2

 

Het noorden

 

 

 

 

 

Het huis is opgeruimd. Op het dakterras herinnert niets meer aan het feest. Later vindt ze een half opgebrande fakkel in een plantenpot. Ze trekt hem eruit en gooit hem van vierhoog naar beneden. Zomaar. De keuken heeft ze nog nooit zo netjes gezien. In haar eigen kamer is haar bed opgemaakt. Dat deden ze nooit. Het was volgens haar moeder beter om de dekbedden overdag opengeslagen te houden. Dat is frisser. Om dezelfde reden droogden ze de vaat nooit af, maar lieten die de hele dag in het afdruiprek staan.

Angela is met haar meegekomen. Ze zijn hier om haar spullen te pakken. Kleren, boeken, alles moet mee. Ze gaat bij haar vader wonen. Dat moet. Het liefst was ze in haar moeders huis blijven wonen, maar dat kan niet. De woningbouwvereniging wil het terug. Ze is wettelijk te jong om er alleen te wonen en ze staat niet ingeschreven als woningzoekende. In feite wordt ze haar eigen huis uit gezet. Haar vader is voogd. Het schijnt dat hij recht op haar heeft, of zoiets. Hij gelooft in God en woont in een stadje waar ze dat allemaal doen. Ze is er geboren en heeft er tot haar vierde gewoond, maar daar kan ze zich niets meer van herinneren. In Maastricht zijn de meeste mensen katholiek, maar is dat niet helemaal je ding, dan doen ze daar niet moeilijk over. Over vier jaar is ze achttien en dan heeft niemand meer wat over haar te zeggen. Was het maar vast zover.

 

Haar tante staat voor haar geopende kledingkast. ‘Zijn dit al je kleren?’

Tes knikt en tilt een stapeltje boeken op. ‘Wat moet ik met mijn schoolboeken doen?’

‘Kun je die gebruiken op je nieuwe school?’

‘Nee.’

‘Laat maar hier. Ik kijk wel of ik er nog iemand blij mee kan maken en anders gaan ze bij het oud papier.’

‘Wat gebeurt er met onze spullen?’ Haar hand rust op de barre die langs de hele wand loopt. Zelfs nu voelt ze de aandrang haar been uit te strekken tot boven haar hoofd en haar bovenlichaam naar voren te buigen tot een maximale stretch. Turnen is een overzichtelijke sport. Maar haar plaats in de selectie is vergeven, haar lidmaatschap opgezegd, net als haar bibliotheekpas, haar pasje van de videotheek, haar abonnement op het zwembad, de tandarts en de dokter.

‘Wat je niet meeneemt, wordt verkocht. Collega’s van je moeder nemen haar voorraad over. Ze hebben een schappelijk bod gedaan. De rest gaat naar de kringloop.’

‘Mijn vader zal wel balen.’

‘Schat, hij vindt het net zo erg als wij.’

‘Zal wel.’

‘Hij vindt het erg omdat het zo erg voor jou is, snap je? Hij houdt van je.’

‘O ja, daarom zag ik hem zo vaak.’

Haar tante kijkt de nu bijna lege kamer rond. Ze rolt het dekbed op.

‘Je vindt het vast fijn om je eigen dekbed mee te nemen.’

‘En mijn kussen alsjeblieft.’ Dat gaat altijd mee, zelfs als ze maar één nachtje bij Vera gaat logeren. Vera. Ze was op de begrafenis met haar ouders, maar daarna heeft ze haar niet meer gezien. ‘En mijn bed. Kan ik mijn eigen bed meenemen?’

‘Nee, dat stort in elkaar voordat we er al die trappen mee af zijn. Maar verder kun je meenemen wat je wilt tot de bus vol is.’

‘Ik moet Vera nog gedag zeggen.’

‘Ga maar. Neem je Tony mee? Had ik trouwens al gezegd dat je hem mee mag nemen naar je vader?’

‘Hoezo meenemen?’

‘Tony is nu van jou.’

‘Echt waar?’

‘Ja, dan heb je iets van thuis daar. Een Limburgse hond.’

