9

 

Ditteke

 

 

 

 

 

Nu ze een fiets heeft, is het pas of ze echt naar school gaat. Wanneer ze te midden van de anderen aan komt rijden, gaat ze vanzelf meer rechtop zitten. Ze zet hem in de stalling met een air alsof ze dat elke dag doet. Vanaf vandaag zal dat ook zo zijn, tot het moment dat ze deze school verlaat, met of zonder diploma. Ze gaat de poort van Het Kwadrant door, neemt in de kantine een kop thee en gaat aan een lege tafel zitten. Het is nog vroeg. Dat is onwennig. Op de fiets is ze er zo. Om zich een houding te geven, haalt ze haar natuurkundeboek uit haar tas. Straks heeft ze een proefwerk, maar ze kan de stof dromen. Ditteke, Anja en Jade zitten aan hun vaste tafel. Jade met haar eeuwige appel. Ze zou beter Eva kunnen heten. Zoveel Bijbelkennis heeft ze ondertussen wel opgedaan. Eva en de verdrijving uit het paradijs. Die verhalen ’s ochtends zijn soms best interessant. Het patroon is altijd hetzelfde. God is goed, wijs en almachtig. Mocht Hij in sommige gevallen wreed of slecht lijken, dan is het omdat mensen niet weten wat goed voor hen is. Niet over nadenken.

De meisjes smoezen. Maar het is niet zoals anders. Ze zijn opgewonden over iets en niet per se in positieve zin. Ditteke is het middelpunt van het groepje. Dat krijg je vanzelf als je het liefje van Geert-Jan bent. Het is haar een raadsel wat hij in haar ziet. Je zou denken dat hij wel wat beters kan krijgen. Niet omdat ze zo mollig is, want dat past eigenlijk wel bij haar, al zou ze die pluizige leggings moeten weggooien en wijde broeken met iets straks erop moeten dragen, maar Tes heeft haar zelden iets aardigs horen zeggen. Je wilt toch iemand die lief voor je is. Even speelt ze met de gedachte of Geert-Jan en Ditteke het met elkaar zullen doen, maar daar kan ze zich geen voorstelling van maken. Ze moet er meer rekening mee houden dat zij altijd en overal de jongste is. Haar moeder waarschuwde haar daar vaak voor, wilde daarom liever niet dat ze een klas oversloeg. Ze moest zich niet spiegelen aan anderen. Haar tijd zou nog wel komen. Geduld. Tja… Voor zover zij weet, hebben weinig meisjes uit haar klas al een vriendje. Gelukkig maar, anders had ze die druk er ook nog bij. Ditteke merkt dat ze naar haar staart en werpt haar de zoveelste vuile blik toe, gevolgd door overleg op gedempte toon met haar vriendinnen. Vermoeiend. Jade en Anja zijn zonder Ditteke misschien wel leuk, net zoals Maarten dat thuis is en op school niet.

Geert-Jan komt binnen, beent met grote stappen de kantine door en kijkt als de heerser die hij is om zich heen. Ditteke spot hem meteen. Haar hele gezicht licht op. Langzaam staat ze op. Ze wil sneller, maar lijkt zich van de stoel los te moeten scheuren. De vreugde op haar gezicht maakt plaats voor ontzag gevolgd door hoop. Met astronautenstappen loopt ze op hem af voordat ook de hoop van haar gezicht verdwijnt en de laatste laag onthult: angst. Geert-Jan is blijven staan. Hij hoeft helemaal niets te doen en hij weet het. Bevreemd kijkt Tes toe hoe Ditteke begint te wankelen, wild balancerend met armen en benen alsof ze op een evenwichtsbalk staat, om zichzelf staande te houden. Verloren moeite. Ze stort in elkaar en belandt als een hopeloos vogeltje op de vloer. Tes staat op, maar gaat weer zitten als Anja en Jade op hun vriendin afsnellen. Ze strijken ieder aan een kant van Ditteke neer zonder verder te weten wat te doen. Zij weet het wel. Kan haar het schelen. Nood breekt wet. Ze staat weer op en grist haar flesje water mee. Meer leerlingen en de kantinejuffrouw drommen samen rond Ditteke. Geert-Jan gooit geld in de frisdrankenautomaat en volgt wachtend op zijn blikje het verloop van de gebeurtenissen. Tes wurmt zich naar voren, knielt neer en giet haar flesje leeg over Dittekes voorhoofd. Achter zich hoort ze Jade een kreet van verontwaardiging slaken. ‘O, zag je wat ze deed?’ Ditteke opent haar ogen en kijkt verward om zich heen. Haar ogen haken zich vast in die van Tes, uitslaande tentakels. Water druipt in haar kraag. Ze draait zich op haar zij om zich op te richten, maar de kantinejuffrouw duwt haar terug.

