20

 

De Nieuwe Orde

 

 

 

 

 

Ze wordt wakker met barstende koppijn en een volle blaas, maar durft haar ogen niet open te doen noch op te staan. Niet voor ze weet waar ze is. Beetje bij beetje oriënteert ze zich en neemt de omgeving in zich op. Ze ligt op een matras. Dat is positief. Maar voor zover ze het kan nagaan zonder zich te bewegen, is ze naakt. Dat is niet positief. Op een afstand hoort ze geluiden. Normale, veilige geluiden. Een auto die door de straat rijdt, vaart minderend bij de verkeersdrempels. Geen vogels. Geen stadsdrukte. Winter. Ze is in haar vaders huis.

Ze opent haar ogen. Stukjes van de afgelopen nacht komen terug. Hoe komt ze hier? Was het een droom? Kán het echt geweest zijn? Met ingehouden adem tilt ze haar dekbed op en bekijkt de situatie. In haar bed liggen bladeren en dennennaalden. Ze is inderdaad naakt en zit onder het bloed. Op haar schouder brandt iets. Met haar vingertoppen betast ze de plek. Hij is gezwollen en pijnlijk. Het oog van het beest. Het gloeiende ijzer. Ze legt haar hand op haar maag. Die voelt opgezet. Een golf van misselijkheid overspoelt haar. Op het nippertje kan ze de badkamer bereiken. Een bruinrode smurrie belandt in de toiletpot en ernaast. Spatten op de tegels en de vloer. Er zit iets in haar keel. Ze krijgt het benauwd. Het wil niet weg. Ze hoest bijna haar slokdarm naar buiten en nog gaat het niet weg. Haar blaas houdt het niet meer. Urine stroomt langs haar dijen naar beneden. In paniek stopt ze twee vingers in haar keel. Achterin zit iets vast. Ze probeert het met haar wijs- en middelvinger los te trekken van haar gehemelte en de ingang van haar slokdarm, waar het zich verankerd heeft met vele tentakels. Het laat niet los en ze merkt dat ze bijna geen adem meer krijgt. Er zit niets anders op. Ze moet harder trekken. Nu door een ring te vormen met haar wijsvinger en duim. Ze zet zich schrap. Een verlammende pijn breidt zich uit door haar keel, gehemelte en slokdarm. Maar het schiet los. In haar hand houdt ze een bloederig stuk visgraat, behangen met lillende stukjes roze vlees. Van haar. Om zich staande te kunnen houden, zoekt ze steun bij de wastafel. Haar keel is rauw. Nu kan ze helemaal niet meer slikken. Haar adem schuurt langs de opengereten plekken, maar ze ademt. Ze zou een paar paracetamolletjes willen nemen tegen de pijn, maar ze weet zeker dat ze die harde tabletten niet door kan slikken en fijngeprakt wordt het ook niks. Haar maag rammelt alweer van de honger. Belachelijk. Met haar blote voeten staat ze in haar eigen urine. Die is bruin, of is de vloer zo vies? Ze gaat met haar vinger over de bruine strepen op haar benen. Ze voelen plakkerig aan. Haar blaas is nog lang niet leeg. Ze gaat op de wc-pot zitten, laat het lopen, kijkt tussen haar benen door hoe de pot zich vult met bruinrood vocht. De inhoud van de kelk laat zijn sporen na. Met een dikke prop papier dept ze haar vagina droog. Ook het papier wordt bruin. Sterk spul.

Ze richt zich op en kijkt in de spiegel. Haar haar hangt in dunne slierten voor haar gezicht, alsof ze uren in de regen heeft gelopen. Ze ziet er vreselijk uit, bleek en uitgeput, met blauwe kringen onder haar ogen. Dan ziet ze het brandmerk op haar rechterbovenarm. Een cirkel met daarin een symbolische vis, bestaande uit een klein en een iets groter driehoekje. Nog rood en opgezet, de tekening is nog niet in volle glorie zichtbaar, maar dat komt nog wel. Elke dag zal het zich scherper aftekenen en haar lidmaatschap vollediger uitdrukken. Ze draait haar schouder dichter naar de spiegel toe en inspecteert met groeiende trots nogmaals het merkteken. Eerbiedig raakt ze met haar vingertoppen het visje aan. ‘Ichtus,’ wil ze zeggen. Gevoelens van liefde borrelen op. Er wordt van haar gehouden en vice versa. Alles komt goed. Zij is de nieuwe Afgezant.

