24
Tijd en plaats
Ditteke is jarig. Ze nodigt de hele klas uit. Ook Maarten. Ze zegt erbij dat het van haar ouders moet en zij betalen het feest.
Het wordt de eerste keer dat Tes bij iemand van school thuis komt, sinds de bezoeken aan Maarten en Geert-Jan. Jade mag niet naar het feest. De hele school heeft het erover dat haar ouders willen dat ze naar een andere school gaat. Dat zou dan in Harderwijk moeten zijn. De schoolleiding is in alle staten, want als zij vertrekt, zal er een ware exodus volgen. Het gezin van de dominee is bepalend voor de gemeenschap. Voorlopig is Jade ‘ziek’. Tes probeert uit de gesprekken tussen Ditteke, Anja en Polly op te maken of ze iets gehoord hebben over haar ziekte, maar niets wijst daarop. Jade heeft alleen haar in vertrouwen genomen. Daar is ze stiekem een beetje trots op.
Ze moet Ditteke een cadeau geven. Dat baart haar al de hele week zorgen. Hier heb je geen leuke winkeltjes. Geld of een cadeaubon wil ze niet geven. Het moet iets origineels zijn, iets moois. Het is een kans om haar goede wil te tonen. Haar moeder was goed in cadeaus uitzoeken. Nee, sámen waren ze er goed in. In elke stad wisten ze feilloos de leukste en gekste winkeltjes te vinden. Hoe vaak hadden ze niet tussen stapels derdehandstijdschriften, incompleet servies en kantoormeubilair uit de jaren zeventig dat ene puntgave jugendstilvaasje of biedermeierstoeltje eruit gepikt. Het was de kunst om de verkoper niet te laten merken dat ze iets bijzonders hadden gevonden. Daarom vermeden ze het elkaar aan te kijken en liepen gemaakt onverschillig naar de kassa, ondertussen belangstelling voor de andere koopwaar veinzend, alsof wat ze in hun hand hielden iets voorlopigs was wat ze zouden inruilen voor iets beters zodra ze dat zouden vinden. Pas op veilige afstand van de winkel keken ze elkaar aan, wisselden een high five uit en riepen: ‘Yes!’
In de plaatselijke tabakswinkel annex souvenirshop koopt ze een zilveren ring met een steen van bloedkoraal. Volgens haar moeder is een sieraad altijd goed en je hebt het voor altijd. Behalve sukkels zoals zij, die het meteen verliezen. Het aanbod om het in te pakken slaat ze af. Dat doet ze liever zelf. Buiten loopt ze Maarten tegen het lijf. Terughoudend en tegelijkertijd welwillend blijven ze allebei staan. Als hij naar binnen wil gaan, spreekt ze hem aan. Door wat er de laatste dagen is gebeurd, is ze anders tegen zichzelf aan gaan kijken. Misschien ziet ze het inderdaad niet meer helder. Alles is ook zo ingewikkeld. ‘Ga je iets voor Ditteke kopen?’
‘Dat is wel de bedoeling, maar ik heb geen idee wat. Ik ben overal al geweest.’
‘Valt niet mee met die anderhalve winkel die ze hier hebben,’ lacht ze. Hij lacht ook, godzijdank.
‘Sorry voor laatst, ik ging te ver.’
‘Is oké. Ik zat er een beetje doorheen. Ik zat me aan te stellen. Zal ik je helpen?’
‘Ben je niet bang met mij gezien te worden?’
‘Het is toch niet verboden?’
Samen gaan ze terug de winkel in. Bij Blokker is meer keus, maar dan moeten ze het hele centrum door. Ze stelt voor dat hij een cd- of cadeaubon geeft. Daar heeft Ditteke het meeste aan en ze zullen niet van hem verwachten dat hij haar smaak precies kent. Wacht, zo’n hoesje voor haar telefoon is leuk. Ze hoorde haar laatst klagen dat ze dat kwijt was. Maarten stemt in. Er zit een riempje aan waarmee het aan een tas of broek vastgemaakt kan worden. Over de kleur zijn ze het nog sneller eens: zwart.
Maarten loopt met het hoesje naar de kassa. ‘Bedankt. Ik ben om acht uur bij jou, oké?’
‘Misschien ga ik iets later.’ Als ze hem was, zou ze niet gaan. Ze wil niet samen met hem.
‘Dan wacht ik wel.’
‘Nee, doe maar niet. Als het regent, brengt mijn vader me.’
‘Ik snap het.’
Hij pakt zijn portemonnee en buigt iets voorover, terwijl hij in de veelheid van leren vakjes naar een biljet zoekt. Zijn dikke haar hangt half voor zijn gezicht.
