23

 

Hallucinaties

 

 

 

 

 

Elke ochtend gaat ze naar school in de hoop een briefje over een nieuwe bijeenkomst in de ijskelder te ontvangen, maar elke dag fietst ze in totale onzekerheid weer naar huis. Dan begint het wachten op het eerste lesuur van de volgende dag. De vrijdagmiddagen met het weekend voor de boeg maken haar het meest neerslachtig. Ze snakt ernaar uit de kelk te drinken en met de anderen de cultus van Ichtus te bedrijven en zich één te voelen. Op de gewone dagen is er altijd nog de saamhorigheid. Ze hoort erbij, bij een geheim genootschap waar anderen slechts naar kunnen raden. De Afgezanten van De kring maken de dienst uit op school en daar hoeven ze helemaal niets voor te doen.

Toch is het alsof ze onafgebroken keihard naar iemand staat te roepen aan de andere oever van een woeste zee. Iemand die haar boven het geluid van de golven uit niet kan horen. Ze moet geduld hebben. Op een dag is er een brug. Wanneer komt die dag?

Na die ene zoen heeft Geert-Jan nooit meer iets met haar geprobeerd. Dat kun je geen verkering noemen, maar dat geeft niet. Met Ditteke ziet ze hem ook nooit iets doen en ondanks het feit dat ze een buitenstaander was, heeft hij haar toegelaten en via hem wordt ze iets van de grootsheid van Ichtus gewaar. Meer zou ze niet eens aankunnen. Haar mede-Afgezanten ziet ze niet als vrienden, maar als personen met wie ze de onbaatzuchtige liefde voor Ichtus deelt. Er kan niemand meer bij. Ze gunt het iedereen, maar bij gym moeten ze zich nu al in ploegen omkleden in dat kleine hokje. Het wordt lastig om onopgemerkt te blijven. Er gaan geruchten. De dominee is in zijn zondagse preken steeds feller en roept alle gemeenteleden op extra waakzaam te zijn en direct melding te maken van ongewone zaken. Arme Jade, ze heeft haar waanideeën niet van een vreemde. Hoewel, uit het hotel is een antieke klok gestolen. Die kan meegenomen zijn door een toerist, maar de vader van Polly is zijn modelboot kwijt, een bewerkelijk exemplaar waar hij vele winteravonden aan had zitten knutselen, en die stond op zolder. Momenteel houden ze zich daarom koest. Ze moet er niet aan denken wat er zou gebeuren als De kring ontdekt zou worden.

Sinds haar initiatie heeft ze bijna geen contact met Maarten gehad. Hij ziet haar niet meer staan. En wat haarzelf betreft: het is haar niet met zoveel woorden gezegd dat ze bij hem uit de buurt moet blijven, maar het spreekt voor zichzelf dat een meer dan oppervlakkige omgang ongepast is. Naast Sabrina is een plaats vrij. Ze zou van plek willen veranderen, mits hij dan niet alleen in een bank kwam te zitten. Kon hij maar wat meer de goede kanten van Geert-Jan zien. Dan was hij niet zo geobsedeerd door hem. Tot hij ontslagen werd, werkte hij in de avonduren in de fabriek en verdiende hij de kost voor het hele gezin. Voor Maarten wordt alles betaald: zijn cursussen, hobby’s en computers. Hij kan doen wat hij wil. Misschien dat je dan iemand algauw op zijn uiterlijk en afkomst beoordeelt. Zij is zo niet. Omdat ze het bij Geert-Jan nu zo moeilijk hebben, geeft zij hem af en toe wat geld van de opbrengst van de bus die haar tante na lang zeuren op haar rekening heeft gestort. Angela wilde weten waar ze het dan voor nodig had. Maar dat gaat haar niet aan. Ze is haar moeder niet. Niemand is de baas over haar.

