27

'Hier,' fluisterde Sandro. 'Kom.' Hij sleurde Luisa bijna het vertrek door, stommelde voor haar uit tussen kapotte meubels door, achter de bar langs en de vloer op. Die was plakkerig van dingen die in het verleden waren gemorst en er hing een ranzige geur van verschaalde alcohol en nog iets veel smerigers, wat meer op gal leek, op maagzuur, op een weerzinwekkend lichaamsvocht. Sandro zat naast haar op zijn hurken te wachten.

Ze hoorden hem onder hen door het gebouw lopen. 'Komt hij naar boven?' fluisterde Luisa vol afgrijzen, en Sandro legde haar het zwijgen op. 'Wacht maar,' zei hij. 'Stil.' Maar ze voelde dat hij in haar hand kneep en ze dacht: we zitten in hetzelfde schuitje. Ze concentreerde zich erop dat ze geen vin verroerde; ze moest stom genoeg aan kinderspelletjes denken. Moord in het donker. Ze hoorde het gekletter van de stalen trap achter de deur, dat in de grote ruimte onder hen blikachtig weergalmde.

Na het geschreeuw had er ook nog een andere stem geklonken, hoger, angstig. Was het een vrouw? Was het Sarto? Sandro zat naast haar met zijn hoofd omlaag en concentreerde zich op iets op zijn schoot. Luisa knipperde met haar ogen en probeerde haar ogen aan de donkere schaduw achter de bar te laten wennen, zodat ze tenminste kon zien waarnaar hij keek. Ze stak haar hand uit en voelde iets kouds en metaalachtigs, toen zijn hand op de hare om hem stil te houden, en opeens wist ze wat het was - de herinnering van het ding in haar hand, de richels en groeven: een pistool. Zijn dienstwapen, waar niet mee geschoten mocht worden, waar nooit ofte nimmer mee geschoten mocht worden, dat had hij een keer tegen haar gezegd. Ik zal het nooit ofte nimmer gebruiken. En nu... Hij was zonder toestemming vertrokken en had het wapen meegenomen — wat voor problemen haalde hij zichzelf daarmee nu weer op de hals? Had hij er wel kogels voor? Luisa werd onwel.

Toen hoorde ze de voetstappen dichterbij, maar ook anders: niet meer het rinkelende staal van de treden maar een gedempter, steviger geluid. Hij kwam stampend over het looppad naar hen toe, met achter zich een geschuif alsof er iemand werd meegesleept, en toen werd er een deur opengerukt. Hoe komen we hier in 's hemelsnaam uit? De gedachte beukte in Luisa's hoofd rond. Aan de andere kant van de plek waar zij achter de bar op hun hurken zaten was het even stil, en toen klonk er een dreun, doordat er iets zwaars op de grond viel, en vloekte er iemand. Wat de man ook met zijn zware accent vol keelklanken zei, hij herhaalde voortdurend schunnigheden uit een andere wereld.

Terwijl Luisa zich erop concentreerde om echt volkomen stil te blijven zitten, zag ze iets op haar opgetrokken knieën. Het was een dunne bleke lichtstraal, en ze draaide zich om om te kijken waar die vandaan kwam. Achter haar zat een kier in het goedkope hout van de bar, op de plek waar die geplunderd was, en ze draaide zich langzaam om, heel behoedzaam, boog zich ernaartoe en drukte haar oog tegen de opening. In de benauwde ruimte hoorde ze haar eigen ademhaling. Aanvankelijk zag ze niets, maar toen verscheen het silhouet van een man voor het raam. Hij was kaal en had heel brede schouders, als een minotaurus, en hij keek omlaag naar iets of iemand.

