Bolleboos

 

 

 

 

 

 

‘Ik mag niet naar de bollebozen,’ sprak het kleine mannetje dat met zijn ouders in het restaurant zat. Hij zag er wel als een bolleboos uit, inclusief brilletje.

‘Wat kan jou het schelen, joh,’ bromde zijn vader, die ook zijn opa had kunnen zijn, gezien de leeftijd.

‘Hè toe, Eduard,’ suste de veel jongere vrouw en moeder.

‘Wat nou, hè toe, dat is toch zo?’ De man keek zijn vrouw vermoeid, maar scherp aan. Hij hield er niet van om te worden tegengesproken.

‘Natuurlijk is het niet erg dat Joachim niet naar de bollebozen gaat,’ zei de vrouw haastig, ‘maar hij mag het toch wel jammer vinden?’

‘Vind je het jammer?’ vroeg de vader aan zijn zoon. Mannen onder elkaar.

‘Leon gaat wel naar de bollebozen,’ zei het jongetje. Zijn toon was onzeker.

De man nam een slok van zijn wijn en keek om zich heen. Het was nog vroeg, maar toch al vrij druk in het restaurant. Hij had honger en geen geduld met kleine mannetjes en jonge vrouwen.

‘Het is helemaal niet erg, schat.’ De vrouw aaide haar zoon over zijn bol.

De man onderbrak. ‘Toen ik zo oud was, wílde je niet op bijles. Je liep de kantjes eraf. Je haatte school.’

‘Eduard! Joachim is negen!’

‘Dat bedoel ik!’

Joachim maakte zich kleiner dan hij al was. Hij haatte zijn ouders als ze ruzie hadden.

‘En het is helemaal geen bijles,’ ging de vrouw verder, ‘het is gewoon een clubje voor de kinderen die het goed doen in de groep. Dat ze niet alleen maar met de stof bezig zijn.’

‘Pardon?!?’

‘Ja. De bollebozen doen leuke dingen. Zo’n jochie als Leon, die leert moeiteloos. Maar hij moet ook andere dingen kunnen. Daarom hebben ze een groepje voor bollebozen. Daar doen ze spelletjes. Knutselen. Praten.’

‘Praten?’ Dat was niet Eduards favoriete werkwoord.

‘Ja, Eduard.’

Eduard keek peinzend naar zijn zoon en gooide er een knipoog tegenaan. ‘Het is toch niet te geloven,’ zei hij, ‘de hoogbegaafden hebben een praatgroep.’ Hij zweeg even. ‘Negen jaar!’ bulderde hij toen.

Hier en daar keken mensen op van hun eten.

‘Kom op, Eduard.’

‘Jaja, rustig maar,’ zei de man.

De klapdeuren van de keuken vlogen open en een serveerster met een vol dienblad kwam hun kant uit.

‘Ha, eten,’ zei de man. ‘Heb je honger, Jo?’

Joachim, het kleine mannetje, schudde voorzichtig zijn hoofd. Hij zag erg pips. Onder de tafel raakten zijn voeten de grond nog niet eens.

‘Ik wel, hoor,’ zei zijn vader zonder acht te slaan op de boze zucht die zijn jonge echtgenote slaakte.

De serveerster zette het eten op tafel en op dat moment brak het bij de kleine Joachim. Zachtjes begon hij te huilen, waarbij vermeld moet dat hij na enige tijd zijn brilletje afzette. En terwijl zijn moeder hem probeerde te troosten, begon zijn vader hoofdschuddend te eten.