Er is één ding dat blijft zeuren. Eén ding dat Maarten voor haar moet doen en daarna hoeft hij zich écht nooit meer met haar te bemoeien. Hij moet haar vertellen wat hij heeft gezien in die halve minuut dat hij voor het kijkgat lag. Het is oneerlijk dat hij erover blijft zwijgen. Ze heeft het aan verschillende Afgezanten gevraagd die erbij waren. Jade zei dat ze niets wist over Dittekes oma. Sabrina en Polly liepen weg toen zij erover begon. Dat snapt ze wel. Alles wat er beneden gebeurt, is zo intens dat je het ook niet kúnt beschrijven. Aan haar eigen initiatie bewaart ze slechts wazige herinneringen. Als haar weer iets erover te binnen schiet, schrijft ze het op in de hoop op den duur een samenhangend beeld te hebben, maar het overkomt haar steeds vaker dat ze niet meer weet of ze zich iets echt herinnert of dat ze het bedacht heeft om het plaatje compleet te krijgen. Maar Maarten weet het. Hij kan het navertellen. Als ze zich weer voor de geest haalt hoe gelukkig Ditteke eruitzag, dan kan ze het wel uitschreeuwen van jaloezie. De gedachte dat Maarten tijdens haar initiatie ook lag te kijken, wuift ze weg. Dat is gewoon niet zo.

Om die éne vraag eindelijk te kunnen stellen, heeft ze toegezegd met haar vader mee te gaan naar een zondagmiddagborrel bij de ouders van Maarten.

 

Gijs en Tes lopen over de Lange Zoom naar het huis van de buren, een afstand van een paar honderd meter. Ertussen is er niets, op de bomen en struiken van de gemeentelijke groenvoorziening na. In Maastricht zou ze op deze afstand minstens vijf bekenden tegenkomen. Maartens moeder begroet haar hartelijk, hoewel ze haar maar één keer gezien heeft.

‘Hallo, Tes, wat leuk dat je er bent,’ zegt Ine en trekt haar even naar zich toe.

Haar neus belandt in Ines haar. Ze ruikt lekker. Dat verwart haar een beetje. ‘Hallo, ja, leuk, vind ik ook.’ Om haar ongemak te verbergen kijkt ze naar de smalle tafel tegen de muur. Er staat een Chinese vaas op. De tafel is van glanzend notenhout en heeft ranke poten. Een potpourri van beelden van antiekmarkten trekt aan haar voorbij. ‘Wat een mooie tafel.’

‘Dank je.’

‘Is dat biedermeier?’

‘Ja, wat leuk dat jij dat ziet! Heb je er verstand van?’

‘Mijn moeder en ik, wij…’ wil ze zeggen, maar ze krijgt het niet uit haar strot. Ine legt een arm om haar schouders. Dat maakt het erger.

‘Ken je mijn man al?’

‘Nee.’ Tes schudt de hand van een man met een ruimvallende corduroybroek aan en een pijp in zijn hand. Ze ziet waar Maartens voorliefde voor zijn wat gedateerde jasjes vandaan komt. ‘Dag, ik ben Tes.’

‘Frederik. Ik heb je vaak voorbij zien fietsen. Kun je een beetje wennen aan ons vlakke land?’

‘Ja, hoor. Makkelijk met fietsen.’

Maartens broertje Arthur springt nieuwsgierig om haar heen. ‘Ben jij op Maarten?’

Tes ziet hoe Maarten rood kleurt tot achter zijn oren. Zelf kan ze ook wel door de grond gaan, maar ach, er zijn belangrijker dingen. Plagerig knijpt ze Arthur in zijn oor.

‘Ja, en op wie ben jij?’

Daar weet hij niets op te zeggen. Stokstijf staande blijft hij haar aankijken.

Gijs en Tes worden voorgesteld aan de overige visite. Rik, een collega van Maartens vader bij de universiteit, en zijn Indiase vriendin Kiran. Rik is bioloog en zijn vriendin doet haar promotieonderzoek bij Frederik.

Zodra de plichtplegingen voorbij zijn, verlaat Maarten het vertrek; Tes blijft achter. Kiran stelt haar vragen in het Engels. Ze is aardig en ze heeft een fascinerend gave huid. Nadat Tes een half bakje nootjes op heeft gegeten, besluit ze Maarten te gaan zoeken, voordat ze in haar zenuwen ook de andere helft opeet.

‘I’ll go upstairs.’

‘Of course,’ glimlacht Kiran allercharmantst. ‘You must go to see your friend.’

