N302

Hoe grijs kan het zijn?

Heel grijs.

Van grijs kun je zeggen dat het zich ergens tussen wit en zwart bevindt, maar eigenlijk is dat te veel eer.

Grijs is gewoon grijs.

Toch is er een verschil tussen grijs op een dag met af en toe een sprankje zon, en grijs op een dag bedolven onder een dik wolkendek. Het laatste grijs tintelt niet, het is grauw.

Grijs doet het vooral op zondagen goed. Ik weet niet hoe dat komt. Misschien omdat we dan het liefst binnenblijven. Maar het kan ook zijn dat zondags grijs ons meer opvalt, ja zelfs ergert, omdat we beter willen op deze vrije dag.

Laatst hadden we zo’n klassieke, grijze zondag. Om het grijs volledig tot me door te laten dringen, bevond ik me op de N302 tussen Enkhuizen en Lelystad, het IJsselmeer aan de linkerhand, het Markermeer rechts.

Mooie weg.

Over een mooie dijk die geen naam heeft, maar van oorsprong een houtribdijk is, aangelegd tussen 1957 en 1975, vijfentwintig kilometer lang, met één flauwe, heel erg lange, en één scherpe, korte bocht. Ooit werd de dijk aangelegd voor de inpoldering van het Markermeer, maar die is nooit doorgegaan. Dat maakt de dijk nog mooier—zinloos.

En grijs was het er helemaal.

Allereerst de lucht; die schommelde tussen smerig wit en loodgrijs; vervolgens het water, zo ver het oog reikte, metalig grijsbruin, troebel grijsgroen; dan de vangrail langs de weg, glimmend zilvergrijs, doorschoten met roest; de basaltblokken langs de dijk in het water, zwartgrijs, het asfalt, bruingrijs, het grind in de berm, waterig, zanderig grijsbruin. Zelfs het gras onder de vangrails was grijs en ook waren er grijze wolken water die werden opgeworpen door passerende auto’s.

Halverwege de grijze streep die de N302 was, ligt de Trintelhaven, voormalig werkeiland ten behoeve van de dijkaanleg en nu de plek waar, omgeven door een reusachtig parkeerterrein vol kuilen en barsten en onkruid, Charlie’s Checkpoint is gevestigd, een uitspanning in een bouwkeet.

En gesloten natuurlijk.

Ik stond er een tijdje stil. De regen kwam in dikke stralen naar beneden. Johnny Cash zong ‘When The Roll Is Called Up Yonder’. De hemel leunde zwaar op de zee, nou ja—het zou een zee kunnen zijn, al dat water: oevers waren nergens te bekennen. Wel hier en daar een meeuw, diverse meerkoeten, een aalscholver.

Ik vervolgde mijn weg.

Het grijs werd af en toe gebroken door het rood-wit van een verkeersbord, het geel van een ANWB-praatpaal, het groen van een hectometerpaaltje. Het zat de kleuren niet mee, ze deden het nauwelijks.

Het einde van de dijk naderde, Lelystad doemde op, een inktzwarte vlek in het grijs. In de achteruitkijkspiegel was het lichter, ik zou eigenlijk rechtsomkeert moeten maken.

Naar het licht.

Niet het donker in.

Maar ik reed door en kwam via een u-bocht, wat bruggen en een rotonde bij een nederzetting die Bataviastad heette: een kluit, in pasteltinten geschilderde huisjes met een zware, bakstenen muur eromheen. Het bleek een winkelcentrum te zijn waar het altijd uitverkoop is, ik bedoel: dat tref je dus in Hollands heart of darkness. Gelukkig kletterde de regen genadeloos neer op het kooplustige, grijze volk.