‘Super.’

‘Zijn mand zit al in de bus. Onderweg kopen we voer.’

Ze loopt naar het huis van haar beste vriendin. Tony dribbelt onwennig over de kasseien. Elk jaar met Sinterklaas en in de zomer met haar verjaardag vroeg ze haar moeder om een hond, maar die wilde daar niets van weten. Op driehoog gaat dat niet, zei ze altijd. Later, als je op jezelf woont, neem je maar een hond. Tony duwt zijn neus tegen haar benen. Hij is braaf. Hij kan je aankijken alsof hij alles van je weet, maar nooit iets zal doorvertellen. Dat zal hij niet doen, want hij weet niets. En hij kan niet praten. Driedubbele zekerheid. Als ze voor het huis staat, besluit ze niet aan te bellen en terug te gaan. Het is niet belangrijk. Ze kan Vera vanavond bellen, sms’en of met haar skypen.

 

De bus van haar moeder zit tjokvol. Toen ze op het punt stonden om weg te rijden, is Tes terug naar boven gerend en heeft ze het dekbed van haar moeders bed gehaald. Achterin zou het misschien vies worden en daarom heeft ze het over haar benen gedrapeerd. Bij Eindhoven komen ze erachter dat ze haar fiets is vergeten, maar die had er toch niet meer bij gekund. Half Nederland rijden ze door. Na het heuvelachtige Limburg en het dichtbevolkte midden van Nederland wordt het landschap steeds vlakker, leger en kaler. Ze zijn al drie rivieren overgestoken, maar nu komen er geen meer. Onder het tweepersoonsdekbed worden haar benen een beetje zweterig. Ze bedenkt voor de honderdduizendste keer hoe stom het was om die taart te bakken. Hij was veel te zoet. Dan krijg je dat. Moeilijkheden.

Haar tante stuurt de bus door de bocht en pakt het stuur soepel over met de andere hand. ‘Tes, luister, je moet één ding goed onthouden. Je bent je moeder niet kwijt. Ze zit in je hart. Voor altijd. Je zou haar niet eens kúnnen kwijtraken. Daar hoef je nooit bang voor te zijn.’

‘Wat is dat nou voor onzin? Dood is dood. Dat zei mama ook altijd.’ Ze pakt haar iPhone en doet haar oordopjes in. Luisterend naar ‘Riders on the Storm’ staart ze naar buiten. Haar moeder was weg van The Doors en andere jarenzestigmuziek zoals Led Zeppelin en draaide in de bus naar België nooit iets anders.

 

Over een smalle dijk rijden ze door een vlak en boomloos landschap, een oud vissersstadje met houten, groengeverfde huizen binnen.

‘We zijn er,’ zegt haar tante. ‘Zullen we even rondkijken? Je vader is er waarschijnlijk toch nog niet.’

Tes haalt haar schouders op. Angela parkeert de bus bij de binnenhaven. Er staat een vis- en patatkraam versierd met rood-wit-blauwe vlaggetjes en beschilderd met een vrolijk buitelende vis. Haar tante gooit het portier open. Tes schuift traag het dekbed van zich af.

‘Eerst maar iets eten?’ stelt haar tante voor.

‘Ik heb geen honger.’

‘Weet ik. Maar je moet toch iets eten.’

‘Doe maar een zure bom dan.’

Tes ziet dat ze ‘dat is geen eten’ wil zeggen, maar het snel inslikt. Samen lopen ze naar de kraam. Haar tante bestelt.

‘Goedemiddag, twee haringen alstublieft, en een zure bom.’

De visboer is gekleed in de lokale klederdracht: zwarte pofbroek, zwartfluwelen jasje en zwarte pet. Het sjaaltje om zijn nek is het enige wat kleur geeft aan zijn verschijning.

‘Met uitjes?’ vraagt hij.

Angela knikt. ‘Graag.’

Hij reikt haar een bakje met een haring met uitjes aan en wil de tweede portie aan Tes geven. Ze schudt haar hoofd.