 

Met een zacht ‘binnen’ reageert Maarten op haar kloppen. Hij zit met een boek op bed. Hoeveel tijd zal hij hier niet doorbrengen, schiet het door haar heen en even wordt ze iets gewaar van hun beider eenzaamheid. ‘Wat ben je aan het doen?’

Hij houdt het boek omhoog. Er staan vreemde letters op. Sanskriet natuurlijk. Hij houdt van ontcijferen. ‘De Mahabharata, een klassieke tekst uit India, en weet je wat interessant is?’

Ze schudt haar hoofd en gaat in de brede vensterbank zitten met uitzicht op de tuin, die vol bomen staat. Heel wat anders dan die kale vlakte bij haar thuis.

‘Zij zeggen dat de liefde voor de waarheid en juist handelen de belangrijkste zaken voor een mens zijn. Onafhankelijk denken is het hoogste goed.’

‘Logisch.’ Hij kijkt haar met enige scepsis aan. ‘Ik snap wat je bedoelt,’ voegt ze eraan toe. Dat is niet zo, maar als ze erop ingaat, krijgt ze een heel verhaal en daar komt ze niet voor. Treuzelend blijft ze voor het raam staan. ‘Is die paddenstoel al gevonden?’

‘Nee, maar er is nu wel een naam voor: de geelpuntige zeezwam. Fungus maritimus is mijn eigen Latijnse vertaling.’

‘Je zei dat hij in Mexico voorkwam, bij de Maya’s.’

‘Een verre voorloper. Die werd gebruikt bij erediensten waarbij offers aan de goden werden gebracht, mensenoffers. Het hart werd er levend uit gesneden.’

‘Jasses.’

‘Sporen van paddenstoelen verspreiden zich bijzonder makkelijk door tijd en ruimte. Het is bekend dat in sommige hallucinogene stoffen zitten: psilocine, psylocybine…’

‘Paddo’s.’

‘Kinderspel. In de zeezwam zit iets anders, of nóg iets anders.’ Hij duwt zijn boek van zich af. ‘Maar ik zal je er verder niet mee lastigvallen. Dan zeg je weer dat ik een spreekbeurt moet houden.’

‘Nee, ik wil het weten. Als er dingen zijn waarvan jij denkt dat ze belangrijk zijn...’ Ze neemt hem in zich op, zoals hij op zijn bed zit. Op school heeft hij niemand, maar je merkt niets aan hem. Als ze nog denkt aan de eerste weken, hoe ze tijdens de pauzes op het toilet zat of doelloos door de gangen liep, zogenaamd op zoek naar iets, naar de bel die het einde van de pauze aankondigde, dan weet ze wel hoe hij zich ongeveer moet voelen. ‘Maar ik wil ook iets anders weten. Je moet me vertellen wat jij gezien hebt in die halve minuut dat jij…’ Hij laat haar niet uitpraten.

‘O ja? Wil je het echt weten? Ik zal je eerst eens iets anders vertellen. Wist je dat Geert-Jan al die zeldzame paddenstoelen opvreet en dan jullie zijn urine laat drinken!? De werkzame bestanddelen worden onveranderd uitgescheiden en kunnen hergebruikt worden. Heel economisch. Heb ik allemaal ontdekt terwijl jij…’

‘Dat verzin je!’ Niet aan denken dat ze Geert-Jan boven de pan aan zijn gulp heeft zien frummelen. Ze wordt een beetje bang. Ze had niet gedacht dat Maarten tot zo’n uitbarsting in staat zou zijn.

‘Vermengd met alcohol, door Robert “meegebracht” uit het hotel, is het vast goed te drinken. De sjamanen in Siberië doen het al duizenden jaren zo. Geert-Jan stopt ook alruin in jullie “heilige” drank en stookt het vuur met belladonna. Levensgevaarlijk! Maar wat kan er misgaan? Desnoods brengt hij jullie persoonlijk weer terug. Als hij al die kennis van zichzelf had, kon ik er misschien nog enig respect voor opbrengen, maar nee, ook dat is allemaal gestolen, van zijn grootmoeder.’

‘Je bent jaloers, omdat ik hier vrienden heb en jij niet.’

