Macaber

Gelooft u mij, het beroep van politieman of -vrouw is een macabere bezigheid. En mocht u een zoon of dochter hebben die dit vak ambieert, test u hem of haar dan even op geestelijke weerbaarheid. Ik bedoel: hij of zij moet echt wel in staat een paar psychische optaters te verwerken.

Ik zeg dit niet om u schrik aan te jagen. Integendeel, we kunnen in Amsterdam nog best een paar goede politiemensen gebruiken. Het is niet meer dan een waarschuwing, een vriendelijke waarschuwing van een man, die al een paar jaartjes meeloopt. Het is helemaal niet vreemd dat een oorspronkelijk warm voelend wezen bij de politie verandert in een knorrige, cynische misantroop . . . hoe zijn vrouwelijke equivalent ook moge heten. Het steeds bezig zijn met boosaardig kwaad, dood, ellende en verdriet vervormt op den duur de geest. Het denkpatroon vertoont al na enige tijd vreemde kronkels. Van alle beroepsbezigheden, zo meen ik, heeft het politievak de meeste mogelijkheden om geestelijke vervormingen te kweken. Een paar maanden geleden melden buurtgenoten ons dat ze een oude, alleenwonende heer al geruime tijd niet meer hadden gezien. En dat was opmerkelijk, want de oude baas had een lieve zachtaardige lobbes van een hond, die toch op tijd moest worden | uitgelaten. Wel, ook de hond was niet meer op straat gezien.

Een paar jonge dienders kregen opdracht eens polshoogte te nemen. Nadat ze de toegangsdeur hadden geforceerd kwam een kalf van een hond hen in het halletje kwispelstaartend tegemoet. De dienders streken het dier over de ruige kop en togen verder op onderzoek. In de slaapkamer bleven ze vol ontzetting staan. Naast het bed, op de grond, lag de oude baas. Dood.

Een van de dienders bracht een hand voor de mond en onderdrukte opkomende braakneigingen. Het was ook afzichtelijk. De hond had in zijn hongersnood de benen en het onderlijf van het lijk aangevreten.

Men kan simpel stellen dat het doen van dergelijke ontdekkingen tot het politievak behoort. En dat is ook wel zo. Toch verzeker ik u dat de beide jonge politiemensen aan deze ontdekking maandenlang slapeloze nachten overhielden. Overigens, voor de hond - ik zei al, een schat van een beest - is een goed tehuis gevonden. Een staaltje van cynisch denken, gedoopt in een sausje macabere humor, las ik van de week. Politiepersoneel van het posthuis Linnaeusstraat had op de rijbaan van de Valckenierstraat een doodkist aangetroffen. De laatste sobere behuizing van de mens lag daar niet ver van het trottoir. Er was niemand in de buurt. De dienders keken wat vreemd rond. Het is geen gewoonte dat een doodkist zomaar rondslingert. Omdat niemand het eigendomsrecht claimde, werd de kist opgeladen en naar het politiebureau gebracht.

De wachtcommandant die de kist voor zijn balie kreeg geschoven, keek even bedenkelijk voor hij een algemeen telexbericht rondstuurde: ‘Op de rijbaan van de Valckenierstraat werd een doodkist aangetroffen . . . mocht de eigenaar of bewoner zich melden . . . gelieve hem of haar te verwijzen ...’