‘Tes, ben je klaar?’ Haar vader klopt op de deur. ‘We moeten zo naar de kerk.’

Shit. Helemaal vergeten. Ze doet haar mond open, maar er komt geen geluid uit. Ze klopt terug en gromt iets.

‘Tien minuten. Opschieten.’

 

Brak en lusteloos hangt ze in de kerkbank. Ze is blij dat ze vooraan zit en niemand haar kan zien, behalve de dominee, maar wat zou dat. Hij moest eens weten. Haar klasgenoten, de andere leden van De kring, weet ze achter zich. Haar vader is verdiept in zijn gebed. In recordtijd heeft ze een douche genomen, zich aangekleed en de vieze troep opgedweild. De handdoek heeft ze onder in de afvalemmer gepropt. Niemand mag iets merken. Zij is nu een onderdeel van het geheim, mag absoluut niet de zwakste schakel zijn. ‘Je ziet wit. Zeker laat geworden,’ was alles wat haar vader zei toen hij haar zag. Hij kwam net binnen met Tony. Die had vannacht op haar moeten blijven wachten, maar ja, ze was hem vergeten. Ze weet niet eens hoe ze zelf thuisgekomen is. Misschien wel met hem samen. Hij heeft haar geleid. Hoe anders?

Ze fixeert haar blik op het onwrikbaar in de leuning geschroefde naambordje van haar moeder. Het zal niet lang meer duren voordat ze haar alles uit kan leggen.

 

De rest van de dag blijft ze in bed. Haar vader komt bezorgd vragen of ze gedronken heeft. Ze schudt van nee en kruipt dieper weg onder haar dekbed. Wat heerlijk dat het winter is en koud. Als ze de rest van de dag slaapt, is haar keel morgen vast een stuk beter. Haar ‘bewijs van lidmaatschap’ heeft ze ingevet met vaseline, aan de rest kan ze niets doen. Ze durft niet te kijken hoe het er daar nu uitziet. Met haar tong voelt ze dat haar keel nog ontveld en rauw is. Af en toe laat er een klein velletje los en dat slikt ze dan door. Het is gewoon pech dat die graat is blijven steken toen ze moest overgeven. Anders was er niets aan de hand geweest. Toen ze een jaar of zeven was, zijn haar amandelen geknipt, maar ze kan zich niet meer herinneren hoeveel pijn dat deed. Alleen dat haar moeder steeds met ijs en limonade aan kwam zetten. Groene, rode en oranje aanmaaklimonade en waterijs in alle kleuren, Calippo’s en Raketten. Zodra ze beter was, was de pijn vergeten, het gevoel niet meer terug te halen. Pijn is iets van het lichaam. Ze hoeft zich er niet zo druk om te maken.

Blijft dat ze vis heeft gegeten. Al is er het meeste er weer uit gekomen, officieel is ze nu geen vegetariër meer. Vis is dood beest en nu moet ze overnieuw beginnen. Na acht jaar. Maar ja, als Afgezanten vlees en vis eten, dan zal zij dat ook moeten doen.

 

Op maandag loopt de nieuwe Tes de poort van Het Kwadrant door. Alles is anders nu. Het weekend heeft een grenspaal in de tijd geslagen. Met iets meewarigs bekijkt ze de leerlingen die niet bij De kring horen en vraagt zich af of de leden voorheen ook zo naar haar keken of al verwachtten dat ze opgenomen zou worden. Degenen die er niet bij zitten, zijn de saaien, duffen, onzekeren, kortom, de dertien-in-een-dozijnfiguren. Niet verwonderlijk dat zij niet gekozen zijn. En zij komt nog wel van buiten. Als je dat in aanmerking neemt, is ze al een heel eind gekomen.

De blikken van de leden daarentegen vangt ze in een stille verstandhouding. Die van Jade, met haar huppelpasjes, en van Robert, met zijn donzige wangen. Geert-Jan legt even zijn arm om haar schouders. ‘Goed weekend gehad, Tes?’

Met een kleine glimlach knikt ze hem toe. ‘Ja, jij?’

Hij knipoogt en loopt verder. Ze vraagt zich af wanneer de volgende bijeenkomst zal zijn, maar ze weet dat ze geduldig af moet wachten. Zij is een lid, niets meer of minder dan dat. Meer hoeft nu ook niet.

De enige die ze nog niet gezien heeft sinds haar inwijding is Ditteke.