'Kreng,' zei hij in het Engels, en ze krabbelde aan zijn voeten overeind, smalle schouders die zich vierkant tegen het maanlicht aftekenden, een dikke bos haar dat blauwzwart glansde. Ze draaide haar hoofd om om zich heen te kijken, het meisje dat Luisa in de bruidssuite van het Regale naar de rode en zilveren schoenen had zien kijken; nu keek ze op naar de man die haar hierheen gesleept had en haar gezicht was uitdrukkingsloos van angst. Ze keken elkaar heel even aan, het meisje en de man met de stierennek, en Luisa vond het heel moedig dat ze zijn blik durfde vast te houden. Maar maak hem nou niet boos, bad ze in stilte; ze wist hoe rijke mensen waren, wist dat ze soms heel achteloos konden doen, doordat ze aan stilzwijgende gehoorzaamheid gewend waren, doordat hun arrogantie nooit gecorrigeerd werd. Deze man ging echt niet 'ja mevrouw' zeggen, hoor, en glimlachen om het feit te verhullen dat hij beledigd was, zoals Luisa dag in dag uit moest doen. Hij kon haar zo de keel doorsnijden, net zo gemakkelijk, alsof ze een beest was.

'Doe me geen pijn,' zei Emma, en na zijn smerige taal klonk haar stem als een klokje. 'Alstublieft.' Luisa zag dat haar armen langs haar lichaam waren gebonden en dat er iets voor haar mond had gezeten dat nu omlaag was gegleden naar haar hals. Ze stond helemaal strak van de inspanning die het haar kostte om gekneveld en wel overeind te blijven. 'Ik...' Ze aarzelde, en Luisa wist dat ze worstelde met de vraag of ze hem moest vertellen dat ze zwanger was of niet. Doe het niet, dacht ze, en ze deed haar ogen dicht, denkend aan wat de man met die informatie zou kunnen doen. Het was alsof Emma haar gehoord had, want ze zweeg. Luisa voelde een hand op haar arm en verstijfde; ze draaide haar hoofd om en zag dat het Sandro was, uiteraard. Ze wees op de kier en mimede in zijn oor, in de hoop dat hij het verstond: 'De vrouw. Hij heeft de vrouw van Lucas Marsh.'

Sandro keek omlaag naar het pistool en Luisa greep zijn pols beet en schudde in het donker wild met haar hoofd. Ze stak een hand op om hem te zeggen: wacht er in elk geval nog even mee. Hij keek naar haar, maar hij verroerde zich niet. Het pistool woog zwaar in zijn handen.

'Ik doe je pijn als ik daar zin in heb,' zei de man, en hij haalde iets uit zijn zak en keek ernaar. 'Als hij denkt dat hij me zo kan behandelen.'

'Hij... hij heeft zijn dochter verloren,' zei Emma met bevende stem. 'Hij weet niet wat hij doet.'

'Vijftien jaar geleden,' zei de minotaurus met grote minachting. 'Dat is zwak. Hij had die man zelf moeten vermoorden en de boel dan achter zich laten. Opnieuw beginnen. Zo doe je die dingen.'

'Hij is niet zwak,' zei Emma, en Luisa zag haar kin omhoogkomen, terwijl haar stem verstikt klonk. 'U kent hem niet.'

'O nee?' zei de man. 'Dat zullen we nog wel eens zien.' En hij haalde iets uit zijn zak, drukte erop en bracht het naar zijn oor. 'Dat zullen we nog wel eens zien.'



'Ik heb iemand gezien,' zei Dan. 'Op straat. Iemand die ik van vroeger herkende, toen ik in de buurt van de Olympia Club rondhing en keek wat de politie deed, met wie ze praatten. Ze hebben haar een keer of vijf, zes meegenomen voor ondervraging, dus ze moeten gedacht hebben dat ze iets wist.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Toen ik haar vanmiddag zag, kon ik het gewoon niet geloven; ze zag er nog precies zo uit. Niet dat ze er jong uitzag; ze zag er eerder oud uit toen ze vijfentwintig was. Ik denk dat dat door de anorexia komt.'

Anorexia? Er begon een belletje in Celia's hoofd te rinkelen en ze dacht: waar heb ik een meisje met anorexia gezien? Dan vertelde verder. 'Ze was er slecht aan toe,' zei hij. 'Ze was in elkaar geslagen.' En toen wist Celia het weer: in het schetsboek van Beate. En ze zag de man met wie Lucas gesproken had, met zijn oorbel en zijn grote knokkels; toen ze het blad had omgeslagen had hij er weer gestaan, boven een meisje uittorenend dat zo mager was dat het leek of ze zelf van papier was gemaakt.

