niet alleen de flatjes volkomen aan elkaar gelijk, ook de mensen die er in woonden schenen na enige tijd door dezelfde architect te zijn ontworpen. Ergens in de registers van de Burgerlijke Stand stonden nog wel onder verschillende namen ingeschreven, maar de verzamelnaam ‘die van het flatgebouw’ zou in die registers een kortere en even betrouwbare aanduiding zijn geweest.

Was het een wonder, dat de bewoners van het flatgebouw op elkaar gingen lijken als appels geplukt van dezelfde boom?

Zij waren allen nog jong. Zij waren allen nog maar kort getrouwd. Zij hadden ieder evenveel kubieke meters woonruimte tot hun beschikking; geen centimetertje meer en geen centimetertje minder. De gordijntjes voor de ramen hingen alle - voorschrift van de architect - op gelijk hoogte; geen centimetertje hoger en geen centimetertje lager. De meubeltjes in de flats kwamen alle uit dezelfde meubelzaak: alle even modern als praktisch. De draadplastiekjes aan de wanden -aren van dezelfde kunstenaar; alle even artistiek als kunstzinnig. Omdat de vrouwen bovendien allen geabonneerd waren op hetzelfde damesweekblad, gingen zij allen, volgens de gratis knippatronen, hetzelfde gekleed. Zij dienden dezelfde gerechten op, volgens het weekmenu van mevr. Kookpunt, en de mannen knutselden allen aan hetzelfde praktische boekenrek, volgens het systeem van de heer Duimslag. De muziek, die zachtjes uit hun radio vloeide, kwam via dezelfde draad en de televisieprogramma’s, waarnaar zij van acht tot tien uur keken, kwamen via dezelfde gemeenschappelijke antenne.

Vanwege de gehorigheid waren er verder nog een paar gelijkvormigheden ontstaan en wel om geluidstechnische redenen. Zij waren namelijk overeengekomen allen des morgens op hetzelfde tijdstip op te staan. Het wekkerconcert werd daardoor vermeden, althans tot enkele minuten beperkt. Men trachtte ook gelijktijdig - natuurlijk wel iedere flatbewoner op zich - naar het toilet te gaan. Hierdoor werd het hinderlijk geluid van het doorspoelen tot enkele uren per dag beperkt.

Toen Jan en Els nog verloofd waren, leefde Els in de overtuiging dat haar Jan een enig, dus uniek exemplaar onder de mannen was en Jan bezwoer, dat zijn Els haar gelijke niet had onder alle vrouwen ter wereld. Sinds zij enige maanden in het flatgebouw woonden, veranderde dit langzaam. De flatjes waren zo volkomen aan elkaar gelijk, dat men op ieder uur van de dag elk willekeurig flatje kon binnengaan, zonder te bemerken of men nu in flatje 93 dan wel in flatje 39 was beland. Dit was Jan eens overkomen. Hij was rustig in een stoel gaan zitten van - zo dacht hij - zijn eigen flatje. Uit de keuken was toen een vrouwtje gekomen - zo dacht hij - zijn eigen vrouwtje. Jan woonde toen echter nog maar kort in het flatgebouw en was nog niet volkomen in de gelijkvormigheid opgegaan. Hij had nog bemerkt, dat het vrouwtje niet zijn vrouwtje was en na een gestameld excuus vertrokken; vol verwondering nagestaard door het vrouwtje, op wie de gelijkvormigheid al dieper had ingewerkt. Op den duur kwamen dergelijke vergissingen vaker voor en duurde het langer voordat de vergissingen werden bemerkt. De bewoners van het flatgebouw waren ten slotte zo ondergedompeld in de gelijkvormigheid, dat zij de vergissingen ten laatste in het geheel niet meer bemerkten. Indien de mannen ‘s avonds van hun werk hongerig naar het flatgebouw terugkeerden, dan deden zij eenvoudig een deur van een flatje open en namen aan tafel plaats. Indien bij het binnenkomen werd bemerkt, dat er al een man aan tafel zat, dan zei men ‘pardon’ en probeerde een volgende deur, totdat alle mannen een plaats hadden gevonden. De bewoners van het flatgebouw hadden op deze wijze nog lang en gelukkig kunnen leven, als niet op een sombere dag één der vrouwen op het ongelukkige idee was gekomen van damesweekblad te veranderen. Nog heden wordt in het flatgebouw elk jaar met droefenis de dag herdacht, waarop voor het eerst het betreffende vrouwtje het andere damesweekblad onder ogen kreeg. Want wat geschiedde? Het vrouwtje dat ‘t andere damesweekblad onder ogen kreeg, ging zich anders kleden. Ze ging andere gerechten koken en hing andere draadplastiekjes aan de wanden. Dit kon niet onopgemerkt blijven en het bleef niet onopgemerkt. De mannen ontdekten plotseling een verschil. Eenmaal dit bemerkt, werden herinneringen afgetast. Oude foto’s werden uit portefeuilles gelicht en vergissingen opgemerkt. Zij gingen van nu af aan veel voorzichtiger te werk. Zij gingen er nauwlettend op toezien welk flatje zij betraden en bleven niet langer toeven, wanneer niet dat vrouwtje werd gevonden, met wie zij blijkens een trouwakte waren verbonden. Alles werd weer zoals in die eerste dagen toen zij pas getrouwd een flatje in het gebouw kregen toegewezen. Slechts eenmaal in het jaar tijdens de herdenkingsdag, algemeen genoemd ‘de dag van de damesweekblad-revolutie’ denkt men met weemoed terug aan die gelukkige tijd, toen in onwetendheid de mannen 100 vrouwen en de vrouwen 100 mannen liefhadden.

En Els en Jan? Wel, die zijn verhuisd. Els wilde dat zo. Zij wonen nu in een oud huis aan een gracht, waar vergissingen niet zo gemakkelijk kunnen voorkomen

Mevrouw Baantjer