Rosmalen

 

 

 

 

 

 

Laatst was ik in Den Bosch. Ik moest daar voorlezen uit eigen werk, op een schitterende zondagmiddag. Heel Den Bosch was aan het wandelen, aan het fietsen, aan het winkelen, en ik ging voorlezen in een donkere, koude kerk. Het leven is best naar.

In de pauze van de voorstelling kwam er een vrouw naar me toe. Ze was een jaar of vijfendertig. Eerlijk gezegd best aantrekkelijk, misschien iets te tobberig, maar wel met heel lieve oortjes, met van dat donzige haar erop. Ze vertelde dat ze helaas weg moest, maar dat ze mij graag nog even wilde spreken.

‘Ooh,’ zei ik, want dat is vaak het beste antwoord op zulke mededelingen. Iedereen kan er alle kanten mee op, en zo heb ik het het liefst.

De vrouw aarzelde.

‘Waar kom je vandaan?’ vroeg ik. Als je ergens voorleest uit eigen werk kun je je dat soort vragen permitteren.

‘Uit Rosmalen,’ zei ze, om er vervolgens in een handjevol vloeiende volzinnen aan toe te voegen dat ze getrouwd was, twee bloedjes van kinderen had en sinds kort tot over haar oren verliefd was – en niet op haar man, maar op een ander. Vandaag had ze haar man op de mouw gespeld dat ze naar een lezing ging, maar eigenlijk ging ze naar haar minnaar, sterker nog – ze had die minnaar bij zich, kijk, daar zat hij. En ze knikte naar een man verderop die besmuikt net deed alsof er niet naar hem werd gekeken.

‘Goh,’ zei ik, ‘doe maar voorzichtig.’ Voor overspelige vrouwen heb ik een zwak, ik weet ook niet waarom, maar het huwelijk is heilig, zo’n type ben ik ook nog eens een keer.

Ze begon zenuwachtig te lachen. ‘Ja, ik vind het zo spannend, ik kan bijna niet meer,’ zei ze, ‘ik voel me schuldig en ik ben opgewonden en ik denk aan de kids en ik wil alleen nog maar zoenen, vreselijk, heel vreselijk.’ Ze sloeg een beetje rood uit bij deze woorden, en dat nam me verder voor haar in – sterker; ik zag mezelf al met haar in Motel Rosmalen liggen.

‘Je moet alleen niet in de verliefdheid gaan geloven,’ gaf ik haar nog wat laatste raad, ‘lekker neuken, oké, maar verder moet je voor je huwelijk gaan.’

Nu zei zíj: ‘Ooh.’

Ik kon daar meteen uit opmaken dat ze al veel te ver heen was in de verliefdheid – ze was gaan dromen van een ander leven. Altijd gevaarlijk, en helemaal voor een huisvrouw uit Rosmalen.

‘We hebben nog geen echte seks gehad,’ fluisterde ze nu. ‘We vrijen stiekem in zijn auto. Stom hè? Hij is ook getrouwd.’

‘Neem een hotel,’ zei ik meteen, en weer doemde dat motel op dat ik onderweg naar de koude kerk bij de afslag Rosmalen had gezien, tussen een McDonald’s en een benzinestation, beter kon het niet.

‘Ja, ja, dat moeten we doen, ja, ja.’ Misschien wilde ze eerst een keer oefenen, met mij bijvoorbeeld.

We namen afscheid. Ik moest verder met voorlezen, en zij wilde buiten op het parkeerterrein nog even samen met haar vrijer in diens auto zitten. Eigenlijk was het hartverscheurend – wat de mensen zichzelf en elkaar aandoen, en waarom nou helemaal? Ik weet het niet, maar ik kreeg wel na afloop van de organisatie een briefje met daarop een eenzaam telefoonnummer. Er stond geen naam bij, maar het was van haar – van wie anders, de verliefde vrouw uit Rosmalen. Het was een ongelofelijk eenzaam nummer, tien getallen op een rijtje.