‘Rustig blijven liggen. Ik heb 112 gebeld.’

‘Dat is niet nodig,’ zegt Tes, terwijl ze opstaat en haar kleren afklopt. ‘Ze is flauwgevallen. Maar nu is het over.’

‘Ja, Dit, opstaan, luister naar de dokter,’ grijnst Geert-Jan.

Dat lachje van hem zegt alles. Hij helpt zijn vriendin niet eens overeind. De vraag is waarom ze uitgerekend vandaag flauwviel. Ze ziet hem elke dag. Het is nu zeker. Er staat iets te gebeuren. Dit is geen gewone dag.

Ditteke krabbelt overeind.

‘Wat had je nou?’ zegt Anja zachtjes. ‘Kom, even opfrissen.’

Ondersteund door haar vriendinnen wordt Ditteke weggevoerd. Tes kijkt hen na en wil zeggen dat ze beter even rustig kan gaan zitten, maar ze luistert toch niet.

‘Dat deed je goed,’ zegt Geert-Jan. ‘Heb je een EHBO-cursus gevolgd?’

Dat hoort Ditteke wel. Haar mond valt open en ze wil zich omdraaien, maar haar vriendinnen manen haar door te lopen. De kantinejuffrouw heeft een dweil gehaald en dept de vloer droog.

‘Nee, maar ik stond met mijn moeder vaak op markten. Als het erg warm was, viel daar ook weleens iemand flauw.’ Ze hadden altijd water klaarstaan. Tijdens een hittegolf was het vaste prik. Oudere mensen en jongeren vielen het eerste om. Je zag ze tuimelen, bijna in slow motion. Duikelaars die niet terugveerden.

‘Jij bent tenminste niet zo’n aanstelster,’ zegt Geert-Jan.

Ze haalt haar schouders op en loopt snel door. Apart, heel apart, dat uitgerekend een complimentje van hem, als je het zo kunt noemen, haar zo raakt.

 

Met haar proefwerk is ze snel klaar. Meerkeuzevragen zijn een eitje en als je het geleerd hebt helemaal. Als ze terugloopt naar haar bank, noteert ze een beweging onder de tafel. Robert pakt iets van Geert-Jan aan. Hij kijkt spiedend de klas rond, vouwt het briefje open en leest het. Zonder om te kijken naar Geert-Jan knikt hij. Robert is een stille jongen. Met zijn ouders en zus woont hij in het hotel, waar zijn vader werkt als ober. Ditteke is niet in de klas. Na het gebeuren in de kantine is ze ziek naar huis gegaan. Ze schaamde zich natuurlijk om zo te kijk gelegen te hebben. Maarten zit over een boek gebogen. Sanskriet? Het is maar waar je zin in hebt. Maar hij moet iets met zijn tijd. Zoals gewoonlijk was hij weer als eerste klaar. Ze pakt haar agenda en bladert erdoorheen, terwijl ze vanuit haar ooghoeken de klas in de gaten houdt. Het blijft rustig. Maar in de volgende les, die voor een groot deel uit ‘zelfstandig werken’ bestaat, zijn de activiteiten bijna niet bij te houden. Er gaan zoveel briefjes heen en weer dat ze met iets van verontwaardiging naar de docent kijkt, omdat ze zich niet kan voorstellen dat hij er niets van merkt. En als iederéén erbij hoort, vanwaar dan die geheimzinnigheid? Gym slaat ze over. Ze heeft haar kleren nog niet terug en ze is absoluut niet van plan om erom te smeken.

Wanneer de bel gaat voor de grote pauze zoekt ze contact met Jade. Nu Ditteke er niet is, is dit haar kans. In de gang spreekt ze haar aan.

‘Hoi, nog iets van Ditteke gehoord?’

Jade kijkt haar welwillend aan. ‘Ze voelt zich al beter. Dank je.’

