25

 

Koken voor papa

 

 

 

 

 

Opgewekter dan ze in tijden is geweest, gaat ze naar het centrum om boodschappen te doen. Ze wil haar vader verrassen met een zelfgekookte maaltijd. Op deze zonnige, voor de tijd van het jaar zeer zachte en vrijwel windstille winterochtend oogt het centrum pittoresk. Van de recente storm is niets meer te zien. Veel mensen lopen in klederdracht. De masten van de zeilschepen in de haven steken recht de ijsblauwe lucht in. Op het randje Zuiderzee dat is uitgespaard bij de grote drooglegging en in het collectief geheugen allang vervangen door het Veluwemeer, varen vissersboten met gestreken zeilen en zelfs een paar plezierjachten.

In de groentewinkel wil ze Spaanse pepers, limoenen en koriander kopen om vis in te marineren, maar de laatste twee ingrediënten hebben ze niet en er is nog maar één pepertje en dat is verlept. De groenteboer raadt haar citroen en peterselie als alternatief aan. Het gerecht dat ze gaat maken, heeft ze van internet geplukt en komt uit Peru. Het is niet erg als het een Hollands tintje krijgt. Ze weet toch niet wat haar vader lekker vindt. Als ze klaar is, gaat ze naar de viswinkel een paar deuren verderop. Twee strak gecoupeerde poedels, een witte en een zwarte, zijn met hun riem vastgebonden aan een fietsenrek voor de deur. Ze kwispelen naar elke voorbijganger. Prompt voelt ze zich schuldig ten opzichte van haar eigen hond, die ook vandaag zichzelf weer mag uitlaten.

Binnen staat Ditteke achter de toonbank in een wit jasschort en met plastic handschoenen aan. De pleisters daaronder zijn vaag zichtbaar. Het is Tes bekend dat ze hier een bijbaantje heeft, maar haar aanwezigheid overvalt haar toch. Zodra Ditteke in de buurt is, wordt ze onrustig en gespannen. Om maar iets te zeggen te hebbenbegint ze over de poedels. Het is een schot in de roos. Ditteke gaat er uitgebreid op in. Die twee kent ze wel, die zijn van de vrouw van de makelaar en inderdaad heel lief. Ze zou zelf ook graag een hond willen hebben, maar helaas, haar moeder is allergisch.

Tes gelooft het verder wel en bekijkt het aanbod in de bakken. Vis te kust en te keur, maar ze kan een schol niet van een wijting onderscheiden, laat staan de meer exotische soorten benoemen. Ze maakt haar vader nog te schande. Hij weet alles van vis. De verschillende soorten en hun geschiedenis; de beste methode voor de vangst; de migratiebewegingen, hun voorplanting; het leven in zout of zoet water. Maar vis is vis. Er is maar één vis: Ichtus. En dat weet hij dan weer niet.

Vis zonder graten wil ze hebben. Graten zijn gevaarlijk. Ze wijst naar een dik stuk filet.

‘Wat is dat?’

‘Kabeljauw.’

‘Zitten er graten in?’

‘Het is gefileerd, maar er kan nog een graatje in zitten.’

‘Heb je iets wat echt graatvrij is?’

‘We mogen geen honderd procent garantie geven. Dan kunnen we gesuedworden als iemand stikt of zo.’ Afwachtend kijkt Ditteke haar aan. De winkelbel kondigt nieuwe klanten aan.

‘Doe maar een half pond.’ Dat lijkt haar wel genoeg. Het is maar voor één persoon. Zij wil vegetariër blijven voor zover het kan. Met een breed mes hakt Ditteke een stuk af. Wat heeft zij De kring moeten brengen? Ook een mes of iets uit de winkel? Geld misschien. Het moet iets zijn wat niet van jezelf is, maar van een van je dierbaren, weet ze intussen. Anders kost het geen moeite om het af te geven.

Na het pakketje in een tasje met de beeltenis van een vrolijk buitelende vis erop gedaan te hebben, slaat Ditteke het bedrag aan op de kassa. Negen euro dertig. Tes pakt een biljet van twintig euro. De hoofdverkoopster, een geblondeerde vrouw van een jaar of vijfenveertig, komt de winkel binnen met een metalen asbak, die ze onder de toonbank zet, en beoordeelt de situatie in één oogopslag. Lichtjes doch beslist schudt ze haar hoofd. Tes moet als ‘dochter van’ de vis gratis meekrijgen. En dat niet alleen, ze moet er een schaaltje ingelegde haring bij doen. Met een gezicht waar aan alle kanten het ‘is dat nou nodig’ van afstraalt, doet Ditteke een greep in de vitrine.

