6

 

Maarten

 

 

 

 

 

Tes haalt de joggingbroek uit de droger en doet hem in een plastic tas. Ze weet waar het is. Inmiddels is ze er al een paar keer langsgekomen, het huis met het rieten dak, een sfeervol jarendertighuis. Op de deur staat: INE, FREDERIK, MAARTEN & ARTHUR VAN OOSTEN.

Een slanke vrouw met een bril, in een strakke broek en coltrui, doet open. ‘Hallo, ik ben Ine, en jij moet Tes zijn. Kom binnen.’

Mooi is dat, Maarten heeft het over haar gehad. Kunnen zijn ouders er ook om lachen dat zij zowat in haar onderbroek over straat moest. Hij komt de trap af en ziet er slaperig uit. Tes houdt de tas omhoog.

‘Ik kom je broek terugbrengen. Sorry dat het zo lang duurde.’

‘Hij heeft genoeg broeken,’ glimlacht Ine. ‘Kom je nog binnen of wacht je tot je wortel schiet?’

Het huis is gezellig ingericht, heel anders dan het huis van haar vader, dat meer een showroom lijkt, maar dan zonder de sfeerverlichting. Maarten neemt haar mee naar de serre. Rotanstoelen met kleurige kussens, een piano en schemerlampjes. De tuin staat vol dahlia’s en asters.

‘Leuk huis hebben jullie,’ zegt ze.

‘Jullie ook.’

‘Ik slaap nu op de begane grond. Dat is gek. Het idee dat je bijna op de aarde slaapt.’

Hij kijkt haar met een ruk aan. ‘Vind je het eng?’

‘Hoezo?’ Ze is meteen op haar hoede. Was hij het?

‘Weet ik veel. Omdat je dicht bij het bos woont.’

‘Jullie toch ook?’

‘Ja. En jij hebt een hond.’

Die tegen de luxaflex opsprong en alles naar beneden trok. De ramen heeft ze zolang met lakens afgedekt.

‘Wil je thee of iets anders?’

‘Ik wil je niet storen. Ben je net wakker of zo?’

‘Uurtje. Thee?’

‘Oké.’

 

Maarten laat haar het huis zien. Er zijn erkers, gedrapeerde gordijnen, diverse balkons en glas-in-loodramen. Alle meubels in de kamer van zijn broertje zijn door zijn vader zelf gemaakt. Maartens eigen kamer is een hol op zolder. Veel boeken en cd’s, een keyboard en een gitaar. Op bed een opengeslagen boek. Ze pakt het op. Totaal onbegrijpelijke letters.

‘Niet lachen,’ zegt Maarten achter haar, ‘ik ben Sanskriet aan het leren. Af en toe ga ik met mijn vader mee naar Amsterdam. Dan krijg ik privéles van een gepensioneerde professor.’

‘Wat is Sanskriet?’

‘Een oude Indiase taal, zoiets als Grieks en Latijn, maar het leuke is dat het nog gesproken wordt. Door een paar duizend mensen in India en een paar duizend in de rest van de wereld. Het is onwijs moeilijk om te leren, maar er zit een strak systeem in en dat is echt heel gaaf. Grieks en Latijn doe ik in Harderwijk. Ik had daar graag naar het gymnasium gewild, maar toen we hier vier jaar geleden kwamen wonen, vonden mijn ouders het belangrijker dat ik vrienden in de buurt zou krijgen.’

Ze gooit het boek terug op het bed. ‘Je hobby?’

‘Ik interesseer me voor structuren. Of het nu in een taal zit of in een chemisch proces. In wezen kun je alles terugbrengen tot structuren. Het is de basis van alles.’

Zijn ouders hebben allebei een eigen werkkamer. Die van zijn moeder is zakelijk ingericht en opgeruimd. Volgens Maarten niet omdat ze zo netjes is, maar omdat ze hem nooit gebruikt. Vanaf het balkon kan Tes haar eigen huis zien, het grote gazon en de bosrand. Het bos…

‘Maarten,’ begint ze, ‘kom jij weleens in het bos?’

‘Ik fiets er soms een beetje rond, ja, als mijn ouders erop staan dat ik ga bewegen.’

Ze kijkt hem aan. Vandaag heeft hij een donkerbruin colbertje aan, wat hem er een beetje ouwelijk doet uitzien. Als een leraar. Hij staart terug.

‘Je hebt de kamer van mijn vader nog niet gezien,’ zegt hij ineens.

Ze volgt hem over de overloop naar een kamer aan de voorkant van het huis. Bij het raam staat een groot bureau, bezaaid met stapels documenten, verslagen, tijdschriften en boeken. Een zilveren kistje waarin olifantjes gegraveerd staan, dient als presse-papier. Aan de muren hangen onder andere een wereldkaart, gedetailleerde afbeeldingen van vogels en paddenstoelen en een poster met de aankondiging van een congres. ‘Global Warming and its Consequences for The Low Countries’, leest ze. Maarten vertelt dat zijn vader een van de organisatoren is van het congres. Er worden wetenschappers uit de hele wereld verwacht. In Nederland gaat het met name om de gevolgen van een veel grotere hoeveelheid neerslag in combinatie met hogere temperaturen. Tes luistert maar half en kijkt gefascineerd naar de afbeeldingen van de bloeddruppelstekelzwam, vissige eikenrussola en het heksenschermpje. De grillige vorm en bijzondere kleuren hebben ze met elkaar gemeen.