Het volgende moment wordt Tes opzij geduwd en trekken Anja en Polly Jade mee. ‘Wat doe jij nou?’

Verslagen blijft Tes staan en kijkt ze na. De hele gang is vol met pratende en lachende leerlingen. Het liefst loopt ze de school uit en gaat ze naar huis onder het mom van ‘ziek’, maar dat is haar eer te na.

‘Tes?’

De gang is leeggestroomd. Ja, dan durft Maarten wel. ‘Wat is er?’

‘Ik… Kom je even mee?’

‘Durf je het hier niet te zeggen?’

‘Kom nou maar.’

Ze volgt hem naar buiten. Het regent hard en ze heeft geen capuchon.

 

Maarten en Tes lopen naar het benzinestation, dat een paar honderd meter van de school af ligt en een geliefde plek is om in de pauze snoep of sigaretten te kopen. Achter het winkeltje is een halfopen loods met een golfplaten dak, waar ze kunnen schuilen. Normaliter de gedoogplek voor een eerste sigaret van brugklassers. Gespannen kijkt hij haar aan.

‘Er gaat iets gebeuren.’

Hij ook. Hij heeft het ook gezien. De toenemende activiteit in het uitwisselen van briefjes. De spanning op de bleke gezichten. Een dag waarop het niet moeilijk was een aantal leden van de groep eruit te pikken. ‘Ja.’

‘Ga je vanavond mee?’

Ze weet waarnaartoe. Hij hoeft het niet te benoemen. Het zal pikdonker zijn. Hoe vinden ze de weg?

Hij ziet haar twijfelen. ‘Geen zorgen. Ik ken elke boom.’

‘Als het dan nog steeds zo regent, worden we zeiknat.’

‘Wen er maar aan, in de toekomst krijgen we nog veel meer regen.’

De opwarming van de aarde, daar ging het proefwerk vandaag over. Eskimo’s zullen hun iglo’s op moeten geven en boomhutten moeten leren bouwen. Kruis aan: a. over 100 jaar; b. over 500 jaar; c. nooit, ver voor die tijd zijn ze weggespoeld. ‘Zal wel.’

‘Wil jij niet weten wat ze daar doen?’

Aan de ene kant wel, aan de andere kant niet. ‘Natuurlijk wel.’ Hij was daar al vaker, wie weet hoe vaak. ‘Wat doen ze daar?’

Hij loopt de loods uit en kijkt links en rechts. ‘Ik hoop dat je begrijpt dat alles wat ik nu ga zeggen tussen ons moet blijven.’

‘Oké.’

‘Wacht even.’

Ze ziet hem naar een overvolle vuilnisbak bij het benzinestation lopen en er een leeg colaflesje uit vissen. Hij keert terug, hurkt neer en tekent met de hals van de fles twee driehoekjes in het zand. ‘Het is een soort cultus, of sekte,’ legt hij uit. ‘De cultus van Ichtus. Ichtus betekent vis in het Grieks. Het is een symbool dat door vervolgde christenen gebruikt werd in het Oost-Romeinse rijk, voor Constantijn de Grote zich bekeerde en ze vrijheid van godsdienst kregen.’

‘Dat weet jij allemaal?’

‘Dat heb ik uitgezocht.’

‘Ik hoorde ze Ik... Ichtus zingen. Een cultus zei je?’

‘Ze noemen zich De kring en de volgelingen zijn de Afgezanten.’

Tes denkt terug aan het gezang in de kelder en de cirkel van lichamen rond de tafel en probeert te bepalen wat haar erin aantrekt, waarom ze zo snel mogelijk weer wil gaan. Waarschijnlijk zitten er spinnen en ander ongedierte. Het moet er koud zijn, zo diep onder de grond, maar daar leek niemand last van te hebben en Robert was bijna naakt.

‘Ben je ín de kelder geweest?’

‘Nee, maar voorafgaand aan hun initiatie moeten de aspirant-Afgezanten zich op een bepaalde manier voorbereiden… Je weet dat Jade lid is?’ Ze knikt. ‘Je houdt je mond, hè? Ze was bang dat ze niet alles kon onthouden en had alles op een briefje geschreven, ook dat ze een Afgezant van De kring zou worden.’

‘En dat briefje heb jij gevonden.’

