1

 

Medi’s verjaardag

 

 

 

 

 

‘Hij is goed gelukt.’

‘Ja, maar als dit misgaat, kunnen we opnieuw beginnen.’

Met een dunne ijzerdraad snijdt Tes de nog warme cake overdwars in drieën en spreidt de plakken uit op het aanrecht. Op een ervan legt ze een groot bord en snijdt de uitstekende delen weg. De andere twee krijgen dezelfde behandeling, maar dan met een soep- en een ontbijtbord, zodat er drie ronde plakken cake van verschillende grootte ontstaan. Deze worden gehalveerd, bestreken met gezoete mon chou en aardbeienjam en op elkaar geplakt. De afsnijdsels bestrijkt Tes ook met de crème en jam en verdeelt ze tussen Vera en zichzelf. Op het aanrecht ligt marsepein in de kleuren roze, mintgroen en zachtgeel klaar voor de rest van het procedé. Kauwend kijken ze ernaar.

‘Roze voor de onderste laag?’

‘Nee, dat is te babyachtig. Groen, roze in het midden, geel bovenop.’

Handig bekleedt ze de cake met marsepein en stapelt de lagen op elkaar. Vera kijkt bewonderend toe.

‘Het lijkt wel een bruidstaart.’

‘Ja? Ik heb mijn moeder dit jaar al honderd keer horen zeggen dat het leven bij veertig begint en morgen is het zover.’ Tes doet een stap achteruit en bekijkt haar bouwsel kritisch. ‘Er moet iets bovenop, vind je niet? Een dingetje.’

‘Zo’n bruidspaartje?’

‘Die’s gek. Eric heeft al genoeg kapsones.’ Tes veegt de restjes groene marsepein bij elkaar, rolt ze uit tot een dunne plak en snijdt er blaadjes van. Ook het restant roze wordt opnieuw gekneed en uitgerold. Daar steekt ze met een glas kleine rondjes uit en modelleert er met de groene blaadjes een roos van. Trots legt ze de roos boven op de drielaagse marsepeinen taart. ‘Zo, klaar. Mooi.’

‘Mooi, maar is-ie niet heel erg zoet?’

‘Mijn moeder houdt van zoet. Het kan haar niet zoet genoeg zijn, zegt ze altijd.’

Samen met Vera draagt ze de taart het trapje naar de kelder af en zet hem daar op de grond. In de gang pakt ze haar jas.

‘Niet vergeten hem morgenavond mee te nemen.’

‘Nee.’ Vera beduidt Tes wapperend met haar hand dat ze moeten fluisteren, omdat ze anders haar familie wakker maken.

‘Je houdt je mond, hè?’

‘Tegen wie zou ik het moeten zeggen?’

Tes geeft haar een kus en opent de deur. ‘Truste.’

‘Weet je dat het dríé uur is?’

‘Pech.’

Giechelend doet Vera de deur achter haar dicht.

Door de stille stad loopt Tes naar haar eigen huis. Het is maar twee straten verder. Na de hitte in de keuken voelt de koelte van de septembernacht aangenaam aan. Ze passeert het grote Marktplein. De fontein waar op de marktdagen de eetkramen omheen gegroepeerd staan, diende de afgelopen zomer als trefpunt voor hun klas. Elke avond wisselde de samenstelling, al naar gelang iemand al terug was van vakantie of net vertrokken. Met Vera was ze er bijna dagelijks te vinden. Eén keer zaten ze er nog toen de eerste kooplieden hun kramen al kwamen opzetten. Het was geen warme zomer, maar dat gaf niet. Zachtjes sluipt ze de trappen op naar de bovenste verdieping van het grote huis in het centrum van Maastricht, waar ze samen met haar moeder een etage bewoont. De treden kraken, maar ze weet dat als haar moeder het zou horen, ze nog zou doen alsof ze sliep.