‘Je oog is goed genezen. Je ziet er niets meer van.’
‘Ik weet het.’
Thuis besteedt ze een halfuur aan het inpakken. Crèmekleurig Japans zijdepapier, onzichtbaar gevouwen en dichtgemaakt en een viooltje in een teerblauwe kleur, gedroogd en geplastificeerd. Ze is blij dat ze het nog niet verleerd is en erg tevreden met het resultaat. Ze legt het zolang op haar bureau. Dan kan ze er af en toe naar kijken. Omdat het feest op vrijdagavond is en ze het hele weekend nog heeft voor haar huiswerk, mag ze weg. En omdat hij allang blij is dat ze ergens wordt uitgenodigd, denkt ze erachteraan.
Haar vader was om vijf uur al thuis en heeft zijn best gedaan op een macaroni-met-kaasschotel. Zijn eerste poging tot vegetarisch koken. Schattig, maar oneetbaar. De met stroperige kaas samengeklonken elleboogjes blijven met hompen tegelijk achter in haar keel steken. Na nog wat ronddansen van haar vork boven de bleke massa op haar bord, schiet haar zogenaamd te binnen dat er eten zal zijn op het feest en schuift ze haar bord weg. Gijs lijkt het als een signaal te beschouwen om ook zijn eten te laten staan.
‘Het was maar een probeerseltje.’
Duidelijk.
Hij neemt een slok wijn. Zij schuift haar stoel naar achteren.
‘Tes, doe je voorzichtig vanavond?’
‘Waarmee? Ik drink niet en ik rook niet en de rest doe ik ook niet.’
‘Op feestjes laten jonge mensen zich soms makkelijk overhalen tot dingen die ze niet willen.’
‘Ik niet.’
‘Zal ik je even wegbrengen?’
‘Niet nodig, dat kippeneindje.’
‘Ophalen dan? Het wordt slecht weer.’
‘Terug rij ik met Maarten mee en anders bel ik wel.’
Afwachtend kijkt ze hem aan. Komt er nog meer, of kan ze nu eindelijk gaan? Ze moet niet vergeten dat de dominee met hem heeft gepraat en wie weet wat voor onzin die hem verteld heeft. Gelukkig hoort ze haar vader nooit zo over de duivel. Die heeft het veel te druk met zijn vishandel. Ze bedenkt dat ze op een rare manier via de vis met haar vader verbonden is. Puur toeval, maar wel vreemd. Haar vader en Ichtus, niets staat verder van elkaar vandaan.
Terug in haar kamer laat ze het bad vollopen. Herinneringen aan soortgelijke gelegenheden komen boven. Dan was ze nooit alleen, maar met vriendinnen uren aan het tutten en dan waren de voorbereidingen vaak leuker dan de avond zelf. Toch is het een gelegenheid om zich weer eens wat uitbundiger uit te dossen. Een avond om haar nieuwe kleren aan te trekken en flink wat gel in haar haar te smeren en glitters op haar decolleté te strooien. Nou ja, decolleté, verder dan een cup A is ze nog niet. Jade en zij zijn de platsten van de klas. Zij is een jaar jonger dan de rest, dus het zal vast wel goed komen en zolang ze turnt, zit ze er niet op te wachten. Aan drie kanten staren de donkere ramen haar aan, maar ze heeft geen behoefte om de luxaflex te laten zakken. Daarvoor voelt ze zich te zorgeloos.
Haar laptop staat opengeklapt op haar bureau. Peinzend staart ze ernaar. Er is iets wat ze nog moet doen, maar ze weet niet wat. Natuurlijk, ze moet de mail aan haar tante beantwoorden. De grafsteen is klaar; de foto is als bijlage meegestuurd, maar die kreeg ze vanmiddag niet open. Het zal te veel ophouden, beslist ze, vooral als het niet lukt, en dan moet ze zich haasten en dat met dat hondenweer. Ze doet het wel als ze terugkomt. Haar bad is klaar.
Als ze weggaat, zit haar vader aan tafel de krant te lezen, zijn rug licht gebogen onder de lamp. Even heeft ze met hem te doen en eerlijk gezegd knort haar maag alweer van de honger, maar ze laat het nu maar zo. Hij wil toch weer opstaan om haar te brengen. Misschien als hij niet zo’n grote auto had, maar ze kent haar klasgenoten inmiddels goed genoeg om te weten dat zij er niet van houden om met hun neus op het verschil in inkomen gedrukt te worden. Uitleggen dat het haar absoluut niet uitmaakt, is zinloos.