‘Dat hoeft echt niet,’ sputtert Tes tegen.

‘Echt wel,’ zegt Ditteke en drukt Tes het tasje in de handen. ‘Eet smakelijk. ‘

 

Ze snijdt uien en perst citroenen. De sappen en scherpe geuren prikkelen haar ogen en neus. Over het veld komt Maarten aanlopen. Dat baart haar zorgen. Van die kant kwam nog nimmer iets goeds. Zodra hij binnenkomt, begint ze druk te praten. Ze vertelt hoe belachelijk het was dat ze de vis niet hoefde te betalen en hoe ze ervan baalt dat vroeger of later alles weer neerkomt op ‘zij’ en ‘wij’. Alsof zij er iets aan kan doen dat haar vader directeur is! Denken ze er ook aan dat ze hem tot nu toe nauwelijks heeft gekend? Ze praat maar door, tot Maarten een koffiemok van het aanrecht pakt en er hard mee op het granieten blad slaat. Het oortje breekt af. De mok stuitert even heen en weer en blijft dan staan met een soort van gespeelde verbazing. Maarten schudt het oortje van zijn vinger en vangt het op met zijn andere hand voordat het tussen de gesnipperde uien kan vallen.

‘Mag ik even? Dan ben je van me af.’

‘Dat zei je de vorige keer ook.’ Maar ze geeft zich gewonnen, schuift de plank met de uien en het mes weg en draait zich om, zodat ze tegen het aanrecht kan leunen. Niet eerder zag ze hem zo van streek. ‘Je mag.’

‘Ik heb Jade gezien,’ begint hij.

‘Wanneer?’

‘Vanochtend heel vroeg. Ze zat voor de deur van haar huis.’

En wat deed jij daar dan? ‘Kon ze niet naar binnen?’

‘Ze wilde niet. Ze zag er moe uit en ook...’

‘Logisch. Haar ouders willen dat ze naar een andere school gaat. Ze heeft een hoop gezeik.’ Zijn vertrouwde mosgroene jasje heeft nieuwe suède elleboogstukken. Zijn grijze ogen haken zich in de hare en trekken zich dan terug om via de keukenkasten naar het grote raam te dwalen en te blijven rusten op het veld en de donkere bosrand, waar de schemer al boven hangt. Ineens herinnert ze zich een detail uit haar droom. De grootste angst van Jade was niet het binnenstebuiten gekeerd worden of het vooruitzicht van een zekere dood, maar het verloren gaan van het teken van De kring van Ichtus op haar schouder. Ze huivert en ze weet niet of het uit medelijden met Jade is of uit herkenning van die angst.

‘Ja, maar er is nog iets anders. Jade was niet zichzelf. Ze leek buiten zichzelf te staan. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen.’

Jades geheim vertellen of niet? ‘Ze gelooft in de duivel.’

Maarten knikt. ‘Er is iemand bij haar geweest, maar ik denk dat hij is gedwarsboomd door iemand die wij allebei kennen, maar niet goed genoeg.’

De auto die haar vader en haar passeerde in het holst van de nacht. De duiveluitdrijver, die op de vlucht was geslagen, niet wist hoe snel hij deze verdoemde plek moest verlaten. Nee, dat kan niet. De duivel bestaat niet, want God bestaat ook niet. Dan had hij haar moeder niet dood laten gaan.

‘Wat deed jij daar?’

‘Dat weet je. Iemand moet een beetje nadenken.’

‘Je laat je meeslepen.’

‘Ik? Door wat, door wie? En niet zeggen dat ik verliefd op je ben.’

Ze vindt het grappig en wil erom lachen, maar dat is nu niet handig. ‘Als je het niet erg vindt, ga ik door met koken. Ik heb nog een heleboel te doen.’ Ze voegt de daad bij het woord, draait zich om en gaat verder met de uien.

‘Tes, alsjeblieft, blijf weg bij Geert-Jan.’

‘Dat heb je al vaker gezegd. Je weet hoe ik erover denk.’

‘Misschien moet je naar een andere school gaan.’

‘Ik kijk wel uit. Ik ben net gewend aan deze.’

‘Luister, ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe ver zijn invloed reikt. Het is vele malen ernstiger dan ik dacht. Ze is zo ver heen. Je hebt geen idee. Als je haar gezien had…’

‘Jade is makkelijk te beïnvloeden en dan heeft ze ook nog eens te veel fantasie.’