 

In de kantine, waar ze appelsap gaat halen – het enige, op lauwe thee na, wat haar keel verdraagt – ziet ze veel leerlingen met hun boeken voor zich aan een tafeltje zitten. Proefwerkweek, dat was geheel uit haar systeem verdwenen. Ze gokt erop dat ze het redt op de voorsprong die ze meebracht uit Maastricht. Het eerste uur begint met het proefwerk voor scheikunde. Ze schuift naast Maarten in de bank. Hij draagt nog steeds zijn ooglapje en zegt niets. Hij maakt het haar makkelijk. Ze was ook niet van plan iets tegen hem te zeggen. Van het proefwerk snapt ze niet veel en toegegeven, haar beste vak is het nooit geweest. Maarten zit al druk te schrijven. Die is zo klaar. Zij kan nog eerder klaar zijn. No problem. Ze kan niet eens lezen wat er staat. Die formules, het lijkt wel Sanskriet. Met een zucht staat ze op en levert haar proefwerk in bij de docent. Ze heeft alleen haar naam erop gezet. Vragend kijkt Giessen haar aan. Praten mag niet onder een proefwerk. Ze haalt haar schouders overdreven hoog op en verlaat het lokaal.

In de kantine koopt ze weer appelsap. Ze kan nog niet eten, haar wonden genezen wel, maar ze is bang om te stikken. Ze zou niet de eerste in de familie zijn die dat zou overkomen. Niet dat ze dat zo heel erg zou vinden, maar het zou niet eerlijk zijn. Zij heeft een taak en die is nog maar net begonnen.

Terwijl ze met haar pakje drinken naar een tafeltje loopt, komt Van Zanten op haar af.

‘Hallo, Tes. Weet jij of je vader van plan is op de ouderavond te komen?’

‘Nee.’

‘Ik wil hem graag inplannen. Dus als je iets kunt laten weten, graag.’

‘Hoezo?’

Van Zanten kijkt haar lang aan. Wil hij haar soms natekenen? ‘Je bent nieuw. Dan is het goed om even kennis te maken.’

‘Hoe lang moet ik hier op school zitten om niet meer nieuw te zijn of “dat nieuwe meisje” genoemd te worden? Het is u misschien niet opgevallen, maar ik ben er al twee maanden.’

Zijn kabouterogen vernauwen zich tot spleetjes. Ongelofelijk dat hij zo nog iets ziet. Al heeft hij als tekenleraar waarschijnlijk een goed visueel geheugen.

‘Inderdaad. Je hebt je aardig aangepast. Misschien nog een reden waarom je vader zou moeten komen.’

Ze knikt kort. Dat haar kerstrapport gaat tegenvallen, weet ze al, maar who cares, mijn god, het gaat om een rappórt. ‘Ik zal het doorgeven, maar hij heeft een fabriek, dus hij heeft meer te doen.’

Mevrouw Senna, de moeder van Polly, komt geagiteerd op Van Zanten af en hij laat Tes met rust na een afkeurende blik, die wat haar betreft zijn ongeschiktheid als mentor aantoont. Ze wil niet dat haar vader naar de ouderavond gaat. Haar moeder ging nooit. Dat was toen niet nodig en nu helemaal niet meer. De school is haar wereld en de docenten weten niets over haar. Die zien alleen cijfers.

Het aardrijkskundeproefwerk verknalt ze ook. Jammer, want dat vindt ze best een leuk vak. Verward probeert ze haar gedachten op een rijtje te krijgen. Die hele proefwerkweek is haar ontschoten. Ze weet niet eens of het wel in haar agenda staat, laat staan dat ze weet welke proefwerken er nog meer op het rooster staan vandaag. Het is niet echt belangrijk en ze zullen er met de beoordeling wel rekening mee houden dat ze veel heeft meegemaakt en recht heeft op het soepel toepassen van de regels. Bovendien komt ze van een andere school en moet ze nog wennen. Het is beter dat ze nu naar huis gaat. Ze is moe.