Onderweg begint het te stortregenen. Omdat het in deze streek veel meer regent dan in het zuiden, heeft ze zich aangewend daar altijd op voorbereid te zijn. Vaak zijn het buien die van het ene moment op het andere loodrecht uit de hemel vallen. Twintig seconden heeft ze nodig om haar regenpak aan te doen inclusief rubberlaarzen, maar ruim voor die tijd is ze al doorweekt. Bijna iedereen heeft dezelfde regenkleding. De pakken zijn van speciaal materiaal, bestand tegen extreme neerslag, met een capuchon die niet afwaait en heel klein op te vouwen.
Ditteke woont in dezelfde buurt als Geert-Jan. Het kan niet anders dan dat die twee elkaar al hun hele leven kennen, samen acht jaar basisschool hebben gedaan en nu de middelbare school. Dat haal je niet zomaar in, misschien wel nooit.
Op een stuk of tien huizen afstand van de schuur waarin het feest gegeven wordt, stopt ze om haar uiterlijk te fatsoeneren. Er is niemand op straat. Met haar capuchon houdt ze de regen uit haar gezicht, terwijl ze met een papieren zakdoekje de uitgelopen mascara van haar wangen haalt. Vervolgens dept ze haar gezicht droog en werkt haar make-up bij. Haar regenbroek trekt ze vast uit en frommelt die in haar fietstas. Haastig fietst ze het laatste stukje in de richting van de muziek. Gelukkig regent het nu minder hard. Fietsen zijn links en rechts van de carport slordig tegen de heg naast Dittekes ouderlijk huis gestald. Een slinger van kerstlampjes aan weerszijden van het tuinpad wijst de weg naar de schuur. Nadrukkelijk is gevraagd niet aan te bellen, maar direct naar binnen te gaan.
Ze wil een late entree maken, onverschillig overkomen, niemand hoeft te weten dat dit haar eerste feestje in maanden is. Ze wil dat het eruitziet alsof ze alleen even poolshoogte komt nemen, omdat ze toevallig in de buurt was. Oké, heel toevallig met glitters en lila oogschaduw op.
Het is een feestje en ze gaat erheen omdat het haar dichter bij haar doel kan brengen.
Binnen is de herrie oorverdovend. Ze kent de muziek die gedraaid wordt niet. Het laatste jaar luistert ze naar niets anders dan The Doors, Sting en Led Zeppelin en van die drie vooral naar The Doors. Eindeloos speelt ze dezelfde nummers af. Andere muziek kan ze amper verdragen.
Het is vrij donker, waardoor het even duurt voor ze kan zien waar iedereen is. Niemand slaat acht op haar binnenkomst. Zo hoort dat. Ze zou zelf ook niet opkijken. Even blijft ze in de deuropening staan, dan doet ze een paar stappen naar voren, trekt haar jas uit en gooit die op een hoop bij de andere. Op tafel staan bakken chips en pinda’s. Ze strekt haar hand uit naar de pinda’s, maar trekt hem weer terug. Van nootjes ga je uit je bek stinken. O, dit wordt helemaal niets. Was ze maar vast weer thuis, diep onder haar dekbed. Of was ze maar samen met Maarten gegaan. Hij zou onverstoorbaar naar binnen lopen, links en rechts achteloos groetend zonder zich enige zorgen om zijn populariteit te maken. Of om zijn haar, zijn tanden, zijn schoenen. Dan zou ze snel achter hem aan naar binnen glippen, net doen of ze er al een tijdje was. Op die manier konden alle plichtplegingen achterwege blijven. In de zak van haar rokje voelt ze het cadeautje. Op zoek naar de jarige job dan maar.
Ditteke zit omringd door Anja, Polly, Sabrina en andere getrouwen in de donkerste hoek op een stapel kussens met Mexicaanse motieven. Ze heeft een rode band om haar hoofd gebonden. In combinatie met haar zwarte haar geeft haar dat iets van een indiaan. Een veer erin en klaar. Tes knielt voor hen neer en legt haar handen in haar schoot met het kleine pakje ertussenin. Ze zou willen dat iemand haar voorging, zodat ze zou weten wat ze zou moeten doen. Opstaan en zoenen? Hoeveel zoenen? Drie in Maastricht, maar hier is alles minder.
‘Gefeliciteerd.’
‘Dank je.’
Ze geeft het maar gewoon. ‘Alsjeblieft.’