Maarten springt van zijn bed af en grijpt haar vast. Ze verstijft. Als hij haar gaat kussen, gaat ze dan terugkussen? Hoe ging dat ook alweer met Geert-Jan? Maar hij doet iets anders. Hardhandig rukt hij aan haar blouse. De knopen vliegen in het rond.

‘Niet doen,’ gilt ze. ‘Laat me los!’ Ze probeert hem van zich af te slaan, maar ze heeft geen verweer tegen zijn robuuste lichaam. Te weinig getraind en niet hard genoeg.

Hij ontbloot haar rechterschouder, grijpt met zijn vrije hand haar hoofd en draait het opzij. ‘Kijk!’ Nog dichter duwt hij haar hoofd naar het teken toe. ‘Kijk dan!’ Hij doet haar pijn, maar dat is niet erg. ‘Je bent verslaafd, Tes. Een ander woord is er niet voor. Je denkt niet meer voor jezelf.’

‘Ik denk áán mezelf! Is dat verkeerd?’

‘Je bent een egoïst.’ Abrupt laat hij haar los en loopt terug naar zijn bed. Overstuur fatsoeneert ze zichzelf en snelt naar de deur. Met haar hand al om de klink houdt ze halt. Ze moet het vragen, hoe vernederend het ook is. ‘En ga je het me nog vertellen?’

Hij heeft zijn boek weer gepakt en kijkt niet op of om. ‘Je moet de doden met rust laten.’

 

Holderdebolder daalt ze de trap af. Ine komt de keuken uit met een schaal met hapjes en kijkt geschrokken naar haar gescheurde blouse. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Vraag maar aan die kutzoon van je!’

Frederik duikt achter zijn vrouw op met een fles wijn en een kurkentrekker. ‘Wat heeft zij?’

‘O, een beetje labiel, je weet wel…’

Terwijl ze haar jas van de kapstok grist, ziet ze blikken tussen de echtelieden heen en weer gaan. Razend rent ze de deur uit. Begrip van aardige mensen is het ergste om te verdragen. Uit het zicht van het warm verlichte huis volgt een onbedwingbare schreeuw uit het diepste van haar binnenste. Wanneer, o wanneer wordt alles weer normaal?!

 

Nadat ze een tijdje heeft geslapen en Tony heeft uitgelaten, opent ze haar laptop en voert een zoekterm in. Alles wat Maarten zegt, dient ze serieus te nemen en ze wil geen achterstand hebben op zijn kennis. Alruin is een wortel met allerlei uitsteeksels, die met een beetje fantasie voor armen en benen kunnen doorgaan. In de middeleeuwen werd hij vaak onder de galg aangetroffen, omdat hij goed gedijde op de lichaamssappen van de gehangenen. Als je hem uit de grond trekt, slaakt hij een afgrijselijke gil. Typische Harry Potter-bullshit. Hij bevat atropine en scopolamine, stoffen die de geest beïnvloeden, net als die in belladonna. Dat is dan wel relevant. De informatie over de vliegenzwam ook. De sjamanen van nomadische stammen die leven boven de poolcirkel, van Lapland tot Siberië, eten die om in trance te raken en zo in contact te komen met de geestenwereld, vanwaar ze boodschappen mee terug nemen voor hun stam. Alles past in het plaatje, maar als ze alle gegevens op een rijtje heeft gezet, concludeert ze dat het er niet toe doet. Het zijn attributen die bij een eredienst gebruikt worden, zoals wierook in de katholieke kerk. Daar doet ook niemand moeilijk over.

Ze hoort haar vader thuiskomen en klapt uit voorzorg haar laptop dicht, maar hij komt niet naar haar toe, gewaarschuwd door Ine en Frederik. Begrip, daar is het weer.