‘En jij?’

‘Alsjeblieft, bemoei je er niet mee. Ik heb genoeg aan mijn hoofd.’

‘Meer dan je denkt.’

Nog even voelt ze zijn ogen in haar rug. Dan gaat hij weg. Gelukkig heeft ze de afleiding van het eten. Ze past ervoor om door Maarten op een ander spoor gezet te worden. Hij is nog steeds verliefd op haar en Jade is een hopeloos geval. Soit. Mieren! Ze legt de vis op een plank en hakt die tot tartaar.

 

Als Gijs thuiskomt, is de keuken opgeruimd, staat het eten op tafel en branden de kaarsen. Tes heeft zich verkleed en opgemaakt. Bij de deur wacht ze hem op als een volleerde gastvrouw en neemt zijn jas aan. Haar vader overlaadt haar met complimenten. Wat een voorrecht om zo’n grote dochter te hebben. Ceviche heeft hij nooit eerder gegeten, maar het smaakt hem goed. Met rauwe vis heeft hij geen moeite. Bij de Japanner krijg je sushi en sashimi, en haring is ook rauw.

‘Het is een Peruviaanse specialiteit,’ zegt Tes, ‘maar ze hadden geen koriander en zo bij de groenteboer.’

‘Als het maar lekker is en dat is het.’

Voor zichzelf heeft ze bietencarpaccio met mierikswortel gemaakt. Ze laat hem proeven. Het omgekeerde weigert ze. Hij maakt er geen woorden aan vuil. Sommige dagen hebben hun eigen wetten.

Ze haalt de lasagne uit de oven en zet die op tafel. ‘Dit is vegetarisch. Ik ben benieuwd wat je ervan vindt.’

Hij snijdt het gerecht in stukken en schept hun beiden een dampende portie op. ‘Het ruikt heerlijk.’

‘Voorzichtig, het is gloeiend.’

Hij proeft en knikt goedkeurend. ‘Heerlijk. Zo mis ik het vlees inderdaad niet. Waar heb je het recept vandaan?’

‘Van mama, maar iedere keer doe ik het weer anders. Kastanjechampignons in plaats van gewone, ricotta in plaats van mascarpone, dat soort dingen.’

De lasagne is erg machtig. De helft blijft over, al die room. Als dessert is er panna cotta met bosvruchten, nog meer room. Als ze opstaat om het te halen, lijken haar benen twintig kilo zwaarder geworden en trekken haar als magneten terug naar haar stoel.

‘Ik plof. Zullen we het toetje voor morgen bewaren?’

‘Nee, dan doen we deze avond tekort.’ Hij pakt de wijn en leegt de fles in zijn glas. ‘De volgende keer kook ik, beloofd.’

De volgende keer? Als ze terugkomt met de twee glazen, hangt haar vader wat onderuitgezakt in zijn stoel. Hij kijkt toe hoe ze het glas voor hem neerzet. Boven op de gekookte room ligt een zachtgroen waas van pistachegruis. Met de nootmuskaatrasp kreeg ze de nootjes fijner dan verwacht.

‘Misschien hadden we niet uit elkaar moeten gaan.’

Ze schrikt. Dit is het allerlaatste wat ze uit zijn mond verwacht te horen. Wil horen.

‘Maar jullie wilden toch allebei scheiden!’ roept ze uit.

‘We moesten scheiden.’

Vol onbegrip kijkt ze hem aan. ‘Wat is het verschil?’

‘Je bent nog jong. Je denkt dat je weet hoe de wereld in elkaar zit, dat doen alle jonge mensen. Maar dat is niet zo.’

‘Een van de vele dingen waar ik nog wel achter kom als ik later groot ben?’

‘We hebben besloten elkaar los te laten, maar dat wil niet zeggen dat er geen liefde was.’ Hij pakt het glas op en draait het rond om de purperen onderste laag te bewonderen. ‘Ik dacht dat het meeviel, omdat ze zeggen dat de tijd alles doet slijten, maar toen ze doodging…’ Met waterige ogen kijkt hij haar aan. ‘Ik zou er alles voor geven om haar nog één keer te zien.’

Ontzet kijkt ze terug. Is dit nu sentimenteel dronkenmansgepraat of wat? Hoe durft hij dat te zeggen! Het lijkt wel of hij het opzettelijk doet. Steeds weer alles verpesten. Haar moeder is van háár.