Ditteke begint het cadeautje open te maken zonder oog te hebben voor de kunstige verpakking. Het viooltje komt op de grond terecht. Polly raapt het op, draait het even rond in haar hand en laat het vallen. Tes lokaliseert het en schuift het onopvallend met haar voet onder een kussen. Als ze wil, kan ze het dan later nog oprapen. Het gefriemel gaat Ditteke slecht af. Langere nagels zou helpen, maar zij is een notoire bijtster. Meestal draagt ze om een stuk of drie vingers een pleister om de tot bloedens toe afgekloven stompjes tegen stoten, vuil en andere narigheid te beschermen. Vandaag telt Tes er vier. Wijs-, ring- en middelvinger van de ene hand en de duim van de andere. Ditteke geeft het pakje door aan Anja en die heeft het zo open. Ze geeft het doosje terug. Achterovergeleund in de kussens onderdrukken Polly en Sabrina de slappe lach. Polly drukt een kussen tegen haar mond om het niet uit te proesten. Tes kijkt gespannen toe hoe Ditteke het doosje openmaakt en de in donkerrood fluweel ingebedde ring monstert.
‘Hé, ga je je verloven?’ roept Robert, die net langsloopt. ‘En, weet hij het al?’
Er valt een stilte. Robert krijgt het altijd voor elkaar om met zijn onhandige opmerkingen een gesprek te laten doodvallen.
Ditteke past de ring, maar krijgt hem niet over de pleister heen. Misschien zou hij om haar pink passen, maar ze neemt de moeite niet eens en geeft hem aan Anja. ‘Pas jij eens.’
Bij haar zit hij als gegoten en zij mag hem hebben. Met een simpel ‘dank je’ aanvaardt ze de gift en ze laat de anderen zien hoe hij staat. Haar nagels zijn perfect verzorgd en voorzien van een laagje kleurloze lak. Sabrina en Polly knikken goedkeurend.
‘Het is echt zilver,’ zegt Tes. ‘Met bloedkoraal.’
‘Ja, nou, hij past niet,’ zegt Ditteke. ‘Maar toch bedankt.’
Ze dacht echt even dat Ditteke een grapje maakte, of wellicht meende ze dat het een nepperd was, maar Tes heeft er vijfendertig euro voor betaald. Niet te veel voor de ring, maar wel voor een cadeau voor iemand die geen vriendin is en je hooguit gedoogt. Ditteke weet best veel van haar. Ze wist als een van de eersten wat er met haar moeder gebeurd was. Eigenlijk heel verstandig van haar om niets aan te willen pakken. Voordat je het weet, kun je het niet meer navertellen. Het meest waarschijnlijk is dat het Dittekes subtiele wraak is. De enige reden waarom ze Tes heeft uitgenodigd, is om haar en plein public te kakken te kunnen zetten. Eerst dat en vervolgens negeren. Anja is de ring nog steeds aan het showen en lijkt de herkomst ervan al vergeten te zijn.
‘Vind je het erg?’ vraagt Anja.
‘Nee, waarom? Ditteke mag zelf weten wat ze ermee doet, het is haar cadeau.’
Met het formele gedeelte achter de rug is ze vrij om de rest van de avond te besteden zoals ze wil of om weg te gaan. Ze loopt naar de geïmproviseerde bar achterin. Daar is Geert-Jan. Hij draagt een pak, waarvan de broek te kort is en het jasje iets te wijd om zijn schouders valt.
‘Hé, Tes. Ik zag je binnenkomen.’
‘O, ja? Ik jou niet.’
‘Wat kan ik voor je inschenken?’
‘Cola?’
‘Wat een braaf meisje.’
Met een grote grijns opent hij een tweeliterfles en schenkt een plastic bekertje vol. ‘Je hebt me lang laten wachten.’
Meteen is ze in verwarring. Hoe krijgt hij het toch altijd voor elkaar? Iemand wacht op je.
‘Ik heb eerst huiswerk gemaakt.’
‘Superbraaf meisje.’
‘Het voordeel is dat ik nu zo lang kan blijven als ik wil.’
‘Dat klinkt goed,’ hoort ze Maarten zeggen. Verrast kijkt ze om.
‘Hoi, ben je hier al lang?’
‘Ik fietste pal achter je.’
‘Echt?’
‘Hij kan zich onzichtbaar maken. Daar heeft hij een formule voor. Maarten heeft voor alles een formule,’ zegt Geert-Jan. ‘Behalve voor wat je tegen meisjes moet zeggen.’
Maarten en Geert-Jan kijken elkaar taxerend aan. Ze weet dat er maar weinig hoeft te gebeuren om die twee ruzie te laten krijgen. Ook Maarten lijkt dwars door haar heen te kijken, maar op een heel andere manier dan Geert-Jan. Alles aan hem is oprecht en goed. Af en toe wordt ze er een beetje moedeloos van. Elke leugen die ze hem vertelt, spat als een zeepbel uiteen nog voordat ze hem uit haar mond heeft. Valse woorden glijden van hem af als regen van een waterproof jack.