‘Dat is niet helemaal toevallig. Ik hield haar al een tijdje in de gaten en ze was zó zenuwachtig. Wat wel toevallig is, is dat jij de kelder zo snel hebt gevonden.

‘Ik niet. Mijn hond.’

‘Een wonder. Al geloof ik daar niet in. Dat wil zeggen, ik geloof dat alles verklaard kan worden.’

‘Geert-Jan is hun leider, toch?’ Ze wacht zijn bevestiging niet af. ‘Hoe noemen ze hem? Gewoon Geert-Jan of de grote leider of zoiets?’

‘De Leider met een hoofdletter. In de kelder wordt niemand met zijn eigen naam aangesproken.

‘Als het zo geheim is, hoe kan Jade dat briefje dan verliezen?’

‘Ze had geen briefje mogen maken. Ze mag blij zijn dat ik het vond en dat het niet in verkeerde handen is gevallen. Persoonlijk denk ik dat Jade er niet geschikt voor is, maar ze is er via Ditteke bij gekomen. Dat is haar beste vriendin en die beschermt haar.’

‘Ik heb Robert daar gezien. Hij lag op een soort tafel.’

‘Hij is sinds kort een Afgezant.’

Tes knikt. Een nieuwe plensbui valt uit de lucht. ‘Waarom zou je een Afgezant willen zijn? Wat heb je eraan?’

‘Ik zou kunnen speculeren, gebaseerd op de rituelen van vergelijkbare sektes bij de Grieken en Perzen, maar ik ben er nog niet helemaal uit. Of laat ik het zo zeggen: wat ik heb gezien moet gezichtsbedrog zijn, alleen heb ik de truc nog niet door. Geert-Jan liegt, en dat doet hij heel overtuigend, maar het zal me zeker lukken om achter de waarheid te komen.’

 

Met haar voet veegt ze de twee aan elkaar verbonden driehoeken weg. Om het meer een vis te laten lijken, zou de een groter moeten zijn dan de ander, maar Maarten heeft ze even groot getekend.

‘Je zei dat Ichtus een symbool was. Symbool van wat?’

Opnieuw verzekert Maarten zich ervan dat niemand hen afluistert. Een rilling kruipt bij voorbaat langs haar ruggengraat omhoog.

‘Oorspronkelijk was het dus een schuilnaam voor Christus. Ichtus Zoontoon, dat is Oudgrieks voor God, letterlijk Vis van de Levenden, maar wat ik daarbeneden gezien heb, heeft niets met God te maken.’

Ze gaat niet terug naar school en laat haar fiets daar staan. Die heeft ze vanavond niet nodig.

 

Na het eten haalt Maarten haar op. Hij geeft haar vader een hand. Ze vergeet vaak dat Gijs iedereen kent. Maartens ouders schijnen hier over de vloer te komen. Zogenaamd gaan ze bij hem een werkstuk voorbereiden. Tony mag niet mee. Maarten vindt het beter om hem thuis te laten. Hij zou hen kunnen verraden. Bovendien, waarom zou je je hond meenemen als je bij de buren huiswerk gaat maken? Als ze weggaan, staat hij met zijn riem in zijn bek bij de deur, maar ze weet zijn smekende blik te weerstaan en wijst hem kortaf zijn mand. Luisteren moet hij.

De avondlucht is vochtig en koel. Ze heeft haar zomerjack opgesnord uit de vuilniszak met kleren, die ze nog niet uitgepakt had. Je vergeet hoe sterk het afkoelt rond deze tijd van het jaar zodra de schemering is ingetreden. De grond onder hun voeten bestaat uit honderdduizenden piepkleine takjes en veert licht mee bij elke stap. Ze is nog nooit zonder Tony in het bos geweest, maar Maarten weet inderdaad minstens zo goed de weg als zij. Toch is zij hem nooit tegengekomen. Ze spreken tekens af voor elke denkbare situatie. Ze zijn voorbereid.

‘Ik kwam Geert-Jan laatst tegen.’

‘Waar?’

‘Weet ik niet precies.’

Het licht van Maartens zaklamp verlicht hun pad. Aan weerszijden daarvan is het aardedonker.

‘Was hij met iemand?’

‘Nee, hij was paddenstoelen aan het plukken.’

‘O, ja, wat voor?’

