29

 

De zee geeft en de zee neemt

 

 

 

 

 

De volgende dag wordt ze pas laat in de middag wakker. Mijn god, wat heeft ze diep geslapen. Aan haar voeteneinde voelt ze een warme bult. Tony. Haar vader brengt haar ontbijt en maakt een plek vrij op haar bureau voor het dienblad. Op zijn sokken staat hij te wiebelen op de matras waarop hij die nacht heeft geslapen.

‘Hoe is het met Maarten?’

Gijs verplaatst het blad naar haar nachtkastje. ‘Kun je er zo bij?’

‘Makkelijk.’

‘Hij ligt in het ziekenhuis. Zijn toestand is ernstig, maar stabiel. Hij heeft veel bloed verloren.’

Het zien van het volle blad eten wekt een enorme trek bij haar op en ze besmeert een boterham dik met roomboter. Op de grond ligt geen glas meer. Haar vader moet dat hebben opgeruimd. De foto, dat is niet erg. Die kan ze vanaf haar computer zo weer afdrukken.

‘Je vraagt je zeker af hoe we jullie hebben gevonden?’ vraagt haar vader.

Gek genoeg heeft ze weinig behoefte aan details. Dat komt wel. ‘Is Geert-Jan al boven water?’

Haar vader schudt zijn hoofd. ‘Dat telefoontje van gisteren, dat was de politie. De nieuwe bewakingscamera’s op de fabriek hebben een aantal diefstallen geregistreerd. Ze wilden dat ik erbij was als ze de daders op heterdaad gingen betrappen.’

‘Heb je ze?’ Het brood, de boter, de jam, het is meer proppen dan eten wat ze doet.

‘Het is anders gelopen. Er is brand ontstaan. Toen ik aankwam, stond alles al in lichterlaaie. Het is een raadsel hoe dat zo snel heeft kunnen gaan.’

‘En de vissen?’

‘Je bedoelt die van het aquarium?’

Hij weet niet dat zij daar geweest is.

Arme vissen. Door de hitte moet het water zijn gaan koken. ‘Ja…’

‘Er is niets meer over van de fabriek, maar daar gaat het nu niet om. Toen ik de vlammen zag, ben ik direct omgekeerd. Ik had je niet alleen moeten laten, maar je was er niet. De politie wilde niets doen, kon ook niets doen op dat moment. Een meisje van veertien dat op zaterdagavond niet thuis is, is geen reden voor alarm. Dat veranderde toen Maarten en een heleboel anderen ook onvindbaar bleken.’

‘Die ruzie was mijn schuld.’

‘Je had ook wel een beetje gelijk. Ik heb de scheiding nooit verwerkt. Ik ben stil blijven staan.’

Het glas sinaasappelsap drinkt ze in één teug op. ‘Heb je tante Angela al gebeld?’

‘Ze belde zelf, gisteravond. Ze vroeg of je thuis was, net of ze er een voorgevoel van had. Ik zei dat ik niet wist waar je was en dat Tony ook weg was. Zolang die bij je was, hoefde ik me niet ongerust te maken, zei ze. Toen kwam je hond terug. Hij leek doodziek en gaf steeds over, maar wilde per se dat ik met hem meeging. Halverwege kwam het water mij al tegemoet en heb ik opnieuw de politie gebeld. Gelukkig namen ze het nu wel serieus.’

‘Gelukkig.’ Ze beweegt haar tenen, maar Tony geeft geen krimp en blijft in elkaar gerold slapen als een marmot.

‘Weet je nog hoe het was toen je hier net woonde? Je was heel verdrietig en wilde alleen maar weg. Ik zei dat God er een bedoeling mee had. Ik denk dat ik die nu weet.’

Ze zet het blad terug en nestelt zich in haar dekbed. Slapen wil ze. ‘Ik hoef dat nu even niet te weten.’ In een gewoontegebaar strijkt ze haar haar uit haar gezicht, maar er zit geen haar, niet overal.

‘Dat groeit wel weer aan.’

Ze is veilig.

 

De school blijft de hele week dicht. Geert-Jan wordt niet gevonden. De gebeurtenissen krijgen veel publiciteit. De kranten staan bol van de artikelen. Tes gelooft het wel. Ze leest sowieso nooit een krant. De vader van Maarten figureert regelmatig in nieuwsuitzendingen. In korte tijd is hij een bekende Nederlander geworden. Volgens hem is de onderaardse vloedgolf veroorzaakt doordat sinds de inpoldering van de Zuiderzee water onder het ingeklonken land is weggesijpeld en zich verzameld heeft in een ondergronds reservoir. Door de klimaatverandering is er de laatste decennia extreem veel regen gevallen, met een piek in het laatste jaar, waardoor het reservoir vol raakte en er een grote overstroming is ontstaan. De geschiedenis leert voorts dat er in dit gebied meerdere grote overstromingen zijn geweest en dat het ‘nieuwe’ land door de eeuwen heen afwisselend zee en land was. Van Oosten geeft graag de eer aan zijn zoon. Die wees hem erop dat het terrein van dit nieuwe bos, dat tachtig jaar geleden nog deel uitmaakte van de Zuiderzee, ver daarvoor ook land was. Het was bezaaid met dorpen, boerderijen en kastelen, voordat de zee bij een rampzalige vloed terughaalde wat haar ontnomen was. De strijd tussen mens en water blijft onbeslist. Het water laat zich niet verjagen, blijft in de luwte wachten en komt terug wanneer je dat het minst verwacht.

‘Net als het kwaad,’ glimlacht de interviewer.

‘Mijn zoon zou het helemaal met u eens zijn,’ zegt Van Oosten.