‘Met jouw killerscharme kan niemand zich meten,’ antwoordt Maarten. ‘En doe mij ook maar een cola.’
‘Ben je niet bang dat ik je vergiftig?’
‘Schenk maar vol.’
De tijd gaat langzaam. Het feest is saai. Harde muziek en veel drank, meer niet. Verloren voelt ze zich niet. Ze wacht. Na een uurtje vertrekt Maarten. Hij zoekt haar op om gedag te zeggen. Als ze naar huis wil, kan ze meefietsen, zegt hij. Ze geeft te kennen dat ze nog even blijft. Hij kwam alleen voor haar. Mensen zoals hij zijn aardig, zonder er iets voor terug te verwachten, waardoor je je nog schuldiger gaat voelen. Graag zou ze hem in vertrouwen nemen om hem Jades geheim te vertellen en zijn mening daarover te horen. Hij zou een aannemelijke verklaring hebben en haar geruststellen. Gek, als ze zich voorstelt wat Maarten van iets zal vinden, dan is alles helder en weet ze dat ze logisch moet nadenken en zich niet moet laten meeslepen, maar als Geert-Jan haar gedachten weer overneemt, gaat alle redelijkheid van tafel. Dan is er alleen nog maar dat ene.
Na het vertrek van Maarten en de andere niet-kringleden komt Geert-Jan langs met een dienblad met borrelglaasjes met een groenig drankje.
‘Even een shot ter ere van het feestvarken en dan een spelletje,’ kondigt hij aan.
Ze heffen het glas, terwijl Geert-Jan zijn arm om Ditteke slaat en haar nog vele jaren wenst. Tes let op of hij haar zoent, maar het blijft bij een kusje op de wang. Zie je wel, die twee hebben ook niet echt wat. Niet dat zij zo graag echte verkering met hem zou willen. Dat is wel het laatste waar zij zich mee bezighoudt. Het groenige drankje, dat ze in één teug dienen te nuttigen, smaakt naar gras en kruiden, een stuk weiland dat in een sapcentrifuge is gestopt. Nog geen minuut later begint haar hoofd te gonzen. Het zal weer een van zijn eigen brouwsels zijn. Het maakt niet uit. Zij zijn de Afgezanten en De kring is van hem.
Er wordt een tafel naar het midden van de ruimte gesleept. De muziek en de meeste lampen gaan uit. Alles gebeurt met zo’n vanzelfsprekendheid dat ze beseft dat ze dit vaker gedaan moeten hebben. Ditteke legt een groot bord met letters op tafel. Ze heeft haar vestje uitgedaan en loopt rond in een laag uitgesneden T-shirtje met korte mouwen, blote benen onder haar korte rok én die rode haarband. Haar zware borsten floepen bijna uit het topje. Ze zijn witter dan wit en roepen de associatie met melk op. Meer meisjes lopen er een stuk luchtiger bij dan een halfuur geleden. Zelf heeft ze daar geen behoefte aan en ze kan ook niets uittrekken. Ze draagt een truitje met pofmouwtjes met alleen een beha eronder en op deze vloer gaat ze niet op blote voeten rondlopen. Bij sommige meisjes is zelfs het teken zichtbaar. Dat hoort niet. Ook onder elkaar moet je er niet mee te koop lopen. Bij haar zou het niet eens opkomen, daarvoor koestert zij haar teken te zeer. Het maakt niet uit dat ze niet de enige is en dat hij het haar niet zelf heeft kunnen geven. Dat had hij waarschijnlijk wel gewild, maar was te veel opgevallen. Ze moeten voorzichtig zijn. Officieel zijn alle Afgezanten gelijk, maar zij deelt met de Leider iets unieks, iets waarover de anderen niet eens mogen praten. Maar goed, op zo’n feest als dit valt er weinig exclusiviteit te verwachten. Was ze maar met Maarten meegegaan, dan was ze allang weer thuis. Nu vertrekken zou te veel aandacht trekken. Anderzijds wil zij erbij zijn en niets uit de tweede hand horen. Iedereen gaat op z’n knieën om de tafel zitten. Zij is de enige die nog staat. Vooral omdat ze twijfelt tussen wie ze zal gaan zitten. Alles telt. Geert-Jan verschijnt. Hij legt zijn handen losjes op haar schouders en voert haar zo mee, net of ze aan twee wasknijpers hangt. Bij de tafel laat hij zijn handen zakken en strijkt met zijn vingertoppen zacht over haar borsten.
‘Maak je geen zorgen,’ fluistert hij. ‘We doen dit voor jou.’