‘Cantharellen?’ Een van de weinige paddenstoelen die ze kent. In Belgische eethuizen stonden ze vaak op de menukaart. ‘Nee, toch niet. Die zijn donkergeel, deze waren echt knalgeel, gele steel, geel hoedje.’ Ze struikelt bijna over een grote steen. De ruïnes. Ze naderen de ijskelder. ‘Heeft hij jou gevraagd een Afgezant te worden?’

‘Sstt!’

Natuurlijk heeft ze daaraan gedacht na zijn verhaal in de loods. Niet waarom je een Afgezant zou willen worden, had ze willen vragen, maar hoe. Moet je jezelf aanbieden of kiest Geert-Jan je uit? Bedoelde hij dat toen hij zei dat hij haar wilde ‘helpen’? Ze moet uit zijn buurt blijven. Dat is beter.

 

De zaklamp is uit. In het donker klauteren ze de koepel op en halen hun handen open aan de lage begroeiing. Moeizaam kruipen ze naast elkaar onder de braamstruik. Door haar dunne jack heen voelt ze elke doorn. De waxjas van Maarten is beter geschikt voor dit soort expedities. Om beurten schuiven ze voor het kijkgat. Eerst Maarten. Takken prikken in haar benen en ze popelt om te vernemen wat hij ziet, maar dat zal moeten wachten. Hier gaan ze niets tegen elkaar zeggen, wat er ook gebeurt. Hij beweegt zijn hand op en neer, het teken dat er activiteit is beneden. Nadat ze een paar keer op zijn rug heeft geklopt, is hij eindelijk bereid van plaats te wisselen. Zijn warme lichaam rolt over haar heen. De takken haken aan zijn jas vast. Terwijl hij zich losrukt door zijn rug kleine stukjes heen en weer te schudden, ligt hij op haar. Zijn buik is zacht, maar de gesp van zijn riem schaaft over haar stuitje. Ze hadden een mes mee moeten nemen om takken weg te kappen. Nog zwaarder drukt zijn lichaam op haar. Ze houdt haar adem in tot hij los is en naast haar ligt. Met haar handen vindt ze het kijkgat, stopt er één vinger in en duwt haar heup opzij om hem nog een stukje op te laten schuiven. Samen verplaatsen ze zich met minieme rukjes tot Tes voor het gaatje ligt.

Aanvankelijk ziet ze niets, op wat geflikker van kaarsen en waxinelichtjes na. Net als haar ogen aan het duister gewend zijn, gaat er iemand pal onder het kijkgat staan. Ze wacht. De kelk gaat rond. Ieder lid neemt een slokje en geeft hem dan door. Ze weet nu zeker dat het de gestolen kelk is. De dominee heeft hem uitgebreid beschreven en zelfs vanaf haar hoge positie kan ze de motieven van druiventrossen en bladeren zien. Dat ding daar is minimaal tweehonderdvijftig jaar oud. Waarschijnlijk uit Duitsland afkomstig. Zulk fijn zilverwerk werd in Nederland in die tijd niet gemaakt.

Ditteke stapt naar voren. Haar ogen staan verwilderd en schieten alle kanten op. Ook omhoog, maar Tes is niet bang dat ze haar ziet. Dat kan niet. Maarten klopt twee keer snel op haar rug. Moven. Ze schuift op, schraapt het mos van de ondergrond weg en legt haar oor ertegen. Gedempt klinkt de monotone melodie door de eeuwenoude stenen heen. Van de woorden kan ze niets verstaan, maar iets gebeurt daar en iets gebeurt er in haar. Het gezang zuigt haar op en ze wordt opgenomen in een groter geheel, in de stenen, het bos en de hemel erboven. Het brengt onverwachte troost door het gevoel niet alleen te zijn. Maartens porren brengen haar terug. Drie keer tegen haar been, zoals afgesproken. Rillend van de kou en met de klamheid in haar botten beweegt ze zich weer naar het gat.

