Echtpaar

 

 

 

 

 

 

Het was halfelf. In de Leidsestraat waren de werkzaamheden in volle gang en ter hoogte van de Kerkstraat liepen Bram Peper en Neelie Kroes. De zon scheen.

De voormalige minister van Binnenlandse Zaken zag er goed uit. Hij droeg een corduroy broek en een blauw winterjack. Hij had zijn handen ontspannen op de rug liggen. Ze speelden met elkaar – vriendelijke, bleke, blote handen.

Zijn vrouw zag er ook patent uit. Zij droeg een lange zwarte jas met zwarte bontkraag. Ze had rood haar en het hoogste woord.

Ze liepen in de richting van het Koningsplein. Veel oog voor de omgeving hadden ze niet. Twee jonge agenten waren fietsers aan het bekeuren en bij de delicatessenzaak van Eichholz werden de ramen gelapt. Niemand keek op van het bekende echtpaar.

Op de hoek met de Keizersgracht aarzelden ze. Rechtdoor lag de straat helemaal open. Witte schermen stonden langs het werk opgesteld. Peper en Neelie overlegden, keken om zich heen, omhoog vooral – naar de straatnaambordjes –, en sloegen toen links af, de gracht op.

Ze kwamen langs een chique modezaak. Links en rechts van de ingang stonden hoge ladders van glazenwassers, die beneden aanstalten maakten naar boven te klimmen. Peper en Neelie vertraagden, toen trok hij haar aan de hand mee naar de etalage.

Ze keken even.

Ze vervolgden hun wandeling. Een witte Mercedes-bus van het GVB bolderde hen tegemoet. Het was de Opstapper. Er stonden vrolijke vlaggetjes op, maar er werd niemand in vervoerd. Achter het stuur zat een sombere chauffeur.

Het echtpaar liep verder, nu op de stoep. Brams handen speelden nog steeds op zijn rug, en Neelie praatte. Op de brug over de Leidsegracht bleef Peper stilstaan. Hij keek uitgebreid naar het kleine grachtje dat zich op dat punt ook inderdaad in volle pittoreskheid uitstrekt. Zonlicht streelde even het montuur van zijn bril. Neelie wilde doorlopen.

Ze staken over naar de andere kant van de Keizersgracht waar de zon scheen. Peper wees een mooi pand aan. Ze hielden weer halt. Nu scheen de zon mevrouw recht in het gezicht. Ze lachten.

En liepen weer.

Het beeld uit.

Moeilijk te zeggen waarom dit zo’n mooie gebeurtenis was en waaraan je kon zien dat het hier een goed huwelijk betrof. Waren het de handen op Brams rug en de bedachtzame knikjes die hij af en toe in het betoog van zijn vrouw plaatste of waren het de graagte en het goede humeur waarmee zij hem vertelde wat er zoal in haar omging? Was het de wonderlijk ontspannen manier waarop man en vrouw met alleen aandacht voor elkaar door het centrum van de stad liepen? Was dit nou zo’n stel dat zichzelf genoeg was?

Het leek erop.

Dit was een kleine verrassing op een doordeweekse dag die knisperde van levenslust, een verrassing vergelijkbaar met de zang van een merel. Het leven gaat almaar door, zingt de merel, en zelfs ministers die door het slijk zijn gehaald kunnen even gelukkig zijn. Later mislukt dan toch hun huwelijk, dat wel.