Als ze tussen Robert en Sabrina wordt neergedrukt en knielt, kruipt haar korte rokje op tot in haar lies. Ze trekt eraan, maar het zakt geen millimeter. Zijn vingers veroorzaakten een ongekende sensatie in haar onderbuik. Dit soort dingen wil ze niet voelen. Niet nu.
Het is behoorlijk donker. Slechts hier en daar flakkert nog een waxinelichtje. Een beetje licht komt van de sliert gekleurde lampjes buiten. Van de aanwezigen onderscheidt ze niet meer dan vage contouren. Geert-Jan stelt zich op enige afstand van hen op, zoals hij in de ijskelder ook altijd doet. Boven zijn kring staat een andere kring en daar weer boven een derde kring, legt hij uit. Zo gaat dat oneindig door. Zij zijn het laagste van het laagste en niet voor niets gedoemd om op de grond te leven. Sommige zaken kan hij niet op eigen houtje beslissen. Daarvoor heeft hij toestemming nodig van de kring boven de zijne.
Op aanwijzing van Geert-Jan zetten ze hun vingers op een glaasje dat ondersteboven in het midden van het bord is gezet. Ditteke zet haar bepleisterde vingers naast die van Tes. Fluisterend vraagt Tes aan Robert wat de bedoeling is. ‘Een naam’, sist hij. Een naam. Minutenlang gebeurt er niets. Geert-Jan staat in een hoek met zijn ogen dicht. Contact aan het maken met de hogere kringen natuurlijk. Het maakt haar niet uit dat er meer kringen zijn. De wereld verandert er niet door. Na een tijdje beginnen haar vingers te trillen. Vrij kort daarop begint het glas te bewegen. Haar vingers en die van alle anderen worden erdoor meegetrokken. Eerst denkt ze dat ze het zich verbeeldt, maar als ze beter oplet, lijdt het geen twijfel dat het glas langzaam maar zeker dichterbij glijdt.
Het komt tot stilstand voor de letter A. Ditteke kijkt naar Geert-Jan. Steeds vaker doet zij Tes aan de assistente van een goochelaar denken. Zeker vanavond met haar bijzondere outfit.
‘De A,’ zegt Ditteke. Terwijl ze de letter uitspreekt, gaan haar ogen even open en dicht.
Hij knikt, nog steeds met gesloten ogen. Ze gaan door en de N volgt. Tes gluurt naar Anja, maar er volgt een G en geen J. Het glas wordt glad van het zweet. Ze moet haar best doen haar vinger tegen het glas te houden. ANG… ST of… een E volgt. Geen twijfel meer. ANGELA.
‘Angela!’ roept Geert-Jan zodra Ditteke de tweede A heeft uitgesproken.
Zijn stem is laag en lijkt van heel ver te komen. Ze kan hem niet goed zien, maar voelt hoe zijn gezicht zich naar haar toe draait.
‘Angela. Zegt die naam iemand iets?’
Ze kijkt de tafel langs, maar niemand reageert. Er is geen zusje, buurmeisje of nichtje dat zo heet. ‘Ik,’ fluistert ze. ‘Het is mijn tante.’
‘Waarom geeft de tweede kring haar naam door?’
Ze wil antwoord geven, maar haar hoofd zit vol. Er zijn te veel gedachten die om voorrang vechten.
‘Tes, je laat ons wachten. Is ze overleden?’
‘Nee! Nee, natuurlijk niet. Doe niet zo raar.’
De blik van Geert-Jan wordt zwart. Hij denkt dat zij hem in de maling neemt.
‘Waarom, Tes?’
‘Sorry. Ik weet het niet.’ Ze heeft weleens iets gelezen over het oproepen van geesten door middel van een bord of het draaien van een glaasje, maar haar tante woont in een eigenhandig verbouwde boerderij in Limburg met haar oom en nichtjes.
‘Denk eens na. Dat kun je toch zo goed?’
‘Het spijt me. Ik snap niet wat je bedoelt.’
Geert-Jan kijkt haar strak aan. Zijn handen hangen af langs zijn lichaam. ‘Zaterdag? Heb je dan iets?’
Dan heeft ze met haar tante afgesproken. Hoe weet Geert-Jan dit?
Ditteke steekt haar hand op. ‘Zaterdag is het 27 november. Dan gaat ze naar het graf van je weet wel. Haar tante, die Angela dus, heeft een steen uitgehakt en die moet zaterdag gekeurd worden.’
Nee, Dittekes blik is niet triomfantelijk. Ze doet haar plicht en ze weet het. Stond het op haar Hyves? Of op die van Vera? Misschien heeft ze het zelf aan iemand verteld. Of wacht, haar agenda is rondgegaan. Dat is eeuwen geleden, stug dat ze dat onthouden hebben.