 

Ditteke staat met twee handen aan haar haren te trekken. Grote plukken dwarrelen naar beneden. Geert-Jan stapt in het beperkte blikveld van Tes en legt zijn hand op Dittekes hoofd. Ze kalmeert op slag en staart hem aan met halfopen mond. Zo, met zijn hand op haar hoofd, stapt hij achteruit. Nu kan ze hen niet meer zien. De andere leden bewegen in een kring. Ze ziet Robert, Jade, Anja, Sabrina en de jongen die op school twee banken achter haar zit, Eddy, voorbijkomen. Van Sabrina had ze het nooit gedacht. Polly moet er ook zijn. De rest ziet ze te kort of niet goed genoeg om met zekerheid te zeggen wie het zijn. Ze lijken in trance of in complete vervoering en hun handen hebben een donkere kleur. Iemand begint te gillen. Noem het liever krijsen. Maarten duwt haar opzij, maar dit wil ze niet missen. Ditteke komt in beeld. Zij is het die gilt. In haar ondergoed staat ze als een dolle te schreeuwen en met haar nagels over haar wangen te krabben. Haar handen zijn donkerrood en om haar mond zit een laag dikke smurrie als afkomstig van een open zweer. Waar ze krabt, verschijnen bloederige krassen. Haar haar hangt in natte slierten om haar gezicht. Ze draagt een hemdje en een broekje, geen beha. Die onderbroeken heeft Tes bij de Hema gezien. Er staan kleine beertjes op in pasteltinten. Beertjes met strandballen en tennisrackets in hun pootjes. Ze dacht dat die voor kleine kinderen waren.

Maarten wil weer. Ze moet zich aan de afspraak houden. Maar ze zijn nog niet van plaats gewisseld, of hij kruipt weg van het gat.

‘We moeten hier weg,’ zegt hij. Zijn stem klinkt schor.

‘Nog heel even,’ fluistert ze terug.

Haar kans schoon ziend, manoeuvreert ze zichzelf weer voor het gaatje. Behalve zachtjes aan haar mouw trekken, kan Maarten niets doen om dit te voorkomen. De afgesproken tekens hebben geen zin meer.

Geert-Jan lijkt ook in trance, maar anders dan de anderen. Waar de ogen van de rest in een oneindige verte staren, zijn de zijne gericht op iets of iemand en zijn blik is intenser dan ooit. De vertekening van zijn gezicht door de vlammen van het vuur achter hem doet daar niets aan af. Ditteke schrijdt langzaam naar voren. Haar uiterlijk heeft een metamorfose ondergaan. Alle hysterie is verdwenen. Langs hem heen kijkt ze naar iemand achter hem. Tranen van geluk stromen over haar wangen en tekenen zwarte strepen over haar gezicht.

‘Oma,’ snikt ze, ‘lieve oma! Ik hou van je!’

Tes is verbijsterd. Wat is er gebeurd in die halve minuut dat Maarten boven het gaatje lag en zij ernaast? Het belangrijkste moment heeft hij wel gezien en zij niet. Balen.

Hij geeft haar nog een por. Op hetzelfde moment schalt de intro van ‘Riders on the Storm’ door de nacht. Haar telefoon! Ze weet niet wat haar meer overvalt op dat moment, schaamte of angst. In het wilde weg zoekt ze naar haar mobiel. Na wat een halfuur lijkt, maar slechts seconden zijn, vindt ze hem in haar jaszak. Nog even klinkt de muziek en dan heeft ze hem. Uit. Stilte. Stom, stom, stom dat ze hem niet op de trilstand had staan. Maar wie belt haar zo laat? Maarten is al onderweg naar beneden. In de haast is het meer glijden dan kruipen of klimmen.

Pas als ze weer op het pad zijn en ze in de verte de lichten van het stadje ziet, durft ze haar telefoon weer te pakken. Ze kijkt bij de gemiste oproepen en ziet ‘tante Angela’ staan. Er is een voicemailbericht, maar dat beluistert ze thuis wel. Ze wil Maarten niet nog meer tegen zich in het harnas jagen. Al die tijd heeft hij geen woord gezegd. Het was ook stom, onprofessioneel en alles.

‘Maarten,’ begint ze. ‘Het spijt me. Het was niet expres.’ Geen antwoord. ‘Ik denk niet dat ze ons gehoord hebben.’

In hoog tempo loopt hij voor haar uit. Het miezert al een tijdje. Als het maar lang genoeg doorgaat, word je van elke regen nat. Hij heeft zijn capuchon opgezet. De kap staat ver naar voren en met zijn gebogen houding heeft hij nu iets van een grote vogel. Het is zo’n jas voor op een boot, die je in reclames ziet, waarmee je elke storm kunt weerstaan. Je kunt het overdreven noemen, of goed voorbereid. Zij is haar allweatherjas kwijt. Dat is gewoon dom.

