Zoen

 

 

 

 

 

 

Op de Dam zag ik een man en een vrouw elkaar zoenen, een nette man en een nette vrouw. Het ging er innig aan toe, maar de hotdogverkoper die iets verderop zijn karretje met vlaggen aan het optuigen was, had er geen oog voor.

Er hing op het moment van de zoen een helderblauwe lucht boven de Dam. Het was koud, maar dit kwam de zoen ten goede. Wat ook hielp, was dat de vrouw op haar tenen stond. Haar schoenen hingen daardoor een beetje los aan haar voeten. De man droeg gladde, zwarte handschoenen en zij een lange jas met een bontkraag.

Omdat ik hier nu toch was, kreeg ik zin in een hotdog. Ik liep naar de kar en kocht er eentje.

Het stel was een mooie zoen aan het bouwen. Het leek alsof hun gezichten aan elkaar geschroefd waren. De kou maakte hun adem zichtbaar. In kleine wolken kwam het uit hun neuzen. Een van de handen van de man gleed over de rug van de vrouw naar haar hals. De vrouw wiebelde even wat heen en weer. Haar tenen werden moe.

Naast het stel stond een bruine tas op de grond, een mooie tas – hij hield het midden tussen een oude vertegenwoordigerstas en een dokterstas. Het leer van het handvat was enkele tinten donkerder dan de tas zelf. Het slot glinsterde in de zon.

De zoen veranderde nu langzaam. Er leek een zekere haast in te sluipen. Het was moeilijk te zien wie van de twee geliefden dit instigeerde, maar ik denk dat het de vrouw was, vanwege haar tenen.

Zij hield op.

De man zoende nog even door, wat een onbeholpen gezicht was. De vrouw die zijn mond liefdevol ontweek, zijn neus die in het bont van haar kraag viel, zijn handen die ineens niets meer op haar rug te zoeken hadden. Wat was ze ook klein nu ze weer helemaal in haar schoenen stond.

De man wist zich geen raad met zijn figuur. Hij bukte zich om de tas te pakken, deed dat ook, maar zette hem toen weer neer, sloeg een vuiltje van zijn jas, keek recht over de vrouw heen naar de klok op het Paleis en toen zuchtend naar de hotdogkraam waar ik dus stond.

Hij knikte.

Ik knikte terug.

De vrouw, die met haar rug naar mij toe stond, zag de man naar iemand knikken en draaide zich om om te zien naar wie.

Naar mij dus.

En ik knikte nu naar haar.

Ook zij knikte terug.

Ik kon aan haar ogen niet zien of ze mij herkende, maar ik kende haar wél, zij het uit een ander leven. Ze zag er beter uit dan toen, maar had nog steeds dezelfde voeten – ineens wist ik waar ik haar aan herkend had.

Ze had zich alweer omgedraaid naar de man, die inmiddels toch de tas ter hand had genomen. Nog een laatste keer wipte ze op haar tenen omhoog om hem te kussen en toen liep ze van hem weg, richting Rokin. De man keek haar na, net als ik. We hadden makkelijk een praatje kunnen maken, maar geen van beiden maakten we aanstalten.

Toen liep ook hij weg, naar de Paleisstraat. De tas zwaaide in zijn hand.

Ik nam de laatste hap van mijn hotdog. Het was niet alleen wonderbaarlijk midden in de stad een moment van grote intimiteit gade te slaan, het was ook angstaanjagend daar deel van uit te maken. Als gezegd, het voltrok zich allemaal onder een helderblauwe lucht en ik voelde dat ik rilde.