 

Thuis gaat ze linea recta haar bed in en ze wordt pas om elf uur ’s avonds wakker met haar kleren nog aan. ‘De hond’, zoals ze aan Tony is gaan refereren, ligt als een twintig kilo zware zak aan het voeteneind te slapen. De slaap zal haar de komende uren niet opnieuw overmannen. De nacht zal lang duren, maar uiteindelijk voorbijgaan, zoals elke nacht. Een van de zeldzame zekerheden die ze op het moment heeft. Ze maakt zich ongerust, omdat ze zich zwak voelt, een stuk zwakker dan een tijdje geleden, en de bedoeling is juist om sterker te worden. Heel even is ze bang dat er iets misgegaan is, dat ze in een val is getrapt, maar ze drukt die gedachte snel weg. Onzin. Ze weet precies wat ze doet. Maar zonder kracht lukt niets.

 

De volgende ochtend zorgt ze dat ze aan het ontbijt zit voordat haar vader naar de fabriek gaat. Het is hem opgevallen dat ze weinig eet de laatste tijd en ze wil geen argwaan wekken. Hij komt de keuken binnen en zijn blik glijdt controlerend over haar bord, waar een boterham met jam op ligt, in kleine blokjes gesneden. Ernaast staan een potje yoghurt en een glas thee.

‘Hoe gaat het?’

‘Goed.’

‘Je hebt lang geslapen. De dochter van de dominee kwam gisteravond vragen hoe het met je was, maar je sliep al.’

‘Ik ben gisteren ziek naar huis gegaan, maar vandaag ga ik weer naar school.’

‘Zou je dat wel doen?’

‘Hoezo?’

‘Ik weet niet of ik het mag zeggen, maar je ziet er niet zo florissant uit. Ben je afgevallen?’

‘Nee, hoor.’

‘Misschien heb je griep. Het is er de tijd van het jaar voor.’

Met een theelepeltje werkt ze wat yoghurt naar binnen. Ze is allang blij dat ze weer wat kan eten en zich verstaanbaar kan maken. Alles komt goed.

‘Het is proefwerkweek. Dat kun je bijna niet inhalen.’

‘Onzin. Ziek is ziek.’

‘O ja, of je op de ouderavond komt.’

‘Wanneer is het?’

‘Aanstaande donderdagavond.’

‘Dan heb ik vergadering op de fabriek.’

Ze had niet anders verwacht, maar ze heeft het tenminste gemeld.

‘Maar ik regel wel iets,’ vervolgt hij monter. ‘De eerste ouderavond van mijn dochter wil ik niet missen.’

 

Op de fiets vertrekt Tes naar school. Bij het huis van Maarten ziet ze hem net opstappen en wegfietsen, zoals altijd nagezwaaid door zijn moeder en zijn broertje. Een beetje kinderachtig, maar ook wel lief. Ze zou hem makkelijk in kunnen halen, maar ze mindert vaart. Niet omdat ze erover twijfelt of ze hem nog wel gedag kan zeggen, maakt ze zichzelf wijs, maar omdat ze geen zin heeft om hard te gaan fietsen. Het is een raar idee dat hij niet weet dat ze achter hem fietst. Maar op dit moment maakt het niet uit of er driehonderd meter of driehonderd kilometer tussen hen zit. Ze zijn nu vreemden voor elkaar.

Bij de fietsenstalling is het eenvoudig om hem te negeren. Leden van De kring begroeten haar. Ze wordt omringd door medeleerlingen en praat met hen mee over de televisieprogramma’s van de vorige dag, die ze niet gezien heeft, en de op stapel staande proefwerken, waarvan ze evenmin een idee over heeft. Haar hernieuwde zelfvertrouwen slaat door naar overmoed. Ze registreert dit, maar laat zich er niet minder door meeslepen. Fuck de proefwerken, ze moet zijn waar de anderen zijn. Laten zien dat ze beschikbaar is voor de cultus van Ichtus. Thuis is er voor haar niets te halen. Op school gebeurt het.

Bij de deur van het klaslokaal wijken niet-leden uiteen om haar voor te laten gaan, iets wat ze zich achteloos laat welgevallen. Maar dan duikt er een massieve gestalte op. Het is Ditteke, die haar de weg verspert. Vandaag lijkt ze reusachtig. Haar benen, in glanzend lycra gehuld, stutten haar bovenlichaam als de zuilen van een tempel; haar ogen gloeien als kooltjes. Alles is zwart aan haar.

‘Geert-Jan is van mij.’

‘Fijn voor je.’

‘Dus je blijft van hem af.’

‘Alsof ik interesse heb.’

Ditteke weigert opzij te gaan en laat haar pas passeren als mevrouw Senna hun vraagt de deur te sluiten en te gaan zitten of anders het lokaal te verlaten.