 

Op Medi’s verjaardag staat Tes met haar moeder op een antiekmarkt in de Belgische Ardennen op ongeveer anderhalf uur rijden van hun huis. Het is een prachtige nazomerdag en er zijn heel wat mensen op de been. De kraam van haar moeder is zoals altijd drukbezocht. Niet alleen hier, maar in heel zuidelijk Nederland en noordelijk België is ze op de antiek- en rommelmarkten een graag geziene standhoudster. Medi handelt al bijna tien jaar in brocante. Ze is ermee begonnen na de scheiding. In het begin had ze er weinig verstand van. Gewend als ze was om spullen voor een appel en een ei aan te schaffen, verkocht ze die te goedkoop weer door. Zo moest er voortdurend geld bij ondanks haar neus voor mooie en zeldzame stukken. Nadat ze een paar keer had gemerkt dat haar spullen door de kopers met veel winst werden verhandeld, werd ze zakelijker. Klanten betalen bij haar nu de juiste prijs, niet te veel, maar ook niet te weinig. Trouwe bezoekers van de markten hebben Tes zien opgroeien achter de kraam van haar moeder in Tongeren, Luik en Breda.

In de auto heeft haar moeder haar opnieuw laten beloven tegen niemand te zeggen dat ze jarig is. Onzin natuurlijk. Elk jaar heeft ze haar verjaardag uitbundig gevierd. Ze vermoedt dat haar moeders nieuwe vriend Eric er iets mee te maken heeft. Hij is minstens tien jaar jonger dan zij, godzijdank weet ze niet precies hoe oud hij is, en misschien vindt haar moeder het niet leuk om daaraan herinnerd te worden. Maar ja. Het maakt haar niet uit, want nu had ze de kans iets te doen wat ze al heel vaak in films en op televisie had gezien: een surpriseparty organiseren. Weken is ze bezig geweest en vanavond is het dan eindelijk zover. Snel stuurt ze nog een sms’je naar tante Angela, haar moeders zus, die in het complot zit. ‘Wij gaan hier om vijf uur weg. Hoe laat zijn jullie er?’ ‘Om zes uur. Moet ik taart meenemen?’ ‘Nee! Taart zat! Zelf gebakken!!’

‘Tes?’ onderbreekt Medi haar geamuseerd. ‘Wat denk je ervan als wij vanavond eens gezellig met z’n tweetjes gaan eten? Ik word tenslotte maar één keer veertig. Maar misschien ben je te druk met je telefoon?’

Ze drukt op ‘send’ en pest haar terug. ‘Ja, leuk, maar er staat nog een hele pan nasi in de koelkast. Zonde als we dat weg moeten gooien.’

‘Dan bakken we dat toch lekker op?’

‘Het is pas de tweede dag echt lekker, zeg jij altijd.’

‘Daarom. Komt dat even goed uit!’

Ondertussen pakt Medi een kroonluchter in voor een klant en vertelt enthousiast dat het een uniek stukje handwerk is, waarschijnlijk zo’n honderd jaar geleden in Frankrijk vervaardigd. Hij zat bij de inboedel die ze in zijn geheel van een oude, Russische dame heeft overgenomen. De klant luistert geduldig en zegt dat zijn dochter haar studentenkot moet inrichten. Hij had haar zoiets beloofd, maar bij de Xenos waren ze uitverkocht, dus wat doe je dan? Medi glimlacht vriendelijk en overhandigt hem de doos. Achter zijn rug trekt ze een gek gezicht naar haar dochter.

‘Die heb je er ook bij, mam,’ lacht Tes. ‘Sommige mensen hebben gewoon een lamp nodig.’

‘Ik weet het, lieverd, ik weet het.’ Gewoontegetrouw strijkt Medi met haar hand over de ijsblauwe maansteen die aan een dunne zilveren ketting om haar hals hangt.

 

Met een halflege bus rijden Tes en haar moeder door de Belgische bossen terug naar Limburg. Voor vertrek heeft Tes nog snel een sms’je naar Vera en tante Angela gestuurd. Medi is opgewekt. Het was een fijne marktdag. Er waren veel vaste klanten. Soms is het jammer dat niet alles bij de juiste kopers terechtkomt, maar dat hoort erbij en vroeg of laat vindt elk stuk de eigenaar die het verdient.

‘Mam, waarom heb je Eric eigenlijk niet uitgenodigd?’

