Verjaardag
De jongeman aan de overkant van de straat had een rode roos bij zich die hij achter zijn rug verstopt hield. Hij droeg een donkerblauw pak en zijn haar was nat, maar gekamd. Ouder dan dertig kon hij niet zijn. Het was maandagochtend. Ik stond op het punt om naar kantoor te gaan.
De jongeman ook.
Maar eerst nog even iets anders.
Ik zag hem oversteken naar mijn kant van de straat. Zijn blik ging zoekend rond. Ik maakte me geen zorgen, hij ging vinden wat hij zocht. Dat heb je soms, dat je zoiets voelt. Even later stond ik buiten.
Er viel een miezerige regen.
De jongeman stond een paar deuren verderop aan te bellen. Toen er niets gebeurde, hurkte hij om door de brievenbus te kijken. De roos raakte de grond. Hij kwam weer overeind en keek hulpeloos mijn kant op. Ik haalde mijn schouders op.
Hij glimlachte, beschroomd.
Weer belde hij aan. Het was de bovenste bel waar hij op drukte. Het touw naar boven, in het trappenhuis, was natuurlijk kapot – daarom duurde het zo lang voor de deur openging. Of de bewoners sloten ’s nachts de voordeur af, en nog niemand had het pand verlaten, dat kon ook. Of op drie hoog was niemand thuis, een mogelijkheid waar de jongeman en ik maar liever niet aan dachten.
Ineens zwaaide de deur open.
De jongeman en zijn roos vielen pardoes naar binnen, zo zag het eruit. Ze kwamen terecht in de armen van een forse blondine, die nog niet helemaal klaar was voor de dag.
Omdat het mijn verjaardag was, besloot ik via een omweg naar kantoor te lopen. Het eerste deel daarvan bestond eruit dat ik pal langs het tafereel verderop liep. Een goed idee was dat.
Het zag er prima uit. De jongen in zijn donkerblauwe pak, verdronken in de armen van de grote blondine, die snel een spijkerbroek en een roze truitje had aangetrokken en onderweg naar beneden ook nog even de ergste nesten uit heur haar had geborsteld. Ze zoenden dat het een aard had.
Kwam de jongeman iets goedmaken?
Haar ten huwelijk vragen?
Zijn verpletterende liefde bekennen?
Het leek erop, en dat op mijn verjaardag!
Ik vervolgde mijn weg. Liever had ik een tijdje met open mond naar de geliefden staan staren, maar ja – de plicht riep. Niet zo hard trouwens, dat moet ik erbij zeggen; het was meer een soort geniepig fluisteren.
Het laatste wat ik van de geliefden zag, was hun onderstel. Zij was op blote voeten de trap af gekomen, en hij droeg zwarte Van Bommels. Ze stonden te midden van huis-aan-huisbladen en reclamefolders, die typische rommel onder aan de trap. Ook de roos lag op de grond, gesneuveld in de passie.