‘Dank u.’

Hij zet het bakje op de toonbank

‘Zij is vegetariër,’ glimlacht haar tante en trekt het bakje naar zich toe.

De visboer buigt zich naar voren. ‘Eet jij geen vis? Wat kom je dan hier doen?’

‘Ik kom hier wonen.’

Nieuwsgierig kijkt hij haar aan, maar Tes vindt dat ze genoeg heeft gezegd. ‘In dat geval zou ik maar snel vis léren eten,’ zegt hij, terwijl hij haar een kartonnen bordje aangeeft.

Tes begint met een houten vorkje de plakjes augurk weg te werken. Ze ziet een hengelsportwinkel, een visrestaurant, een hotel dat In de twee palingen heet en een richtingaanwijzer voor het visserijmuseum. In het water liggen goed onderhouden botters en een paar zeilboten.

Haar tante stoot haar aan. ‘Heb je gezien hoeveel mensen hier nog klederdracht dragen? Ik dacht dat ze dat alleen nog deden voor toeristen.’

De vrouwen dragen wijde zwarte rokken van dikke stof en daarboven een geborduurd lijfje met wijd uitstaande schouderkappen en een soort slab in het midden. Het haar is opgestoken en bedekt met een gesteven kapje met oorijzers. De mannen dragen dezelfde kleding als de visboer, maar dan zonder sjaaltje. Sommigen lopen op klompen. Er zijn weinig mensen op straat en ze hebben allemaal haast.

‘Het heeft wel wat, vind je niet?’

Tes haalt haar schouders op.

 

Angela draait de bus de oprit op van een bungalow aan de rand van het stadje. Tes stapt uit en bekijkt het huis. In haar ogen is het een verzameling willekeurig tegen elkaar aan gelegde blokken. Haar vader komt naar buiten en pakt haar vast.

‘Welkom, Tes, gecondoleerd met je moeder.’

Ze kussen elkaar zoals je iemand kust voor wie je niets voelt maar met wie je wel een bloedband hebt. Zijn wang voelt droog aan, maar hij ruikt fris, alsof hij van buiten komt en niet van binnen. Hij is lang, mager en grijs. Zijn pak is ook grijs.

Na haar begroet hij haar tante. ‘Fijn dat je Tes zo goed hebt opgevangen. Bedankt daarvoor.’

‘Tes’ zegt hij en niet ‘mijn dochter’. Ze kan niet bepalen of ze dat mee of tegen vindt vallen.

‘Daar hoef je niet voor te bedanken, Gijs.’

‘Hoe was de begrafenis?’

‘Alles is prima verlopen.’

 

Samen laden ze meteen de bus uit. Angela moet nog het hele eind terug. Haar vader brengt Tes naar haar kamer. Het vertrek ligt achter in de bungalow en heeft aan twee zijden grote ramen en aan de derde kant openslaande deuren, waardoor het iets van een serre heeft. Behalve een bed, een kast en een bureautje staat er nog weinig in. Het ruikt er een beetje muf, maar dat is omdat er zo lang niemand is geweest. Al haar spullen zullen gemakkelijk een plek vinden. En ze heeft haar eigen badkamer.

Tes opent de deuren. De grote achtertuin, deels omzoomd door frambozenstruiken, wordt van het bos gescheiden door een groot veld, onregelmatig begroeid met verschillende grassen en laag struikgewas. Tony glipt langs haar heen. Angela komt achter haar staan, legt een hand op haar schouder en zegt monter dat het voor een hond hier een paradijsje is. Maar Tony is na een paar passen stokstijf in het gras blijven staan. Met gespitste oren en gestrekte achterpoten tuurt hij naar het donkere sparrenbos. Hij laat zijn tanden zien, zakt door zijn voorpoten en begint te grommen.

‘Waarom doet hij zo?’

‘Hij moet nog wennen, net als jij. Het heeft niets te betekenen. Straks moet je een eindje met hem gaan lopen, de omgeving verkennen. Dan kalmeert hij wel.’

