Neut-Gerrit

Ik wil niet beweren dat ik de gedragingen van alle criminelen ken. Dat zou ook te veel zijn om in één mensenhoofd op te stapelen. Toch zijn er criminelen van wie het gedrag bij een politiebureau voorspelbaar is. Het zijn uiteraard voorspellingen gebaseerd op een jarenlange ervaring.

Zo weet ik dat de weerstand van Rooie Willem op precies twee dagen kan worden gesteld. Die eerste twee dagen in ons logies ontkent hij alles en vindt steeds nieuwe uitvluchten. Eerst op de derde dag volgt zijn bekentenis, gevat in een meestal smeuïg, zij het waar verhaal.

Dan is er Slome Meindert, die na de ernstig gemeende vraag: ‘Hoe is het nu met je de moeder?’ zich onmiddellijk in tranen van berouw stort en al zijn nog niet gestrafte wandaden opbiecht. Er zijn ook lieden die nooit bekennen. Je kunt hen onder bergen bewijsvoering begraven en constateren dat ze vrolijk uit hun juridisch graf kruipen om zonder hikken en blozen te beweren dat alles op een misverstand berust. Het is voor een rechercheur zaak ook voor zulke momenten een glimlach te bewaren. | Ym de ‘Blauwe’, ook wel ‘Neut-Gerrit’ genoemd, is bekend dat hij alleen die zaken bekent, waarvoor je als rechercheur ijzersterke bewijsmiddelen kunt aandragen, over de rest hult hij zich in een gouden zwijgen. Zijn eerste vraag luidt onveranderd: ‘Wat heb je?’ En als dat slechts een redelijk, doch schamel vermoeden is, wuift Gerrit het met een hautain gebaar naar de rommelhoek van de Onbekende Daders.

Ik was dan ook hogelijk verrast toen ik van de week de laatste affaire die ik met hem m had behandeld van een vrouwelijke rechter-commissaris terugverwezen kreeg met jfl het ambtelijke verzoek Gerrit te verhoren omtrent een reeks bekentenissen, die hij haar had gedaan.

Ik ging de uitvoerig omschreven bekentenissen eens na en kwam tot de verbijsterende ontdekking dat Gerrit zelfs misdaden had bekend die nooit waren begaan. Ik toog wat opgewonden naar het Huis van Bewaring en sprak jegens Gerrit mijn verbazing uit. ‘Is het Leger des Heils bij je geweest?’ vroeg ik spottend.

Hij schudde het hoofd.

‘Waarom dan die bekentenissen?’ wilde ik weten.

Om zijn smalle lippen dartelde een glimlach. ‘Het kwam door die rechter-commissaris.’

Ik trok de schouders op. ‘Wat is daar mee?’

Hij glimlachte opnieuw en in zijn ogen gleed een dromerige blik. ‘Ze had een paar borsten... zo mooi.’ Hij zweeg even.

Zijn blik dwaalde weg. ‘Als ze schreef leunde ze wat voorover en dan gunde ze mij een blik, zo mooi en diep dat ik er van binnen warm van werd.’

Ik keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat heeft dat met die bekentenissen te maken?’ Hij grijnsde. ‘Zolang ik vertelde... bleef zij schrijven.’