'Eerst wilde ze niet met me praten,' zei Dan, en hij staarde voor zich uit. 'Maar toen ik de Olympia Club liet vallen leek alle strijd uit haar te wijken. Ze zei dat ze iets te maken had met een Oekraïner, ene Jonas, die op een dag in Galluzzo was verschenen, op zoek naar Bartolo, en dat hij eerst haar had gevonden.'

Celia knikte zwijgend. 'Lucas heeft hem gestuurd,' fluisterde ze, en Dan draaide zich om om haar aan te kijken.

'Ja,' zei hij. 'Ze zei dat zij hem geholpen heeft om Bartolo te vinden, omdat hij aardig tegen haar deed. Maar toen was er iets verkeerd gegaan, zei ze, en nu kwam Lucas niet met het geld over de brug. "Hou hem tegen," zei ze. "Jonas. Hij is in het Palazzo Ferrigno en hij gaat iemand vermoorden.'"

'Luisa heeft me gewaarschuwd,' zei Celia, en haar stem beefde. 'Ze zei dat Lucas in de problemen zat. Maar ik begreep het niet. Ik dacht: we hoeven alleen maar dat diner uit te zitten, ik dacht dat we daarbinnen, in het Ferrigno, wel veilig waren. Nog één avond en dan gingen ze naar huis. We moesten alleen die ene avond door zien te komen.' Ze legde haar gezicht in haar handen. 'Gaat hij Emma vermoorden?' Toen zweeg ze. 'Wacht,' zei ze. 'Wacht. Waar is ze nu? Die anorexiepatiënt?'

'Giulietta Sarto,' zei Dan rustig.

'Jij hebt haar toch mee hiernaartoe genomen?' Celia stond op; ze wilde meteen weg. 'Ze is hier. Zij kan hen vinden. Zij weet waar ze zijn. Heeft de politie al met haar gesproken?'

Maar Dan bleef zitten waar hij zat en schudde langzaam zijn hoofd. 'Nee,' zei hij.

'Wat?' zei Celia. 'Hoezo niet?'

'Omdat ze weg is,' zei Dan. 'Ik...' Hij keek beschaamd. 'Ik ben naar de afdeling gegaan waar ik haar heb achtergelaten, onderweg hiernaartoe, en ze vertelden dat ze vlak nadat ik was vertrokken de benen had genomen.' Hij ging met een hand over zijn hoofd. 'Ik had kunnen weten dat ze de komst van de politie niet zou afwachten.'

Celia voelde de hoop wegebben en stond op het punt op te geven; ze ging bijna zitten om van teleurstelling te huilen. Maar ze bleef staan. Nee, dacht ze. Er moet iets zijn. 'Denk eens na,' zei ze tegen Dan. 'Wat heeft ze tegen je gezegd? Heeft ze je niet iets verteld — weet ik veel, over waar ze woonde? We moeten Sarto kunnen vinden. We móéten haar vinden.'

Dan schudde tergend langzaam zijn hoofd in een poging het zich te herinneren, de boel op orde te krijgen. 'Ik heb haar wel gevraagd of ze onderdak had,' zei hij langzaam. 'Of ze ergens naartoe kon. "Ik woon weer in Galluzzo," zei ze. Ze zei iets vreemds, wat was het ook alweer? Ik dacht dat ze in shock verkeerde, weet je wel, dat ze wartaal uitsloeg. "Het is koud daar," zei ze,' herhaalde Dan langzaam, alsof hij het zich woordelijk probeerde te herinneren. '"Hij vindt het naar dat het er zo vochtig is, maar het is er nu heel veilig. Er komt niemand meer.'"