Zonder dat ze het zelf in de gaten heeft, grijpt Tes naar de maansteen om haar hals.

 

Gijs brengt de laatste dozen naar binnen en meldt dat hij thee en koffie heeft klaarstaan. De woonkamer is spaarzaam gemeubileerd en maakt door de plavuizenvloer een koele indruk. In het midden is een grote, gemetselde open haard. Er staan een paar fauteuils voor en een chesterfield bank. Eén wand bestaat helemaal uit glas en opent naar het terras, waar houten meubels in koloniale stijl staan.

Tes roert in haar thee. Haar vader legt een stapeltje folders voor haar neer van plaatselijke verenigingen.

‘Als je ergens lid van wordt, leer je nieuwe mensen kennen en heb je een beetje afleiding,’

Het is ongeveer het laatste waar haar hoofd naar staat.

‘Heb je een fiets?’

‘Die paste niet meer in de bus.’

Angela zet haar theekopje op tafel. ‘Dat komt de volgende keer wel.’ Ze staat op en omarmt haar. ‘Liefje, zodra de grafsteen voor je moeder klaar is, kom ik je ophalen. Heb je al naar het ontwerp gekeken?’

Ze schudt haar hoofd.

‘Dat doet ze zo snel mogelijk.’ Het is haar vader die dat zegt. Sinds wanneer bemoeit hij zich met haar zaken?

Samen met hem zwaait ze haar tante uit. Behendig rijdt ze de weg op. Even denkt ze dat het haar moeder is die daar achter het stuur zit. Als zij rijdt, ziet het er precies zo uit. Maar dan steekt haar tante haar in een kanten blouse gestoken arm uit het raam en verdwijnt de bus uit zicht.

 

In de keuken is haar vader bezig twee vissen schoon te maken. Hij haalt de stukken door een beslag en gooit ze in de frituur. De moderne afzuigkap vangt alle geur en damp op, maar toch keert haar maag zich om. Haar vader draait zich om.

‘Honger?’

‘Gaat wel.’ Hij kijkt haar nog steeds aan. Moet ze nog meer zeggen?

‘Wat zullen we erbij eten? Ik eet er nooit iets bij, maar ik heb nog een zak sla in de koelkast liggen. Jullie zijn nogal van het groenvoer.’

Jullie? Dat ze sinds het overlijden van haar moeder elke dag toch iets gegeten heeft, heeft haar nog het meest verbaasd. Voor je het weet voel je je maag weer knorren. Je kunt het een tijdje negeren, maar op een gegeven moment kun je er niet meer onderuit. ‘Ik ben vegetariër. Ik neem alleen sla, oké?’

Hij gaapt haar aan. ‘Wat is dat voor flauwekul?’

‘Het is heel gezond om geen vlees of vis te eten, als iedereen dat zou doen…’

‘Je bent in de groei.’

Ze bijt op haar lip. Bijna had ze ‘je bent mijn moeder niet’ gezegd. ‘Mama en ik zijn al heel lang vegetariër.’

‘Daar weet ik niets van.’

‘Sinds we bij jou weggingen. Tien jaar. We waren het altijd al, denk ik. Dat moet wel.’

Gijs haalt de gefrituurde vis uit de pan naar boven en laat ze in het mandje uitdruipen. De sla wordt uitgeschud in een plastic bak en omgeschept met kant-en-klare dressing uit een fles. Hij snippert er een uitje boven en snijdt een paar tomaten in plakken. Haar vader, een man die zich prima kan redden.

‘Nu woon je hier. We leven van de vis. Ik, jij, wij allemaal. De fabriek geeft tachtig mensen werk. We leveren aan bijna alle supermarkten, exporteren naar Duitsland en Polen. Ik zeg je, als je niet van vis houdt hier, dan heb je een probleem.’

Aarzelend trekt ze een keukenkastje open. Net of ze bij een vreemde op bezoek is. Er staan glazen in. ‘De borden staan daar,’ wijst hij. Ze dekt de tafel.

‘Ik hou er wel van. Ik eet het alleen niet.’