Bij haar huis houden ze halt bij de lantaarnpaal op de hoek. Maarten wil naar zijn eigen huis gaan, tot morgen zeggen en weglopen. Dat kun je aan hem zien. Ze legt haar hand op zijn arm. Zijn jack heeft toch te lijden gehad. Het zit onder de doornen en vegen van aarde.

‘Was de oma van Ditteke daar?’

Het blijft lang stil. Ze pulkt kleine takjes en doornen uit haar haar.

‘Wat denk je zelf?’

Zonder haar nog aan te kijken of iets te zeggen als ‘ik zie je op school’, loopt hij weg.

 

Thuis is alles donker. Aan briefjes neerleggen doet haar vader niet. Hij is nog niet thuis van zijn Bijbelstudieclubje of hij is na het eten weer naar de fabriek gegaan. Des te beter. Dan hoeft ze geen vervelende vragen te beantwoorden. Hij kijkt haar daarbij vaak zo nadrukkelijk aan, maar het is niet zo dat je meer van iemand te weten komt naarmate je dieper in zijn ogen kijkt. Ogen zijn niet de spiegels van de ziel. Het is maar weefsel met een vliesje erover.

Snel gaat ze naar haar kamer en knipt het licht aan. Onzichtbare ogen uit het bos lijken haar van drie kanten aan te kijken. De werkster is geweest en heeft de jaloezieën opgetrokken tot het plafond. Achter elkaar laat ze ze naar beneden roetsjen. Op bed luistert ze haar voicemail af. Het doet haar goed om haar tantes hartelijke stem te horen. ‘Hallo Tes, hoe is het met je? Heb je al naar het ontwerp van de grafsteen gekeken? Het is maar een beginnetje, alle ideeën zijn welkom. Enne.. hoe ís het nu met je? Is je vader een beetje aardig voor je? We horen weinig van je. Ik snap het wel. Wij zijn hier ook nog lang niet in ons gewone doen…’ Haastig wist Tes de boodschap. De rest hoeft ze niet te horen. Even denkt ze aan haar tante en oom en haar nichtjes. Als ze toch ergens heen moest, was ze liever daar geweest. Maar dat had nooit gekund. Haar tante doet wel heel aardig, maar ze was erbij toen…

Ze gaat liggen, draait zich om en duwt haar gezicht in het kussen, maar het beddengoed is gewassen en de sloop ruikt niet meer naar Chanel No. 5, maar naar een onbekend merk waspoeder. Het dekbedovertrek en het onderlaken ook. Ze heeft haar moeders parfum meegenomen en kan dat erop spuiten, maar het resultaat zal niet hetzelfde zijn. Het was niet alleen haar parfum, maar ook zoveel andere geuren. De lavendel van het linnenzakje in haar kledingkast, een beetje antiekwas en okselzweet, mandarijnen, omdat ze die dagelijks at en nicotine van de sigarettenrook die zich in haar krullen vastzette na een avond in de kroeg met vrienden. Een felle pijn snijdt door haar heen, doorklieft haar. Als zij niet meer weet hoe haar moeder ruikt, weet niemand het meer. Wacht, er is Eric natuurlijk, maar van hem heeft ze niets meer gehoord en daar zit ze ook niet op te wachten. Bovendien stellen die drie maanden dat hij haar moeder kende, niets voor vergeleken met de veertien jaar die zij gedeeld hebben.

Ze zet haar computer aan. Wie weet is Vera nog wakker. Dat is ze, en ook online. Tes voelt de opwinding over de avond terugkomen en meldt dat ze iets heel belangrijks te vertellen heeft. Drie uitroeptekens zet ze erachter. Kunnen ze bellen of skypen? Dat komt Vera niet zo goed uit, want ze is met Irene aan het chatten. Die heeft haar nu nodig. Haar poes is ziek. Ze gaat morgen naar de dierenarts. Mooi zo, laat hem dan ook wat aan die paardenpieslucht doen, typt ze vinnig terug. Vera weet niet wat ze bedoelt. Tes heeft er genoeg van. Haar ogen schieten door de kamer op zoek naar een smoes en blijven rusten op het zeepbakje dat ze haar moeder cadeau had gegeven. Het is nu in gebruik als paperclipbakje. Vlug typt ze dat ze vergeten was dat ze de badkamerkraan had aangezet. Noodsituatie! Het bad stroomt over!

