12

 

Het monster

 

 

 

 

 

Ze wordt wakker en merkt dat ze zich niet kan bewegen. Het enige wat ze nog kan, is ademhalen, maar niet voluit, heel voorzichtig en zonder haar borstkas op en neer te laten gaan. Iets groots en zwaars wat haar volledig omsluit, heeft bezit van haar genomen. Het gevaarte drukt haar neer in de matras tot ze het gevoel heeft er langzaam en geluidloos dwars doorheen te gaan. Maar het zal niet uitmaken; waar ze zich ook bevindt, het monster zal haar blijven omvatten en omlaag drukken. Uit alle macht vecht ze terug, probeert kracht te verzamelen in haar armen en benen, dieper adem te halen. Ze moet zichzelf groot maken, haar spieren moeten opzwellen als ballonnen, net als die van Popeye the Sailorman. Is ze wakker of droomt ze? Als ze droomt, hoe schudt ze zichzelf dan wakker uit deze nachtmerrie?

Ze houdt zich voor dat het niet echt is. Dat ze slaapt. Dat het een enge droom is. Ze moet wakker worden, dan is het voorbij. Een voor een probeert ze haar ledematen wakker te denken. Rechterarm, wakker worden, linkerarm, wakker worden. Nee, lukt niet. Het ligt er nog steeds. Dat ding, dat monster.

Volgens haar moeder moet je angst recht in het gezicht kijken. Dan ben je de sterkste. Dat is het enige wat hij van je vraagt. Maar hoe doe je dat, als je je niet kunt bewegen? Als het kon, zou ze met haar kont schudden om het monster eraf te wippen, maar het heeft geen vorm, alleen massa.

Een bons, gevolgd door gerinkel. Er valt iets op de vloer. Het valt kapot. Nu durft ze zich helemaal niet meer te bewegen. Het kippenvel op haar armen breidt zich via haar nek en schouderbladen uit over haar rug en dijen. Ze kan het niet stoppen, alleen wachten, heel stil, tot het voorbijgaat. Na wat een eindeloos lange tijd lijkt, wordt het gewicht op haar geleidelijk minder. Ze tilt haar voet een stukje op, dan een arm. Alles doet het weer. Het is weg. Ze is bevrijd van een last.

Op haar hoede draait ze zich om. Het zou haar opnieuw kunnen omvatten of het zou verscholen kunnen zitten in een hoek van de kamer. Ze knipt het lampje aan de muur aan en gaat rechtop zitten. Haar slaapshirt is nat van het zweet. Niks aan de hand. Haar lichaam sliep nog en haar geest was al wakker. O ja, er was iets gevallen. Op de grond liggen tussen de paperclips de scherven van het zeepbakje met de Franse lelies, dat een antiquair in Bomal drie maanden voor haar bewaard had, totdat ze genoeg geld had gespaard om het te kopen voor haar moeders verjaardag.

Hoe kan het gebeurd zijn? Ze heeft in haar slaap te wild bewogen. Haar been raakte vast in het dekbed, dat half van het bed afgegleden was en toen ze haar been terugtrok, zwiepte de punt van het dekbed het bakje van het bureau. Bijvoorbeeld. Want anders kan het niet. Jawel, anders kan het ook, want porselein van tweehonderd jaar oud kan zomaar breken. Een soort metaalmoeheid.

Misschien kan ze het nog lijmen. Ze zal de scherven zolang bij elkaar doen in een potje. Alles is er nog, alleen in stukken. Er is niets verloren.