‘O, schat, dan vraagt hij hoeveel kaarsjes ik uit moet blazen, of nog erger, dan heeft hij een taart voor me met veertig kaarsjes erop en die moet ik dan in één keer uitblazen en dat lukt dan niet. Nee hoor, daar begin ik niet aan.’

‘Maar jij zegt altijd dat het leven bij veertig begint.’

Medi is even stil, kijkt naar de bossen om hen heen, waar het late namiddaglicht de toppen van de bomen rood en geel schildert. Met een ketting van haarspeldbochten slingert de weg zich door de heuvels. Borden waarschuwen voor overstekend wild.

‘Ja, maar toen was ik nog geen veertig. Nu wel en nu moet ik het nog zien.’

Met een schok schiet Tes naar voren. Haar moeder heeft hard op de rem getrapt.

‘Mam, wat dóé je?!’

Medi opent het portier en stapt uit. Er ligt iets op de weg. Een dode ree. Overgestoken wild. Haar moeder pakt het dier bij de achterpoten en sleept het de berm in. Zijn kop knikt opzij en Tes vangt een glimp op van de fluwelige ogen. Op de weg blijft een vochtig spoor achter.

Ze klimt weer naar binnen en start de bus. ‘Wat zijn dat voor mensen, die zo’n beest midden op de weg laten liggen?’ moppert ze.

‘Wat maakt dat nou uit? Hij was toch al dood.’

‘Juist, dame. Maar leven en dood verdienen evenveel respect.’

‘Ik vind het niet leuk als je me dame noemt. Ik ben geen kleuter meer.’

Haar moeder kijkt opzij en strijkt over haar haar. ‘Je hebt me goed geholpen vandaag, dank je wel. En nu op naar de nasi. Ik lust wel wat.’

 

Via de Kennedybrug rijden ze de Maas over. De stad oogt welvarend en frivool als een noordelijk gelegen Parijs. De verwarmde terrassen op de verlichte pleinen zitten vol goedgeklede mensen. Obers in klassiek zwart-wit met bordeauxrode voorschoten lopen met grote borden heen en weer. Het is een vertrouwd gezicht bij terugkeer op zondagavond. Tes kan het gekletter van het bestek en het geroezemoes van de clientèle bijna horen.

Medi parkeert de bus in de garage dicht bij hun huis. Voordat ze uitstapt, stift ze haar lippen bij. Gearmd lopen ze het kleine stukje naar huis en gaan naar binnen. Drie trappen op. Boven knipt haar moeder het grote licht aan en kijkt om zich heen. Met voorpret beziet Tes de lichte teleurstelling op haar gezicht. Haar moeder doet nog een paar schemerlampjes aan. De kamer ziet eruit zoals ze hem vanochtend hebben achtergelaten. De theepot staat nog op tafel.

‘Wat is het hier koud. Zullen we toch maar uit eten gaan?’

‘Hm, misschien. Zullen we eerst even naar het dakterras gaan? Ik heb een cadeautje voor je.’

Medi kijkt haar peilend aan, maar Tes geeft geen sjoege. ‘Oké.’

 

Zodra ze het dakterras op komen, springen de vele kleurige lampjes die om de spijlen van het hek zijn gehangen een voor een aan, gevolgd door de lampions die aan de met wijnranken overdekte pergola zijn bevestigd. Uit een onzichtbare accordeon klinken de eerste maten van ‘Lang zal ze leven’. Vrolijk zingend komen de gasten tevoorschijn. De feesthoedjes geven hun uiterlijk iets olijks. Achter hen is een deel van de historische binnenstad zichtbaar, gedomineerd door de torens van de Sint Servaas en de Sint Jan. Het is Eric die de accordeon bespeelt. Vera steekt haar hand op en geeft een teken dat alleen Tes snapt.

Na het driewerf ‘hoera’ wordt Medi gefeliciteerd, gekust en omarmd. Met ‘Sorry, jongens. Ik stink een uur in de wind. Ik wilde me net gaan omkleden en douchen,’ houdt ze het eerst een beetje af, maar niemand trekt zich daar iets van aan.

Angela slaat een arm om Tes heen en trekt haar naar zich toe. ‘Zie je nu wel? Goed dat je hebt doorgezet. Bij twijfel altijd doen!’