Ze klapt haar laptop dicht en gaat op haar rug op bed liggen met haar handen onder haar hoofd. De gelukzalige blik van Ditteke kan ze niet uit haar hoofd zetten. Op haar bureau staat het portret van haar moeder. Alles, maar dan ook alles zou ze ervoor overhebben om nog één keer met haar te kunnen praten. Haar te vertellen dat het haar zo ontzettend spijt...

Nergens aan denken. Mensen zeggen dat je in moeilijke situaties aan leuke dingen moet denken, maar je kunt beter, eerlijk waar, nergens aan denken. Dat is makkelijker. Vind maar eens iets leuks om aan te denken.

 

Haar vader klopt op de slaapkamerdeur.

‘Tes, ben je nog wakker?’

‘Ja!’

Hij kijkt om het hoekje. Ze is onder het dekbed gaan liggen, maar heeft zich nog niet uitgekleed.

‘Moet die hond er nog uit?’

Stom, dat had ze meteen moeten doen toen ze thuiskwam. ‘Ja, eigenlijk wel.’

‘Dacht ik al. Hij stond bij de deur.’

‘Sorry, vergeten.’

‘Geeft niet, je doet het altijd trouw.’ Hij kijkt op haar neer vanuit de deuropening. ‘Ik ga wel. Dan kun jij gaan slapen.’

‘Oké.’

‘Heb je een bepaalde route?’

Betrapt kijkt ze van hem weg naar het negentiende-eeuwse buikkastje met de goudkleurige leeuwenpootjes. Eronder staan haar vieze schoenen. Haar jack hangt in de douche. Ze had alles nog willen schoonmaken om geen argwaan te wekken, maar het is er niet meer van gekomen. ‘Hoezo? Nee hoor.’

‘Goed, dan neem ik hem mee.’ Hij maakt echter geen aanstalten en blijft in de deuropening hangen. ‘Is er wat?’

‘Nee. Ik ga slapen. Ik ben moe.’ Ze durft zich niet te bewegen uit angst dat hij ziet dat ze haar kleren nog aanheeft.

‘Als er iets is, moet je het zeggen. Je lijkt een beetje van slag.’

Ze waagt het erop. Ze zou het beter een andere keer kunnen vragen, maar een echt goed moment zal er waarschijnlijk nooit komen. ‘Denk jij dat je contact kunt hebben met overleden mensen?’

Hij staat daar met de deurknop in zijn hand, opent de deur wijder en trekt hem dan weer naar zich toe. Het is niet fijn als je ligt en iemand die staat kijkt naar je. Hij komt naar binnen en gaat op de rand van het bed zitten. Dat is ook niet fijn. Daar mag alleen Tony komen. Uit voorzorg pakt ze de bovenkant van het dekbed met twee handen vast.

‘Nee, Tes, dat kan niet. En je mag zulke dingen niet denken. Dat is hoogmoed.’

‘Ik denk wat ik denk.’

‘Leer dat dan maar af. Alleen God gaat over de doden.’

‘Ik wil alleen maar weten of de doden nou echt dood zijn of niet. Dat halve gedoe, daar hou ik niet van.’

‘Tes, je moeder is dood. Je ziet haar nooit meer terug, althans niet in dit leven. Ik vind het ook heel erg, maar zo is het nu eenmaal.’

Tuurlijk vindt hij het ook erg. Hij zegt dat, omdat hij dat móét zeggen. ‘Ik geloof er niks van.’

Tony komt aangedribbeld vanuit de gang. De riem heeft hij niet bij zich. Het idee vanavond nog uitgelaten te worden heeft hij zeker opgegeven en nu treft hij ook nog eens een ander op zijn plekje aan.

‘Het leven van een mens is eindig.’

‘Dat bedoel ik niet.’ In het halfduister kan ze zijn gezicht niet goed zien.

‘Nee? Waar geloof je dan niks van?’

‘Dat het voor jou ook erg is. Je bent toch niet voor niets gescheiden?’

Hij staat op en loopt haar kamer uit.