‘Sorry, dat verschil zie ik niet.’

Ze gaat zitten en kijkt naar de sla. Sinds die zure bom van vanmiddag heeft ze niets meer gegeten.

Hij gaat ook zitten, schuift de twee stukken vis op zijn bord, houdt de schaal dan een moment bij haar bord en zet hem neer.

‘Eet smakelijk,’ zegt ze en prikt een stukje tomaat aan haar vork.

‘Hier wordt gebeden voor het eten, of heb je dat ook niet meer gedaan sinds je weg bent?’

Zijn blik is streng. Dat is ze niet gewend, maar als ze nu bang voor hem wordt, dan blijft ze dat en dat kan ze niet gebruiken. ‘Waarom zou ik bidden voor een god die mijn moeder dood laat gaan?’

Een lichte trilling in de rechtermondhoek van haar vader verraadt zijn emotie. Zijn gezicht blijft hetzelfde, wat er ook gebeurt, op dat ene kleine hoekje na. Als kleuter vond ze dat fascinerend. Ze dacht dat ze dat vergeten was.

‘Omdat je je in mijn huis aan mijn regels moet houden, net zoals je je in het huis van je moeder aan de hare moest houden.’

‘Ik ben veertien. Je kunt me niet dwingen om te bidden.’

‘Denk je dat het toeval is dat je hier bent terechtgekomen? Nee, God wil dit. Hij heeft daar een bedoeling mee en het is niet erg als jij en ik die op dit moment niet kunnen doorgronden. Daarom neem ik je met open armen in mijn huis op. Wij zijn maar mensen, maar op een dag zal Hij zijn motieven aan ons openbaren.’

Tes kijkt haar vader over de tafel heen aan. Even vraagt ze zich af of ze in een krankzinnigengesticht is terechtgekomen. Wat hebben zij en haar moeder hem misdaan? Maar hij doet maar. Nog vier jaar, dan is ze achttien en voor die tijd is ze hier allang weg. Van haar nulde tot haar vierde was lang genoeg. Dat trekt ze geen tweede keer. Ze moet aan Angela vragen of ze vast wat geld van de erfenis kan krijgen. Dat zou op een rekening op haar naam vastgezet worden tot ze ging studeren, maar de opbrengst van de bus kan misschien nu al aan haar uitgekeerd worden. Daarmee kan ze het als ze zuinig doet wel een tijdje uitzingen. Nu alleen nog even bedenken waar ze naartoe zou kunnen. Ver weg in ieder geval. Gelukkig heeft ze een eigen paspoort. Amerika misschien. Daar zijn goede kansen voor turnsters. Frankrijk kan ook. Frans is een van haar beste vakken en dan zit ze niet zo ver van Vera en haar andere vriendinnen vandaan.

Ze staat op. ‘Ik ga mijn spullen uitpakken.’

 

Op haar kamer komt Tony haar tegemoet. Ze krauwt hem tussen zijn oren. Hij gaat niet spinnen. Hij is geen poes natuurlijk. Wat vinden honden fijn? Die willen naar buiten. Ze kijkt naar het snel donker wordende bos met de heen en weer zwiepende boomtoppen en krijgt een onbehagelijk gevoel. Vlug laat ze de luxaflex zakken. Als het haar te langzaam gaat, laat ze het touw los. Ratelend schiet de raambekleding door tot aan de vloer. Ze pakt een ingelijste foto uit haar tas en zet die op haar bureau bij het raam. Zelf genomen op een pleintje in Frankrijk tijdens de voorjaarsvakantie. Haar moeder kijkt lachend in de camera. Ze draagt een rode jurk met witte stippen. De foto is scherp. Je ziet elk sproetje op haar gezicht en een stukje van het spleetje tussen haar borsten. De hanger van maansteen hangt om haar gebruinde hals. Hij lijkt licht te geven, maar dat is de reflectie van de zon. Dat weet ze nog goed. Nu hangt hij om haar eigen hals. Het gladde materiaal voelt prettig aan. Het is een steen en toch bijna doorzichtig. Dat is mooi.