‘Ja, vind ik ook.’ Ze denkt aan de taart in de trapkast. Die zal het pas helemaal afmaken. Dat wordt de echte verrassing.

‘Super, schat,’ zegt haar moeder en geeft haar een kus op de wang. Een dikke pakkerd. Aan luchtkussen doet haar moeder niet.

‘Had je echt niks door, mam?’

‘Nee, helemaal niet.’

‘Eerlijk niet?’

‘… Misschien een piepklein beetje.’

Moeder en dochter kijken elkaar aan en barsten tegelijkertijd in lachen uit. Tes duwt haar dan haar cadeautje in handen. Het is verpakt in lila crêpepapier en paars cellofaan en versierd met gedroogde sneeuwklokjes.

Medi kijkt haar aan. ‘Is het breekbaar?’

Tes knikt. Met haar dunne vingers maakt ze het open en slaakt een kreetje van verrassing als ze het porseleinen zeepbakje met Franse lelies ziet. In een routinegebaar houdt ze het omhoog om het merkje aan de onderkant te bekijken.

‘O, wat mooi… Deze zocht ik al zo lang.’ Ze kijkt op naar Tes. ‘Waar heb je die gevonden?’

‘Zeg ik niet. Ik heb ook zo mijn contacten. Misschien word ik wel je concurrent.’

‘Mijn compagnon, liefje, mijn compagnon. Wacht, ik heb ook iets voor jou.’

Tes wist dat ze iets zou krijgen. Elk jaar koopt haar moeder ook iets voor haar. Volgens eigen zeggen omdat ze als kind zo jaloers was als haar grote zus Angela jarig was dat haar ouders haar ten einde raad ook een presentje gaven. Haar moeder buigt haar hoofd, doet het zilveren kettinkje af en wil dat bij Tes omdoen. Ze weert af en stapt achteruit.

‘Mam, je weet hoe mooi ik hem vind, maar jij bent eraan gehecht.’

‘Ja, maar deze heb ik van mijn eigen moeder gekregen toen zij veertig werd. En nu is-ie van jou. Later geef jij hem weer aan jouw dochter. Over zesentwintig jaar.’ Even beweegt ze de ketting in haar hand zachtjes heen en weer en raakt met haar vinger de hanger aan. ‘Maansteen staat voor onafhankelijkheid van denken. Dat is het grootste goed. Voor jou. Omdat je veertien bent. Het gaat nu tellen.’

Medi doet de ketting om bij Tes, maar het slotje gaat kapot en het hangertje valt op de grond. Eric schiet toe en biedt aan het te maken. Met enige tegenzin stemt Tes toe en even later kan het sieraad weer om. Hij controleert het door er speels aan te trekken.

‘Zo,’ zegt hij, ‘als die nog een keer kapotgaat, eet ik de tafel op.’

Tes zucht. Grappig is hij niet, maar haar moeders relaties duren meestal niet zo lang. Ze zit het wel uit.

 

Als Eric de fakkels heeft aangestoken, die op regelmatige afstanden van elkaar in de bloembakken aan het hekwerk zijn gezet, draagt ze met hulp van Vera de taart het terras op. Kreten van bewondering zijn hun deel.

‘Zelf gemaakt,’ zegt ze trots.

‘Wanneer dan?’ vraagt haar moeder verbaasd.

‘Vannacht, samen met Vera.’

‘Lieverd, wat fantastisch. Jij hebt jezelf overtroffen.’ Te midden van alle gasten heft Medi lacherig het mes. ‘Ik ben blij dat er geen kaarsjes op staan. Het is bijna zonde om zo’n mooie taart aan te snijden.’

Het scherpe mes glijdt als vanzelf door de gele, groene en roze zoetigheid en neemt en passant wat rozenblaadjes mee. Restjes crème, jam en marsepein hechten zich aan het mes. Ze strijkt er met haar vinger langs en likt die af.

‘Hm, heerlijk. Wie wil er een stukje?’

Eric en Angela schuiven als eersten hun bordje naar voren. En dan gebeurt het. Niets heeft het aangekondigd. Of het moet dat lichte gezoem zijn. Maar dan is het al te laat. Een bij vliegt haar moeders lachende, roodgestifte mond binnen. Tes kijkt bevreemd om zich heen. Is zij de enige die dit ziet? Waarom reageert niemand?