 

Later op de avond fietst ze naar het huis van Geert-Jan. Bij de afvalcontainers op het pleintje aan het begin van de straat ligt een tweepersoonsmatras met in het midden een brandgat. De bijbehorende spiraal ligt een eind verderop tegen een heg. Ze zet haar fiets in de steeg en loopt achterom naar de schuur. Daar is niemand. Het huis is ook donker. Ze staat op de betegelde achterplaats en kijkt ernaar. Zijn raam is aan de voorkant. Ze weet niet wat ze wil. Misschien met hem over haar moeder praten. ‘We hebben allebei geen moeder meer,’ had hij gezegd, maar zijn moeder leeft nog. Ze is alleen weg. Voor hem is het dus niet interessant. Hoe kan ze hem dwingen? Wat ze kan doen is in hem springen, alsof hij een turntoestel is, haar benen om zijn middel slaan, zich aan hem vastklemmen, als een klein kind met haar vuisten op zijn rug roffelen en niet loslaten voordat hij het heeft geregeld. Hij denkt dat ze het niet aankan. Een andere reden om haar zo lang te laten wachten heeft hij niet. Ze moet hem overtuigen van het tegendeel.

Op straat hoort ze rumoer. Snel pakt ze haar fiets, loopt terug door de steeg en opent de poort op een kier. In het licht van de straatlantaarns komen er drie mensen aan. De lichtgebogen gestalte van Geert-Jan herkent ze als eerste. In de kruiwagen die hij voortduwt, zit een oudere man – zijn vader? – wiens benen aan weerszijden half over de rand hangen. Aan één voet ontbreken sok en schoen. Hij bromzingt een lied. Geert-Jans oma loopt ernaast en maant hem tevergeefs tot zwijgen. Carnaval heeft Tes met dit soort dronkenschap vertrouwd gemaakt. In Limburg wordt daar niet zo zwaar aan getild, maar hier is het een schande. Aan de overkant verraden de lichtspleten tussen de gordijnen de glurende buren. Ze sluit de poort en wacht met de fiets aan haar hand af tot het lawaai is verstomd. Maar nog zijn ze niet naar binnen. De stoeprand blijkt een onneembaar obstakel voor de kruiwagen. Geert-Jans vader is eruit gekieperd en ligt als een aangespoelde potvis in zijn eigen voortuintje. Zoon en moeder staan er verslagen naast.

Diep medelijden overvalt haar. Iedereen heeft zijn eigen problemen. Maarten heeft gelijk. Zij is een egoïst.

 

De volgende ochtend wordt een nieuwe bijeenkomst aangekondigd en niet in de les, maar al in de fietsenstalling gaan de briefjes rond. ‘Viering, 22.00 uur’ is alles wat erop staat. Viering is een veel beter woord dan bijeenkomst. Na gisteravond is dit het laatste wat ze verwacht had.

De dag vliegt voorbij en met de anderen fietst ze er ’s avonds door het bos naartoe. De fietsen worden verborgen in een kuil met een berg takken eroverheen. Hier komen geen andere mensen, maar je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. Via de tunnels lopen ze naar de voorhal. Het zwarte gordijn hangt voor de nis. Ze bijt op haar lip. Niet zeuren. Het komt.

De bewegingen om de tafel, met haar armen om de schouders van de Afgezanten aan weerszijden van haar voert ze zo goed mogelijk uit. Ze valt niet op. De kelk gaat rond. Ze brengt hem naar haar mond en neemt een paar slokjes van de bijna stroperige roodbruine vloeistof. De insinuaties van Maarten kunnen haar gestolen worden. Hij heeft dit niet meegemaakt, hij kent dit gevoel niet dat nu als brandstof via haar aderen haar lichaam lijkt te voeden. Euforie is de werkelijkheid vergeten en alleen maar vervuld zijn van dat ene om Ichtus te eren en hem toe te zingen. Wij geloven in zijn goddelijke kracht die ons wegleidt van de schimmenwereld en ons over de brug naar de Nieuwe Levenden leidt.

Hier is Geert-Jan niet een jongen met een alcoholistische vader, maar de Leider. De buitenwereld bestaat niet zolang ze in de ijskelder vertoeven. Hierbinnen telt slechts één wereld en één gedachte: eer Ichtus.

Als de schaal met de zilveren vis haar wordt aangereikt om door te geven, is ze even vervuld als de eerste keer en wennen zal het nooit. Elke keer in de ijskelder zal voelen als de eerste keer en steeds opnieuw zal ze voor de eerste keer ervaren wat werkelijk geluk is.