‘Goh, ik ken alleen champignons en die rode paddenstoel met witte stippen.’

‘Ja, die kent iedereen, maar elke maand komen er zeven nieuwe soorten bij in Nederland. Meest piepkleine zwammetjes, met het blote oog soms nauwelijks te zien, maar toch. En dat gaat nu al jaren zo. Paddenstoelen zijn erg gevoelig voor klimaatschommelingen, maar het komt ook doordat mensen veel meer reizen en met sporen aan hun schoenen het vliegtuig uit stappen.’ Hij wijst naar de groene knolamaniet. ‘Die is erg giftig. Een sluipmoordenaar. Eerst merk je niks en dan beginnen een paar dagen later je organen een voor een uit te vallen, je nieren als eerste. Ze raken verlamd. Niets aan te doen. Het is een van de ergste manieren om dood te gaan.’

Tes weet er nog een, maar zwijgt daarover en wijst op de satansboleet. ‘Waarom heet die zo? Wat heeft de duivel ermee te maken?’

‘Dat moet je mijn vader vragen, of de oma van Geert-Jan. Volgens mijn vader is zij de echte expert. Ze wordt overal bij gehaald.’

‘Dat kleine, Indische vrouwtje?’

‘Ja.’

‘Ze was in de kerk. Ik dacht dat het zijn moeder was.’

‘Nee, die is weg.’

‘Hoezo weg?’

‘Geen idee. Volgens mijn ouders is ze weggelopen toen Geert-Jan een jaar of drie was. Daarom vinden ze hem zielig. Hij ís ook zielig. Zijn vader is werkloos en aan de drank. Hij is de enige die geld binnenbrengt.’

‘Daarom is hij zeker al twee keer blijven zitten.’

‘Hij werkt in de fabriek van je vader, in de avondploeg. Maar ja, daar werkt bijna iedereen hier. Daar hebben we het al over gehad.’

‘Ga jij niet naar de kerk?’

‘Soms.’

Ze wil vragen of hij niet vindt dat hij móét. Omdat iedereen dat hier doet. Het is normaal om te gaan en niet normaal om niet te gaan. Maar ze laat het.

‘Maarten, die koepel in het bos, bij de ruïnes, wat is dat?’ Hij doet of hij niet weet wat ze bedoelt, maar dat zag ze aankomen. ‘Die scheur in je groene jasje? Dat colbertje, dat je aanhad toen ik je broek leende? Dat is daar gebeurd.’

‘Er zijn zoveel jasjes, zoveel scheuren. En ook zoveel kastelen. Hier vlakbij stond er ook een. Zeshonderdvijftig jaar geleden weggespoeld door een grote vloed in de kerstnacht. Met alle paarden, dienstmeisjes en de hele familie van roofridder Van Putten en hun gasten. Er is nooit meer iets van teruggevonden.’

Nou moet hij het niet over andere dingen gaan hebben. ‘Zal wel. Wat doen ze daar? Ditteke, Jade, Geert-Jan...’

‘Je moet niet alles willen weten.’

‘En dat zeg jij.’

‘Ja, mijn vader zou het er als wetenschapper niet mee eens zijn, maar ik denk er anders over.’

Tijd voor zwaarder geschut. ‘Luister,’ zegt ze met een glimlach die bedoeld is als verleidelijk en waarvoor ze zich doodschaamt, maar in dit geval heiligt het doel de middelen. ‘Je kunt me alles vertellen. Ik vertel niks door.’ Ze zwijgt even. ‘Ik zou niet eens weten aan wie.’

Hij vouwt zijn armen over elkaar. ‘Die koepel, zoals jij het noemt, is een ijskelder. Hij hoorde bij het kasteel. In de winter werden er brokken ijs in gelegd. Dan hadden ze in de zomer koud bier, zeg maar. Tevreden?’

‘Het is een of ander geheim clubje.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Het was de eerste keer dat we in het bos waren. Tony, mijn hond, liep voor me uit. Ik lette niet zo goed op en ineens was ik bij die stenen en had ik geen idee meer waar ik was.’ Haar lach klinkt een beetje geforceerd. Maarten doet niet mee. Flauw, ze weet zeker dat hij meer weet. ‘Ik heb het nu toch al ontdekt. Je moet het zeggen.’

‘Geert-Jan, hij…’

De deur gaat open en Maartens broertje komt binnen. Verwonderd kijkt hij van Tes naar zijn broer. ‘Wat doen jullie in papa’s kamer?’

Tes wijst op de poster. ‘Naar de paddenstoelen kijken.’

Dat antwoord bevalt hem maar matig. ‘In het bos zijn echte.’

‘Niet zulke mooie.’

‘Wel, en de tandenfee woont er ook.’

Ze vindt hem lief. Hij is aan het wisselen en mist een paar voortanden.

‘Tes, als je het niet erg vindt, ik heb nog veel te doen. Jij vast ook,’ zegt Maarten.

Niet echt. Ze strijkt zijn broertje over zijn blonde krullen en loopt naar de deur. ‘Nog bedankt voor het lenen. Hij is gewassen.’