De bij vliegt alweer weg in de richting van de Sint Servaas. Zijn werk zit erop.

Medi kijkt niets ziend om zich heen en grijpt met twee handen naar haar keel. ‘O, ik...’

Machteloos staart Tes haar moeder aan. ‘Mama?’

Angela schiet toe. ‘Een dokter! We moeten 112 bellen! Is er hier een dokter?’

Kordaat toetst Angela het nummer zelf al in op haar telefoon. Maar er ís een dokter, een klant van Medi, die in de loop der jaren een vriend is geworden. Hij pakt haar beet, duwt haar in een stoel en zegt haar rustig te blijven en haar krachten te sparen. Gierend zuigt ze haar laatste adem haar luchtpijp in langs haar opzwellende keel. Tes ziet hoe de gasten zich in een kring rond haar moeder opstellen en elkaar vastgrijpen. Ze hoort Vera gillen. Het klinkt heel ver weg. Eric knielt met zijn oranje feesthoedje nog op bij haar moeder neer en omarmt haar. Haar moeders hoofd valt opzij. Haar ogen puilen bijna uit hun kassen. Rode adertjes ploppen op. Het wit verstrakt en staat op scheuren. Ze strekt haar arm uit naar Tes. Eric draait zich om en strekt ook zijn arm naar haar uit. Ze staat daar maar, tot het moment dat ze niets beters weet te verzinnen dan weg te rennen. Zo snel mogelijk, zo ver mogelijk hiervandaan.

 

Urenlang zwerft Tes door de straten, tot ze weer even leeg zijn als de avond ervoor, nu een eeuwigheid geleden. Ze wil niet naar huis. Zolang ze blijft lopen is het niet gebeurd. Die rottaart. Nooit in haar leven zal ze nog één hap taart nemen. Niets zal ooit nog normaal zijn.

Maar wie weet valt het allemaal wel mee. Meestal valt het mee. Als er een ongeluk gebeurt, of als er een oorlog uitbreekt, het is altijd elders. De bij heeft niet gestoken. Haar moeder dácht het alleen maar en ze raakte in paniek en daarmee stak ze iedereen aan. Zo is haar moeder. Altijd overal een hele toestand van maken en is er wel ooit echt iets aan de hand? Nee. Ze hadden een keer panne met de bus. In een gehucht in de Ardennen moesten ze uren op de wegenwacht wachten. Een stokoude boer nodigde hen binnen en gaf hun koffie, van het soort dat de hele dag op het fornuis staat te pruttelen. Hij had ganzen met kuikentjes die vrij rondliepen. De volgende dag hoefde ze niet naar school, omdat ze zo laat thuis waren. Het begon slecht, maar de afloop was goed. En afgelopen zomer zijn ze de hele tijd in de stad gebleven, omdat het strandhuisje dubbel geboekt bleek. Achteraf was dat de leukste vakantie ooit.

Misschien is het niet gebeurd. De afgelopen nacht heeft ze door die taart maar heel kort geslapen, want om zeven uur moest ze alweer in de bus zitten. Waarom heeft ze geen taart met één laag gemaakt? Dan was ze veel eerder klaar geweest, hoefde ze ook niet die drie kleuren marsepein te maken. Groene kleurstof vinden was moeilijk. Ja, je kunt natuurlijk ook een taart kopen. Het is niet zo dat in Maastricht alleen maar vlaaien worden verkocht.

Zo loopt ze maar door tot ze moe en koud op de Markt op de rand van de fontein gaat zitten. Het geluid van het klaterende water kalmeert haar een beetje. Straks wordt het licht, de cafés en de winkels gaan open en voor die tijd zullen er al krantenbezorgers op straat zijn en mensen die met de bus of op de fiets naar hun werk gaan. Als ze dan nog hier zit, wat zullen ze dan van haar denken? Of stel dat ze een klasgenoot tegenkomt. Het is maandag. Het eerste lesuur kan niet ver weg meer zijn.