‘De Dag van het Licht,’ zegt Geert-Jan. Hij loopt om de tafel heen en blijft voor haar staan, waardoor ze tegen hem op moet kijken. ‘Jouw plan wordt niet gewaardeerd. Dat is wat de tweede kring ons, of althans mij, probeert te zeggen.’
Opnieuw zetten ze hun vingers tegen het glas. Geleidelijk worden letters tot woorden, maar ze is zo confuus dat ze er niet in slaagt de lettercombinaties of zelfs maar de afzonderlijke letters tot zich door te laten dringen. Ten slotte blijft het glas staan. Alle Afgezanten wachten geduldig en met gebogen hoofd tot Geert-Jan weer het woord neemt. Tes draait haar hoofd een stukje, zodat ze zijn gezicht kan zien. Zijn hele lijf beweegt bijna onmerkbaar heen en weer, alsof onbekende krachten hem van zijn plek proberen te duwen en hij met alles wat hij in zich heeft terugvecht om te blijven staan. Als ze zijn blik omlaag voelt gaan, buigt ze snel haar hoofd weer. Er klinkt een donderslag, zo hard dat sommige meisjes een kreet van schrik slaken.
De vlammetjes van de waxinelichtjes dreigen gedoofd te worden, maar ze weigeren en weten zich op het laatste moment weer op te richten. Een ijskoude tocht strijkt langs haar schouders, precies daar waar ze eerder Geert-Jans handen heeft gevoeld. De laatste energie die ze nog heeft, zakt via haar benen en voeten in de betonnen vloer weg en ze mist de kracht om ook maar één van haar eigen gedachten te omvatten.
‘Tes, je moeder wacht op je. Het is tijd.’
Het is zo hard gaan waaien dat er takken van de bomen zullen vallen op het laatste stuk naar haar huis, een lange, rechte weg zonder beschutting. Haar vader komt haar halen, helemaal uit zichzelf. Dat waardeert ze en het kan haar niet schelen wat haar klasgenoten zullen vinden van zijn auto, zijn kleding, zijn houding. Gekleed in een lange waxjas en met een zuidwester op laadt hij in de neergutsende regen haar fiets in de auto. De bewegingen waarmee hij dat doet, laten zien dat hij iemand is die niet bang is voor krassen. Ze bedenkt dat hij de datum op de fabriek kan hebben genoemd. Tegen Ine bijvoorbeeld, die in de kamer naast de zijne de boekhouding doet. Maar Maarten zal niets doorverteld hebben. Of tegen een van de andere ouders van de klas die in de fabriek werken en een van hen heeft het dan weer thuis tegen de kinderen gezegd en die weer tegen hem. Niet dat het een geheim was, meer iets wat ze liever voor zichzelf had willen houden. Maar goed, ze is een van de vele Afgezanten. Haar privéleven is ondergeschikt aan het grotere geheel en dat is Ichtus, hij die het leven geeft. Via de hogere kringen en de Leider van haar eigen kring is hij bereid haar een onbeschrijflijk groot voorrecht te verlenen. Alles komt goed. Ze zullen rust vinden, ieder in hun eigen wereld, maar dat is dan gewoon zo.
Onderweg passeert hen uit tegengestelde richting een auto met grote vaart. Aan weerszijden van de banden spat een muur van water op. Via de achteruitkijkspiegel kijkt haar vader de auto na.
‘Die is niet van hier,’ zegt hij. ‘Het lijkt wel of hij door de duivel op de hielen wordt gezeten.’
Hij heeft het nog niet gezegd of een nieuwe donderklap, nog veel harder dan de vorige, weerklinkt.
Vroeg in de ochtend ontwaakt ze uit een gruwelijke droom en vindt zichzelf terug op de vloer naast haar bed. Ze komt overeind, merkt dat ze hard op haar heup terechtgekomen is, doet alle lichten aan en kruipt terug in bed. Dan pas, met het dekbed tot haar nek opgetrokken en op haar buik liggend, durft ze aan de droom terug te denken. Na het feest fietste ze door het noodweer zo hard mogelijk naar huis. Het was zo donker en stormachtig dat ze niet goed op de weg lette en grotendeels op gevoel terugfietste. Bij een kruising, die ze niet herkende, zag ze iets liggen wat wild bewoog. Dichterbij gekomen zag ze dat het Jade was. Slechts gekleed in een onderbroek lag ze dwars over de weg en rolde als een waanzinnige over het natte asfalt heen en weer, daarbij onverstaanbare klanken uitstotend. Tes zette haar fiets tegen een lantaarnpaal en liep op haar af. De woorden werden min of meer verstaanbare zinnen. Jade raaskalde over een leger van mieren dat onder haar huid gekropen was. Met z’n duizenden waren ze bezig het binnenste laagje van haar huid te verwijderen. Door over het wegdek te schuren maakte ze ze dood. Maar ze had niet veel tijd. Ze waren met zoveel!
