Midlife
‘Dat méééééén je niet!!’
‘Uhuh.’
‘Ik weet niet wat ik hoor. Met wie heb je gepraat? Met dat mens, hoe heet ze…’
‘Ik heb met niemand gepraat.’
‘Ach kom, natuurlijk wel. Je bedenkt toch niet zelf dat je depressief bent? Haha. Ik weet niet wat ik hoor.’
‘Toch is het zo.’
‘Toch is het zo? Wat nou man? Je staat ’s ochtends zingend voor de spiegel. Je bent de hele dag aan het werk. Je komt ’s avonds fluitend thuis. Dat ziet er niet erg depressief uit, hoor.’
‘Allemaal schijn.’
‘Schatje toch…’
‘Lach er maar om.’
‘Ik lach er helemaal niet om. Je bent depressief. Ik zie er niks van, maar goed, jij zegt het. Misschien moeten we een leuk weekendje plannen.’
‘Waarheen? Weer naar Parijs?’
‘Whatever! Zeg het maar. Jij bent depressief, hoor, ik niet. Heb jij nou wel of niet met dat mens gepraat, kom, hoe heet ze…’
‘Je bedoelt Elsemiek. En je weet best hoe ze heet.’
‘Elsemiek, ja.’
‘Nee.’
‘Ontzettend stomme naam vind ik dat. Je hebt niet met haar gepraat?’
‘Hoezo?’
‘Dat is nou typisch zo’n vrouw die een man een depressie aanpraat. Kun je lekker bij d’r komen uithuilen.’
‘Wat ben jij stom, zeg.’
‘Stom? Ik? Jij bent stom. Je mankeert niets en je laat je door zo’n trut aanpraten dat je depressief bent. Straks ga je nog zeggen dat je in je midlifecrisis zit.’
‘Dat zou inderdaad wel eens kunnen.’
‘Heeft ze dat gezegd? Oohooh, mannetje, wat ben je toch makkelijk te paaien.’
‘Wil je nou ophouden! Elsemiek heeft er niks mee te maken!’
‘Gelukkig maar.’
‘Wat doe je kinderachtig, zeg.’
‘Ze heeft er niets mee te maken, maar je hebt wel met haar gepraat, hè? Zeg nou eerlijk…’
‘Ja.’
‘Zie je wel! Zie je nou wel!’
‘Het is een collega, schat. Doe niet zo gestoord. Als iemand vraagt: “Is er wat?”, geef ik antwoord. Ik wou dat jij eens vroeg hoe ik me voelde.’
‘Ga je huilen?’
‘Rot op.’
‘Oké, oké, je bent depressief. En dan? Ga je naar de dokter? Prozac slikken? Een ander leven misschien? Wat wil je dat ik zeg? This is it, schat.’
‘Daar heb ik wat aan.’
‘Wat zegt Elsemiek dan? Dat er achter de horizon nog van alles ligt te wachten?’
‘Laat maar.’
‘Nou wil ik met je praten en dan…’
‘Laat maar, zeg ik toch.’
‘Hè toe, schat, sorry, ik heb mijn dag niet. Vertel nou, wat is er met je?’