‘Had ze het nog weleens over me?’

Stug plant ze haar lepel als een schop in het groen en neemt een grote hap. Eruit halen wat erin zit. Haar idee. Het is koud tegen haar tanden. Precies goed. Helemaal gelukt. ‘Nooit.’

‘Nooit?’

‘Ze had wel wat beters te doen. Haar werk en haar nieuwe vriend. Eric was geweldig. Zo’n leuke man. Jammer dat je hem nooit ontmoet hebt.’Drie maanden kende ze die eendagsvlieg pas, maar ja. Het is niet gelogen dat haar moeder zelden over haar vader sprak.

Ze observeert de man tegenover haar en vraagt zich af hoeveel en hoe lang haar moeder van hem gehouden heeft. Het is nauwelijks voor te stellen, haar hartelijke, levenslustige moeder en deze saaie man. Oké, hij komt wat los de laatste tijd, maar haar moeder kon inderdaad wel wat beters krijgen. Ze laat een rijtje exen van haar moeder de revue passeren en ze zucht diep. Misschien ook niet. Hoe goed kende ze haar moeder eigenlijk? De uitzonderlijk hechte band die ze meende te hebben, was een vanzelfsprekendheid die voortdurend door de buitenwereld werd bevestigd. Medi en Tes, Tes en Medi. Bijna als een stel. Geen turnwedstrijd sloeg haar moeder over. Omgekeerd was dat veel minder, realiseert ze zich nu. Geen idee hoe haar moeder haar tijd doorbracht terwijl zij op school zat, en van haar dromen wist ze niet meer dan dat zij ‘later’ op een eiland in de Middellandse Zee wilde gaan wonen om te gaan schilderen. Laat staan dat ze iets wist over haar échte verlangens en kwetsuren. Haar moeder moest doodgaan om haar in te peperen dat ze vreemden voor elkaar waren. Haar vader tegenover haar, ook een vreemde. Langzaam branden de kaarsen tussen hen in op. Ze wil niet bedroefd zijn.

‘Ze stikte in dat idiote geloof van je en daarom is ze weggegaan. Dat heeft ze me vaak genoeg verteld.’

Hij klemt het glas zo stevig tussen zijn handen dat ze bang is dat hij het kapot zal knijpen. ‘Ja, het geloof was een splijtzwam. Ik had het je graag meegegeven. Nu is het te laat, vrees ik.’

‘Zij wilde het mij besparen en ze had gelijk!’

‘Over het laatste heb ik geen oordeel, maar het eerste klopt.’

Zijn reactie ontwapent haar. Even was ze bang dat de avond verpest zou worden om dezelfde reden als waarom haar ouders zo vaak ruzie hadden in de korte tijd dat ze bij elkaar waren.

‘Pap, ik heb van mama al zoveel gehoord over alles daarna. Ik wil liever iets horen van daarvoor. Iets wat alleen jij mij kunt vertellen.’

‘Je mag me alles vragen.’

‘Weet je nog dat je verliefd werd op mama, hoe dat was?’

Hij blijft even stil als om zijn gedachten te ordenen. ‘Het was liefde op het eerste gezicht,’ begint hij dan, ‘zodra ik haar zag, kwam er een grote rust over me. Het was of ik haar altijd al had gekend, maar had moeten wachten op de dag dat onze wegen elkaar zouden kruisen.’

Tes schiet in de lach. ‘Dat is wel heel erg cliché.’

‘Maar daarom niet minder waar. Ik was een paar dagen gaan wandelen in Limburg. Mijn laatste dagen in vrijheid voordat ik bij mijn vader in de fabriek zou gaan werken. Ik ontmoette haar in Valkenburg op een terras. Ze droeg een uniform in geel en wit met de naam van de zaak in rode letters op het borstzakje…’ Hij kijkt even op. ‘Hándgeborduurd.’

In zijn ogen ziet ze de jongen.

‘Ik bestelde alleen koffie, maar daar nam zij geen genoegen mee. Ze zei dat ik beslist Limburgse vlaai moest proberen.’ Hij onderbreekt zichzelf om de exacte woorden van bijna twintig jaar geleden boven te halen en haar moeder te citeren. ‘Al moet ik die uit eigen zak betalen. Dan krijg je misschien wat vlees op je botten.’

Tes glimlacht. Typisch haar moeder.

