Avondtoilet

 

 

 

 

 

 

De vrouw was een jaar of vijfendertig en gekleed in avondtoilet: een lange, lichtblauwe rok waarvan de zoom rakelings langs de grond scheerde, en een mooie, witte blouse. Ze had een grote, roze sjaal om zich heen geslagen tegen de kou. Het was zaterdagochtend, ik was de hond aan het uitlaten.

De vrouw trok de aandacht.

Je komt niet vaak ’s ochtends vroeg vrouwen in avondtoilet tegen en al helemaal geen dames die er dromerig bij kijken, zoals deze, en er een wat slome, maar toch zwierige motoriek op na houden; alsof ze zich niet in een herfstige ochtend in het jaar 2003 bevond, maar in een negentiende-eeuwse lenteavond, de sjaal om vanwege een frisse bries.

Het was stil op straat.

De hond en ik volgden de vrouw op discrete afstand. Zo zwierig als ze leek te bewegen, zo onzeker was ze over de richting waarin ze ging. Af en toe stond ze langdurig stil en keek ze om zich heen, verwonderd als een toerist die van haar route is afgeweken en ineens de mooiste dingen ziet. Soms lachte ze zelfs, maar daarna kostte het haar moeite weer in beweging te komen.

Misschien had ze de hele nacht gefeest; was ze met een man naar zijn huis gegaan en had ze zich op het laatste moment bedacht; was ze de trap af gevlucht toen hij even naar het toilet was, misschien had ze uren van lange gesprekken achter de rug met een ex die haar maar niet los kon laten en was ze uiteindelijk ontsnapt, misschien zat het allemaal anders. Maar dat haar vreemde aanwezigheid iets met de liefde te maken had, was duidelijk.

Waarom eigenlijk?

Er zat toch een patroon in haar route; na twee hoeken te zijn omgeslagen, volgde ze het water, daarna stak ze een brug over, en bewoog ze terug, richting stad. Halverwege stond ze stil, onzeker, licht heen en weer zwaaiend. Ze tuurde naar het huizenblok aan de overkant, een hele rij appartementen, driehoog, vierhoog, allemaal hetzelfde uit de verte.

Er bewoog een gordijn.

De vrouw liep naar de waterkant. De wind speelde met haar lange rok. Zwarte schoenen met hoge hakken waren even zichtbaar, riemen om de enkels. Het was ineens geen dame in avondtoilet meer die dromerig langs de huizen liep, op een zaterdagochtend in november, maar een hysterica die zich voor het huis van haar geliefde in het water wilde storten. Ze laveerde tussen de geparkeerde auto’s door en kwam aan de rand van de kade. Het water zag geel en rood van de afgewaaide eikenbladeren. In de verte rinkelde een tram.

Ze keek naar het raam aan de overkant waar de gordijnen hadden bewogen. Nu gebeurde er niets meer. Ondanks het feit dat het niet regende, had ze nat haar. Ze haalde er onzeker een hand doorheen, en het leek te helpen – ze bekeek de hand, ze veegde hem af aan haar rok, ze haalde haar schouders op en deed een paar stapjes achteruit, terug naar de straat, weg van de waterkant. Terwijl ze het deed, zag ze het absurde van haar situatie in. Ze lachte, een bevrijdende lach. Daarna verliet ze met vaste tred de buurt – iemand die naar huis wilde.