Huwelijk

 

 

 

 

 

 

Sommige mensen gaan er ’s avonds speciaal voor op pad om bij anderen naar binnen te kijken. Dat heeft met nieuwsgierigheid te maken, en met de behoefte aan troost. Andermans geluk kan bovendien tot voorbeeld strekken.

Helaas is Nederland een land van gordijnen, maar soms heb je toch geluk. Zo trof ik laatst een echtpaar in het decor van hun schaars verlichte woonkamer. Ze zaten erbij alsof ze al jaren iedere avond dezelfde voorstelling speelden.

De man zat in een hoek van de kamer achter een computer, een oude MS-DOS-machine die een groenig licht gaf. Hij staarde in gedachten verzonken naar de enkele woorden die hij had opgetikt. Hij droeg een grote bril. Zijn gezicht was knoestig, de neus prominent. Hij was een jaar of vijfenvijftig.

Het groene schijnsel leek hem te betoveren. Zijn handen lagen roerloos aan weerszijden van het toetsenbord, zo rustig dat het leek alsof hij ze had opgeruimd. Een man die van orde hield, alles aan kant in het schuurtje achter het huis, iedere zaterdag klopt hij de vloermatten van de auto uit. Op het leren bankstel verderop lag een opengeslagen puzzelboek, op de met tegels ingelegde salontafel stond een beker waar een lepeltje uitstak.

Zijn vrouw zat aan de eettafel over de naaimachine gebogen. Waar zie je dat nog? Het was nog een Singer ook. De machine had een klein, warm lichtje, naast de naald die flitsend op en neer ging.

Mevrouw had een grote berg donkerrode stof op schoot die als water tussen haar handen liep, onder de naald door. Een lok van haar grijze haar hing slordig over haar voorhoofd, af en toe blies ze hem weg, dan wiebelde hij even. Jammer dat het geluid van de naaimachine niet te horen was, en haar voet op het pedaal onder tafel onzichtbaar bleef. Aan de lampenkap boven haar hoofd hingen vrolijke kwastjes.

Enfin.

Daar zaten ze, man en vrouw – vredig tezaam. De een verdiept in een handjevol woorden, de ander in actie. De televisie, groot en machtig, stond er donker bij in zijn eigen hoek. Zo’n groot apparaat dat niet aanstaat heeft iets eenzaams. Net goed, eigen schuld. Op de schoorsteenmantel, waar overigens geen kachel bij hoorde, het huis werd centraal verwarmd, stonden foto’s, trouwfoto’s van de kinderen, kleinkinderen, overleden huisdieren, alles in glinsterende lijsten. Naast de deur naar de gang hing een oude klok.

Het was al met al een ouderwets beeld, dit schitterend ingekaderde huwelijk, een beeld om ademloos bij stil te staan, als was het kunst, of een uitslaande brand op veilige afstand.

Er kwam geen einde aan.

De man zat op een ongemakkelijke, harde keukenstoel, met de rug bol en het hoofd wat hangend. Een stuk van zijn overhemd was uit zijn broek gekropen. Zijn bril was naar het puntje van zijn neus gegleden. Hij hoefde er niet doorheen te kijken om te zien dat tegenover hem nog steeds dezelfde woorden stonden te trillen als een halfuur geleden. Nieuwe woorden moeten soms van heel ver komen.

Of ze komen helemaal niet.

De naaimachine snorde onverdroten. De rode stof die de vrouw onder de dansende naald door voerde, stroomde aan de andere kant van tafel af. Soms hielp ze de stof een handje. Het moest haast wel of ze was met gordijnen bezig. Naast de naaimachine stond een asbak waar een sigaret in weg lag te smeulen. Rook kringelde op. Ook al zoiets dat je zelden meer ziet.

Buiten begon het te regenen.

Zachte, trage druppels.

Na een tijdje liepen ze als tranen over het glas dat de echtelieden van de wereld scheidde. Geen van tweeën had in de gaten wat er buiten gebeurde, de wereld bestond voor hen eenvoudigweg niet. De een wachtte op woorden, de ander naderde onvermijdelijk het moment dat de gordijnen klaar waren. Vlak bij de vensterbank stond een hobbelpaard waar van het weekend een kleinkind op kwam rijden, en anders volgend weekend wel.