Ze staat op en loopt door lege winkelstraten langs met stalen rolluiken afgesloten etalages. De straatstenen doen pijn aan haar in slippers gestoken voeten. In een steegje bij het Sint Amorsplein hoort ze haar naam.

‘Tes!’

De stem van haar tante. Schor. Ze blijft staan en draait zich om. Angela komt haar met de fiets achterop. Ze remt. Het voorwiel van haar fiets raakt vast tussen twee keien en knakt naar links. Met moeite blijft ze overeind.

‘Godzijdank heb ik je gevonden,’ zegt ze terwijl ze haar adem probeert te hervinden.

Tes wil niks zeggen, niks vragen, niks weten.

‘Je moeder… ze is nog naar het ziekenhuis gebracht, maar het was te laat. Ze is thuis al overleden… Ze is nu weer thuis. Ga je mee?’

Haar tante ratelt maar door. Dat elk jaar minstens een dozijn mensen overlijden omdat ze door een bij of wesp in hun keel worden gestoken. Het kan iedereen overkomen. Domme pech, puur toeval. Haar enige zus… Het is verschrikkelijk. Maar niemand kan er wat aan doen. Hoor je? Niemand.

Tes kijkt naar haar tantes gezicht, dat opgezet is van het huilen. Onwillekeurig gaat haar hand naar haar eigen gezicht, alsof ze wil controleren of het met het hare ook zo gesteld is, maar ze weet wel beter.

In de smalle straat gaat een raam open. Een slaperig hoofd wordt naar buiten gestoken en vraagt of ze hun conversatie elders willen voortzetten. Er zijn namelijk ook mensen die vroeg naar hun werk toe moeten.

Tes loopt als vanzelf met haar tante mee. Niet omdat ze dat wil, maar gewoon, omdat ze niet om vijf uur ’s ochtends midden op straat kan blijven staan. Stilstaan is fout. Ze moet in beweging blijven.

 

Haar tante probeert haar over te halen langs haar eigen huis te gaan om wat spullen op te halen en om haar moeder te zien, die er ‘mooi’bij zou liggen. Maar in dit boze sprookje wenst zij geen rol te spelen. Angela belt Eric, die de wachthoudt, en neemt haar mee naar de boerenhoeve, waar ze met man Kees, twee dochters en een heleboel dieren woont. Op de oude deel met uitzicht op de grote moestuin heeft ze haar atelier. Ze maakt grote beelden van marmer en speksteen. Daar is ook de logeerkamer, maar van haar tante moet Tes bij haar nichtjes op de kamer slapen. Dus ligt ze hier op een matras op de grond. Buiten loeien de koeien. Is ze soms bang dat ze wegloopt of hoopt ze dat ze niet zal huilen met de kleintjes erbij? Natuurlijk is ze stil. Lily en Beate moeten slapen. Ze zijn nog klein.

 

De dagen daarna speelt ze met haar nichtjes. Ze zijn lief en vrolijk en vinden alles grappig. Maar het grootste gedeelte van de dag loopt ze met Tony, de hond van haar tante, door de heuvels en dalen die de boerderij omringen. Als boerderijhond hoeft hij eigenlijk niet uitgelaten te worden, maar ze moet in beweging blijven en met een hond erbij gaat dat beter dan alleen. Hij volgt haar als een schaduw en als ze even blijft staan, al is het maar om zich te oriënteren, duwt hij al met zijn kop tegen haar benen alsof hij wil zeggen dat ze door moeten lopen. Dóór.

De Limburgse heuvels zijn weliswaar niet zo hoog als de Ardense, maar ze zorgen er wel voor dat je je moet inspannen en dat je aan het einde van de dag moe bent. Het is jammer dat het al september is en dat de dagen al weer korter zijn. Soms gaan haar nichtjes mee, vooral als haar tante daarop aandringt, maar het riviertje op ongeveer tien minuten lopen van het huis, vormt voor hen een natuurlijke grens. Daar kijken ze elkaar aan, giechelen, en rennen dan hand in hand terug naar huis. Op het land halen de boeren met tractors het laatste graan binnen. Dichtbij is een wijnboerderij, maar de druiven zijn nog niet rijp. Ze heeft er een paar van geplukt toen ze tussen de ranken doorstak naar de overkant van het veld. De kleine harde vruchtjes smaakten wrang. Toch had ze er na de eerste nog een aantal van gegeten om telkens weer de sensatie van het samentrekken van haar gezichtsspieren te ervaren.