‘Nadat zij de bestelling had gebracht, zag ik haar nergens meer. Ik rekende af bij een collega van haar en wilde net weggaan, toen ze weer opdook en vroeg of ze te veel gezegd had over de vlaai. Ik zei dat het heerlijk was, maar dat het nog beter had gesmaakt in goed gezelschap. Ze lachte en dat gaf mij de moed om haar uit te nodigen voor een avondwandelingetje langs de Geul. Ik dacht dat zij mij wel een hopeloos ouderwets type zou vinden, maar ze zei ja en zo begon het.’

Ze zag het helemaal voor zich. Haar stijve vader, die zelfs bij het wandelen een pak droeg of minstens een bermuda en een poloshirt, en haar moeder, los en vrij, maar gedoemd haar hele leven serveerster te blijven, nadat ze van twee middelbare scholen was gestuurd en ook een kostschool niet mocht baten. Natuurlijk vond haar vader haar moeder leuk, maar wat zij in hem zag, begrijpt Tes nog steeds niet. Of is dat nou liefde? Dat onverklaarbare?

‘Wat voel je als je verliefd bent?’

Zijn blik rust op haar, onderzoekend. Hij gelooft niet dat ze nog nooit verliefd is geweest. Nou, dat is wel zo.

‘Ik wil het weten.’

‘Je zult het herkennen. Je zult je niet vergissen.’

Ze schuift de lege glazen naar het midden van de tafel. In tijden heeft ze niet zoveel gegeten. ‘Maarten is verliefd op mij.’

‘Dat verbaast me niets. Het is een leuke jongen. Serieus ook.’

‘Té serieus...’

‘Daar is niks mis mee.’

‘Ik wil ook weleens een keer lachen,’ verzucht ze. Ze verwacht een reactie, maar ziet dat hij er met zijn gedachten niet meer bij is en kondigt aan dat ze in bad gaat.

Verstrooid kijkt hij op. ‘Je moeder was eigenlijk niet zo’n zoetekauw.’

 

Het water is te warm en haar maag te vol. Koud water is geen optie, dus is ze er snel weer uit. Ze droogt zich af en wikkelt de handdoek als een tulband om haar natte haar. Zo loopt ze haar kamer in. De luxaflex staat open. Normaal doet ze die dicht zodra het donker wordt, zeker na wat er laatst gebeurd is, maar het vele eten en het ongedwongen gesprek met haar vader hebben haar loom en nonchalant gemaakt en haar routine doorbroken.

Een schaduw beweegt langs het raam. Kalm kijkt ze op. Ze verwacht niets. Maar er is wel iets. Haar vader passeert het raam met een partij haardhout in zijn armen; zijn lichaam tientallen keren doorsneden door het raster dat gevormd wordt door het zijaanzicht van de luxaflexdelen, maar zijn ogen zullen zich niet van de wijs laten brengen door een paar streepjes en het beeld automatisch compleet maken. Tes voelt zijn blik op haar naakte lichaam. Zijn beweging stokt, maar hij loopt door in hetzelfde tempo alsof hij niets gezien heeft, drie ramen langs en nadrukkelijk níét kijkend, maar hij heeft het gezien. Ja, haar lichaam, maar dat is niet het ergste. Het teken heeft hij gezien. Ze rent terug naar de badkamer en pakt een paar kledingstukken uit de wasmand. Vervolgens doet ze de deur op slot en trekt de luxaflex dicht.

 

Angstig wacht ze in bed tot hij zal aankloppen om uitleg te eisen. Dat gebeurt niet, maar evenmin komt hij vragen waar ze nou blijft. Het is heel stil in huis. Misschien is hij ook naar bed gegaan, of hij is weggegaan, maar ze heeft de auto niet gehoord. Wat een kuteinde van de avond. Dikke kans dat hij van Jades vader iets gehoord heeft. Het is allemaal Jades schuld. Als zij niet was doorgeslagen… Nee, nee, het is háár schuld. Hoe durft zij anderen de schuld te geven? Het is zo bizar dat zij juist degene die haar het leven heeft gegeven, de dood heeft ingejaagd. Ze mag God op haar blote knieën danken dat haar moeder bereid is haar te ontmoeten op de Dag van het Licht en haar een kans wil geven. Dankzij de bemiddeling van Geert-Jan, wie zij eveneens veel verschuldigd is, en de hogere kringen, maar vooral uit liefde, omdat zij zo ís, onvoorwaardelijk altijd aan haar kant. Haar moeder kende háár evenmin. Anders zou ze wel beter weten.