Tes knielde bij haar neer, zei dat ze naar de kant moest omdat er auto’s aan konden komen. Toen ze aan haar begon te sjorren en Jade zich omdraaide, schrok ze. Ze had weer die kraalogen, net als boven in de kerk. Twee ronde schijfjes van gekleurd glas, die erin geprikt waren en er ook zo weer uit genomen konden worden. Er was geen enkele kans op contact. Stukje bij beetje had ze haar vriendin naar de stoep getrokken en daar haar armen stevig om haar heen geslagen in de hoop haar te kalmeren, maar de paniek liet zich niet verjagen. Zodra zij de druk op haar ledematen iets verminderde, spanden haar spieren zich opnieuw om terug naar de weg te schieten. Met haar opengekrabde gezicht en handen, en haar geschramde rug, buik en benen leek ze half gevild. Van haar nagels was niets meer over. Ze moest ondraaglijke pijnen lijden. In de verte naderde een auto met hoge snelheid. Om Jade bij het asfalt vandaan te houden, nam ze haar in een soort houdgreep, zette haar elleboog in haar hals en ging excuses mompelend boven op haar zitten. Ze stak haar hand op om de bestuurder van de auto tot stoppen te dwingen en schreeuwde om hulp, maar hij zoefde voorbij.
Jade was gaan huilen en schreeuwde dat de mieren bijna klaar waren. Dan kwam het allerergste. Minstens een kwartier had ze haar moeten vasthouden, voordat ze in staat was het met horten en stoten te vertellen. Nu ze wakker is, herinnert ze zich vooral de beelden, niet haar exacte woorden.Iemandzou met een mes een inkeping maken vanaf haar voorhoofd over haar schedel naar het midden van haar nek, gevolgd door een tweede snee van oor tot oor. Dan zou diegenehaar vastpakken en zijn handen aan weerszijden om haar hoofd leggen. Met stevige druk zou hij de huid van haar schedel af stropen en over haar gezicht heen duwen. Met haar gezichtshuid opgehoopt aan weerskanten van haar nek, zouden de inkepingen wat wijder worden getrokken om over haar schouders heen te kunnen glijden. Verder naar beneden was een makkie als het breedste punt was gepasseerd. Zo zou, in de vorm van een puntgave catsuit, alle huid van haar afgenomen worden. Wat over zou blijven was een ‘binnenstebuiten’ Jade.
Intussen zelf ook doorweekt geraakt, gaf ze Jade haar jas. Nadat ze min of meer leek aan te nemen dat er in ieder geval vandaag nietsmeer ging gebeuren, had ze haar achter op haar fiets gezet, maar Jade viel er aan de andere kant als een zak aardappelen weer af. Ze wilde namelijk haar hand, die ze beschermend op het teken op haar bovenarm had gelegd, niet loslaten. Tes raapte haar fiets op en bedacht dat als ze hulp ging halen, ze haar hier alleen achter zou moeten laten. Toen ze weer opkeek, zag ze Jade in eerste instantie nergens meer, tot ze haar in de verte als een insect in een razend tempo weg zag kruipen. Het leek of ze minstens vier armen en vier benen had, alsof ze zelf een mier was geworden, een reuzenmier. Tes wilde op haar fiets stappen om haar in te halen, maar met fiets en al begon ze in slow motion naar de grond over te hellen totdat ze die raakte en wakker werd. Waarschijnlijk.
Het positieve is dat ze zeker weet dat het een nachtmerrie geweest is. Haar vader heeft haar opgehaald en Jade is gewoon thuis. Even twijfelt ze of ze haar een sms’je zal sturen om te vragen of alles goed is, maar ze spreekt haar nog wel over het feest en dan ziet ze wel of ze dit ter sprake brengt.
Pas dan komt de rest van de avond boven. Snel klapt ze haar laptop open en stuurt zonder de bijlage te bekijken haar tante een mailtje: ‘Sorry, kan niet. Ik bel je nog.’ Dan pakt ze haar agenda en bladert door naar 27 november. De priegelletters die samen ‘tante Angela’ vormen zijn met potlood geschreven en makkelijk uit te gummen. Dat is wat ze doet. Daarna pakt ze een pen en schrijft ‘mama’ op de vrijgekomen plek. Zaterdag 27 november, de Dag van het Licht.