Straks

 

 

 

 

 

 

‘Gaan we nou vliegeren?’ vroeg het zesjarige mannetje op het strand van Bloemendaal aan zijn vader.

Vader – het rusteloze type, gsm in de ene hand, pakje sigaretten in de andere – zuchtte en keek vanaf zijn kleine paarse handdoek om zich heen. Het was verschrikkelijk druk op het strand.

‘Zo meteen,’ zei hij. Je kon zien dat hij nu al niet wist wat hij zo meteen zou gaan zeggen. Hij veegde met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd en keek op zijn horloge. Het was kwart over twaalf.

‘Ik wil nou vliegeren,’ zei het mannetje, ‘mama heeft gezegd dat je met me ging vliegeren. Ruud vindt vliegeren ook heel leuk.’

‘Papa is Ruud niet.’

Het jongetje keek zijn vader aan.

‘Ik wil een ijsje,’ zei hij.

‘Zo meteen,’ antwoordde zijn vader. ‘Ga nou eerst lekker een kasteel maken. Kijk, die kinderen daar…’ Hij wees naar drie meisjes die een kanaal hadden gegraven. Af en toe, als een golf lang uitrolde, liep de geul schuimend vol.

‘Dat zijn meiden,’ zei het mannetje.

‘Nou en?’ vroeg zijn vader.

‘Ruud gaat altijd met mij kuilen graven,’ sprak het jongetje. Hij stond wijdbeens en keek op zijn vader neer. ‘Jij wil alleen maar zitten.’

De vader kwam overeind. Toen hij stond, leek het hem te duizelen. De zon was ontzettend heet. ‘Kom op, dan gaan we,’ zei hij, ‘wat zullen we gaan maken?’

‘Ik wil eerst een ijsje,’ antwoordde de kleine man.

‘Godverdomme,’ was vaders reactie.

Het mannetje begon te huilen. Zijn roze schoudertjes schokten ervan. Vanavond als hij thuis in bed lag, zou hij pas voelen hoe verbrand hij was en zijn moeder zou boos met zijn vader bellen.

‘Hè, toe nou, Patrick,’ suste de vader terwijl hij door de knieën ging om het jongetje te troosten, ‘we gaan zo meteen een ijsje eten, oké?’

‘Jij zegt altijd zo meteen,’ snotterde Patrick.

‘Dat zei je moeder ook,’ liet de vader zich ontvallen. Hij hield het jongetje nu met twee handen vast. Het liefst had hij hem tegen zich aan gedrukt. ‘Kom op, Pat, zullen we de zee in?’

‘Mama zegt dat ik niet zonder bandjes mag zwemmen.’ Het jongetje wreef met zijn handen zijn tranen weg.

‘Ach joh,’ zei de vader – hij klonk als een man die met zijn zoon ging samenspannen tegen mama.

‘En jij hebt de bandjes in de auto laten liggen,’ onderbrak Patrick deze klassieker.

‘Zullen we ze samen halen? Dan eten we boven op het terras een ijsje…’

Het jongetje keek naar de duinen. ‘Ik wil vliegeren,’ zei hij.

‘Hè toe, Patrick, dan gaan we daarna vliegeren,’ zei zijn vader, die hem inmiddels bij de arm had en op het punt stond de lange weg naar de auto te ondernemen.

‘Ik wil nu vliegeren!’ schreeuwde Patrick en hij trok zich los. ‘Niet straks! Niet zo meteen!’ Hij stampte woest in het warme zand.

De vader plofte neer op zijn kleine, paarse handdoek. Zweet gutste langs zijn wangen en zijn ogen stonden wanhopig. Zijn zoontje keek wreed op hem neer.