Elke dag belt ze met Vera om bij te praten over de gebeurtenissen op school. Het is maar twintig minuten met de bus van het huis van haar tante naar school, maar niemand heeft het erover dat ze erheen zou moeten, en haar boeken liggen thuis. Het is net of de zomervakantie nog niet afgelopen is, of ze bij vergissing even een paar dagen naar school is geweest. Dagen die ze zich nog amper kan herinneren. Alles lijkt al zo lang geleden. Tegelijkertijd is het niet vreemd dat Vera wel gaat en zij niet. Vakanties vallen niet voor iedereen in dezelfde periode. Ze had wel graag naar turnen gewild. Sinds kort is ze opgenomen in het selectieteam. Om lenig te blijven zit ze elke dag tot hilariteit van haar nichtjes een kwartiertje in spagaat. Eerst het ene been voor en dan het andere. Thuis heeft ze een barre op haar kamer. Ideaal om tijdens het huiswerk maken even aan te stretchen; soms met een boek in haar handen.

Haar tante is druk met het regelen van de begrafenis. Af en toe vraagt ze iets aan haar, op die bepaalde toon, zoals je tegen een zieke praat. Of ze nog mensen weet die uitgenodigd moeten worden en of zij zelf ‘een woordje’ wil doen. Dat laatste wil ze absoluut niet. Oké, haar moeder is dood, maar dat is geen reden om ten overstaan van een batterij mensen, van wie ze de meesten niet eens kent, een toespraak te houden. Spreekbeurten op school zijn al erg genoeg.

 

Op de avond voorafgaand aan de begrafenis zit haar tante in de grote woonkeuken als Tes afgepeigerd en met modderlaarzen thuiskomt. Tony verdwijnt direct naar zijn mand, zonder enige belangstelling voor zijn eten en drinken en gaat met zijn kop tussen zijn voorpoten liggen slapen.

‘Tes,’ zegt haar tante, ‘ik vind dat we je vader moeten uitnodigen.’

Het is niet de eerste keer dat haar tante erover begint en haar antwoord is altijd hetzelfde. ‘Ik zie hem nooit. Dan hoef ik hem nu ook niet te zien.’

 

Op de dag zelf is het een hele drukte. Haar moeder kende veel mensen. Dat heb je als je op markten staat. Weer vlucht Tes, maar niet zo ver, want dat geeft maar ophef. Op het kerkhof gaat ze achteraan tussen de bomen staan. Ze worden al een beetje kaal. De mensen kunnen haar wel zien, maar zich niet met haar bemoeien en, o gruwel, geen arm om haar heen slaan. Zelfs wildvreemden hebben dat de laatste dagen geprobeerd. Het is donderdag vandaag. Ze mist weer de turntraining. Vera zal uitleggen waarom ze er niet is. Een beter excuus dan de begrafenis van je moeder is er niet. Bij het gat in de grond spreekt Angela de aanwezigen toe met passende woorden, tot ze te erg moet huilen. Allemaal in haar plaats. ’s Ochtends is ze met Tony nog een eind gaan lopen. Kwispelend liep hij voor haar uit. Hij weet nergens van, want in tegenstelling tot wat je weleens hoort, zijn honden veel dommer dan mensen, en dat is hun geluk. Daarom zijn ze zo snel blij. Werp ze een bot toe en klaar.

Na afloop is er voor iedereen eten en drinken. Focaccia met rauwe ham en kaas, witte wijn, soep en koffie. Royaal, volgens Angela omdat haar moeder dat in alles was en graag deelde. Hallo! Zijn ze vergeten wat er gebeurd is? Het is veel beter om niet meer te eten. Ook een goede oplossing voor het voedseltekort in de wereld. Maar haar tante zeurt al dagen zo over haar eetgedrag, dat ze ervoor zorgt elke keer als zij haar kant op kijkt iets te eten in haar hand te hebben, een stukje brood of een toastje met iets.