Bono

 

 

 

 

 

 

‘Bono, blijf binnen, het regent,’ riep de moeder in het café naar haar kind, dat rondhing bij de deur.

‘Ik wil naar huis,’ riep Bono terug.

Hij was een klein, blond kereltje van een jaar of acht met zijn handen in zijn broekzakken en kekke Puma’s aan zijn voeten.

‘We kunnen nu toch niet naar huis,’ riep zijn moeder, ‘het regent!’

‘Het regent helemaal niet erg,’ riep Bono terug.

Hij had gelijk. Het regende nauwelijks. Het sputterde een beetje. Het hád natuurlijk wel geregend. De straat was bezaaid met plassen. Het kón ook ieder moment weer hard gaan regenen, de lucht boven de stad was modderbruin, zo gek was het nog niet wat Bono wilde.

Maar zijn moeder was in een schemerige hoek van de zaak in druk gesprek verwikkeld met een jongen die er woest en artistiek uitzag. Ze had bovendien net twee nieuwe drankjes besteld; voor hem bier en voor zichzelf een rosétje.

Bono drentelde hun kant op. Halverwege begon het buiten plotseling te plenzen. De regen roffelde op de daken van langs de stoep geparkeerde auto’s, voetgangers zochten dekking in portieken en onder luifels. Een groepje doorweekte studentes stoof gillend het café in.

‘Wat moet ik doen, mam?’ vroeg Bono.

‘Weet ik niet,’ zei mam geïrriteerd, ‘ga bij het raam zitten en kijk naar buiten, naar de regen.’ Ze lachte naar de woeste jongen en nam een slok van haar rosé.

‘Dat wil ik niet,’ riep Bono, ‘die stomme regen. Ik wil naar huis. We hebben ook al niet mijn schoolspullen gekocht vandaag.’

‘Omdat het zulk kutweer was Bono, hoe vaak moet ik dat nog zeggen?’ De moeder, veel ouder dan dertig was ze niet, wierp de woeste jongen een verontschuldigende blik toe. Ze had het net zo goed niet kunnen doen; hij keek naar buiten.

Het regende nu zo hard dat de overkant van de straat niet meer te zien was. De herrie was oorverdovend. Achter de bar werd de muziek harder gezet.

‘Wil je dan een spelletje met me doen?’ vroeg Bono. Hij hing tegen het tafeltje van zijn moeder aan, het gezicht vlak bij het hare.

‘Je ziet toch dat ik bezig ben,’ antwoordde ze vinnig, ‘ik zit even te praten.’

‘Jij zit altijd te praten,’ reageerde Bono prompt. Hij maakte zich los van de tafel en ging op een afstandje kwaad staan kijken.

De moeder schudde haar hoofd. Ze zag er ineens oud en moe uit. Ze keek even schielijk naar de woeste jongen met zijn donkere krullen en blote armen, maar hij nam net heel langzaam een slok van zijn bier en deed alsof hij alleen bij het raam in een café naar de regen zat te kijken.