 

Met een vieze smaak in haar mond en haar kleren nog aan wordt ze wakker. Ze gaat overeind zitten en wil naar de badkamer lopen, maar dan ziet ze door de openstaande luxaflex heen een schim voor het raam staan. Toen ze vannacht thuiskwam, moet ze als een blok in slaap zijn gevallen, zonder zich uit te kleden of zelfs maar de luxaflex dicht te trekken.

Met het hart in haar keel staat ze vliegensvlug op en trekt in één ruk de luxaflex op. Ze heeft zich niet vergist. Daar staat iemand. Pal achter het raam staat Ditteke. In haar handen heeft ze het mes van Tes’ vader. Haar ogen fonkelen zo dat het edelstenen lijken en de stenen op het lemmet schitteren als sterren en verblinden Tes. Ze heft het mes op boven haar hoofd en komt op Tes af. Met een schreeuw laat ze het koord van de luxaflex los. Het schiet naar beneden met veel geraas. Ze begint te gillen.

Gijs rent haar kamer in en pakt haar stevig vast. Tes kan geen woord uitbrengen. Ze wijst naar haar raam.

‘Wat is er?’ Hij trekt de luxaflex op.

‘Pas op! Ze heeft een mes!’

Achter het raam is het aardedonker. Zelfs de bosrand is niet te zien in de maanloze nacht.

‘Zag je iemand?’ Ze knikt, moet bijna huilen. ‘Er is niemand.’ Hij kijkt geschrokken, ze volgt zijn blik en ziet dat ze zelfs haar schoenen niet heeft uitgedaan. Haar bed zit onder de modder.

 

Haar vader neemt haar mee naar de keuken en zet thee voor haar. In zijn bruine kamerjas, waarin ze bijna verdwijnt, zit ze aan tafel, terwijl hij reddert met fluitketel en theepot. ‘Het leek mij bij nader inzien niet nodig om het abonnement op de alarminstallatie weer te activeren, maar als jou dat geruststelt, zal ik ze morgen meteen bellen.’

‘Maakt niet uit.’

‘Je gilde zo hard. Ik schrok me een hoedje.’

‘Er was toch niemand?’

‘Absoluut niet.’ Hij schuift een mok thee naar haar toe. ‘Suiker?’

‘Nee, weet je dat nou nog niet?’

Hij roert in zijn mok. ‘Je zei iets over een mes. Wat voor mes?’

‘Weet ik niet meer, was waarschijnlijk van de schrik dat ik iets zag blinken of zo.’

‘Ja, dat kan.’

De stilte die volgt heeft allang het predicaat ‘ongemakkelijk’ verdiend als Gijs het woord weer neemt. ‘Je was laat thuis.’

‘Ik denk het.’

‘Heb je soms een vriendje?’

‘Natuurlijk niet.’

‘Als een meisje van jouw leeftijd zo laat thuiskomt en ze geeft geen reden op, dan is de kans tien tegen één dat ze een vriendje heeft. Ik heb hier niet veel ervaring mee, maar ik kan niets anders verzinnen.’

‘Het is niet zo.’ Ze realiseert zich dat ze met een plausibele verklaring moet komen en als dat niet lukt, dan juist met een bizarre. ‘Ik heb lang over straat gelopen. Zo lang tot ik niet meer kon.’

‘Waarom?’

‘Ik weet het niet goed. Ik denk dat ik Maastricht mis.’ Ze meent het nog ook.

Liefdevol – een ander woord is er niet voor – kijkt hij haar aan. Onwillekeurig legt ze haar handen op het tafelblad.

‘Lieverdje,’ zegt hij en het klinkt bijna zoals haar moeder of tante Angela het zou zeggen, ‘jouw angsten komen niet van buiten, maar van binnen. Verstrooid strijkt hij met zijn wijsvinger over de kootjes van haar uitgespreide vingers, alsof hij over de toetsen van een piano gaat. ‘Je kunt op me rekenen, voor alles.’

Het liefst vertelde ze hem nu direct de waarheid. Wat fijn om met die gedachte te spelen, maar ze verwerpt die meteen weer. Wat bezielt haar? Ze is moe, zelfs zo moe dat ze gehallucineerd heeft.