Vlug gaat ze zitten, niet erg onder de indruk van de dreigende houding van Ditteke. Ze doet maar. Maarten is al bezig. Engels moet een eitje voor hem zijn en zelf redt ze het ook nog een heel eind zonder dat ze iets voorbereid heeft. Het wordt een ramp, die hele proefwerkweek, maar dit scheelt weer. Een tekstverklaring over de voor- en nadelen van skypen. Ze heeft al zo lang niet met Vera geskypet dat ze niet eens weet of de verbinding nog werkt. Maastricht of Mars, wat is het verschil? De vragen vallen tegen. Waarschijnlijk heeft ze de tekst te snel gelezen, het een beetje onderschat. Dat kan. Ze begint opnieuw en probeert haar aandacht erbij te houden, maar ze is pas bij vraag 3 als het grootste gedeelte van de klas al buiten staat.

In de grote pauze heeft ze geen zin om met wie dan ook te praten. Ze voelt zich draaierig en leeg in haar hoofd. Het is net of er iets weg is. Of er een gat in is gemaakt en iemand erin heeft lopen stofzuigen. Hopelijk gaan ze binnenkort weer naar de ijskelder. Nu weet ze niets beters te verzinnen dan naar het gymnastieklokaal te gaan en zich aan haar vertrouwde turnoefeningen over te geven. Soms lijkt het of dat het enige is wat ze nog echt van zichzelf, van de echte Tes, heeft. Alles gaat zo snel. Het is verrekte lastig te bepalen wie je bent als alles om je heen steeds verandert en daardoor ook jijzelf.

De gymjuf zit te dollen met de leraar Duits en Van Zanten. Haar wilde bos krullen gaat op en neer. ‘Gekrulde haren, gekrulde zinnen, gekruld van buiten, gekruld van binnen’, zeggen ze in Limburg. Ze giert het uit om iets wat de leraar Duits vertelt. Niet dat ze een grappenmaker in haar buurt nodig heeft om vrolijk te zijn, want dat is zij altijd. En in beweging. Daar kan Tes een voorbeeld aan nemen. Ze krijgt de sleutel, maar moet beloven die voor zessen terug te brengen naar de lerarenkamer. Denk erom, niet vergeten. Anders is dit de laatste keer.

 

Zacht winterlicht valt door de hoge ramen de ruimte binnen. Met haar turnkleding al aan opent ze de deur van de opslagruimte en begint het paard en een paar andere toestellen vrij te maken van touwen, matten en andere zooi. In een hoek ziet ze gewichten liggen. Krachttraining, dat is ook wel wat. Ze herinnert zich de ontmoeting met Geert-Jan in het bos. Hij kneep in de spieren van haar bovenarm en vroeg of ze die gekweekt had met rekstokken of met gewichten. Kracht gaat boven lenigheid. Sterker worden.

‘Hoi! Ik dacht al dat je hier zat.’

Bij het horen van Jades stem kijkt ze om. ‘Hoi, hoe kom jij hier binnen?’

‘De conciërge heeft me de sleutel gegeven.’

‘Zit-ie weer op slot?’

Jade opent haar hand en laat de sleutel zien. ‘Mag ik meedoen?’

Tes zucht. Zo exclusief is die sleutel dus niet.

‘Ik bedoel niet dat jij mij de hele tijd lesgeeft, maar dat ik gewoon een beetje meetrain voor de lol.’

‘In Maastricht zat ik in het selectieteam.’

‘Wat goed! Heb je aan veel wedstrijden meegedaan?’

‘Een paar.’

‘Echt waar? Misschien ga je nog een keer meedoen aan de Olympische Spelen!’

Vroeger was dat haar droom, ja. ‘Ik zit niet meer op les.’

‘Als we ons allebei opgeven voor de club in Harderwijk, dan kunnen mijn ouders en jouw vader ons om de beurt brengen en halen. Vraag jij het, dan vraag ik het ook.’

Kennelijk heeft Jade erover nagedacht en gewacht tot ze dit kon voorstellen. Gewacht tot Tes bij De kring zou zitten. Van de gewichten zal vandaag niets meer komen.

‘We zien wel. Laten we beginnen.’

Samen slepen ze de toestellen de zaal in en stellen ze op. Als laatste pakt Tes het bakje met de magnesiumblokjes. Naast elkaar op de bank zittend wrijven ze hun handen in.

Ze had verwacht op dit moment gelukkiger te zijn.