Celia keek naar de tas op tafel, maar ze zag niets, doordat ze probeerde na te denken. Toen kon ze er plotseling niet meer tegen, tegen het wachten, tegen het nietsdoen. Ze pakte de tas, haalde de inhoud eruit en spreidde die over de tafel uit. Even keken ze samen zwijgend naar de kleine onschuldige verzameling, en toen zei Dan met gefronst voorhoofd: 'Vreemd,' en hij stak zijn hand uit. Twee mobiele telefoons, de ene gestroomlijnd, piepklein en zilverkleurig, de andere vol krassen en gehavend. Dan pakte hem op, het afwijkende model. 'Dit is niet zijn telefoon, hè?' zei hij, maar het was niet eens echt een vraag.

Celia schudde haar hoofd. Dan klapte hem open en het schermpje lichtte groen op. Celia pakte de portefeuille; die was gemaakt van heel zacht zwart leer en voelde licht aan, niet volgepropt zoals die van haar, vol bonnetjes en verfrommelde briefjes. Misschien had je als je heel rijk was geen contant geld nodig. Ze deed hem open. Een creditcard, zwart; zo een had ze nog nooit gezien. Een briefje van vijfhonderd euro; die had ze ook nog nooit gezien, en ze kon zich niet voorstellen dat je daar veel aan had; je kon er in elk geval geen buskaartje mee kopen. Er zat geen fotootje in van een meisje, glimlachend tegen een blauwe achtergrond, met een stukje dat aan haar voortand ontbrak. Maar toen Celia verder keek, vond ze wel iets wat op kopieerpapier was afgedrukt, niet veel groter dan een creditcard. De foto was onduidelijk, en ze draaide hem naar links en naar rechts en zag toen uit de zwarte en witte pixels onmiskenbaar de minuscule ronding van een wervelkolom opdoemen, als van een fossiel, als van een opgekrulde ammoniet in de woestijn. De foto van een echo, gedateerd op i december, een week geleden. Die moest Emma hem gegeven hebben.

Dan zat naast haar heel stil naar de telefoon te kijken.

'Wacht even,' zei hij. Hij drukte op een knop, en toen op nog een. Celia, die zich de eenvoudigste functies van haar eigen telefoon nog maar net eigen had gemaakt, had geen idee waar hij mee bezig was. Hij scrolde omlaag - foto's, videoclips. Er verscheen een foto, nog waziger dan die van de echo, en een grote hand vulde het scherm bijna helemaal en werd toen teruggetrokken. Toen was alleen nog maar een gezicht in het donker te zien, ongeschoren, grove gelaatstrekken, kleine ogen, dun, nat haar dat over een breed voorhoofd geplakt zat. 'Ik ben Cesare Bartolo,' herhaalde de man onhandig, stomgeslagen van angst. 'Ik ben de moordenaar van het meisje.'

Ze keken iets van tien, misschien vijftien seconden naar de dikke bewegende lippen. 'Ik heb haar aangeraakt. Ze maakte geluid. Het was niet mijn bedoeling.' Het was een onbeholpen, gedwongen bekentenis, maar zo te horen was het de waarheid. En toch waren het maar zo weinig woorden, was het zo snel voorbij dat Celia dacht: is dit alles? Is het daar allemaal om begonnen? Ze keek naar Dan.

De telefoon ging.



Het gezicht van de Rus met de stierennek was naar het licht gekeerd en hij hield de telefoon in afwachting van het moment waarop er opgenomen werd tegen zijn oor gedrukt. Luisa zag de brede vlakken van zijn jukbeenderen, de onregelmatigheden van zijn hoofdhuid onder de beginnende stoppels. Ze vond hem meer een dier dan een mens, woest en onvoorspelbaar. Ze drukte haar gezicht zo ingespannen tegen de kier dat haar nek er pijn van deed, en haar benen waren verkrampt, maar ze kon haar ogen niet van het tafereel afhouden.

'Waar is Lucas Marsh?' Hij sprak snel en draaide zich daarbij zodanig om dat zijn gezicht nu weer in de schaduw viel. 'Nee,' zei hij vlak. 'Je liegt.' Zelfs van de plek waar Luisa zat kon ze een vrouw aan de andere kant van de lijn met klem horen smeken. 'Wat jammer nou,' zei hij, en zijn stem werd gevaarlijk zacht. 'Dat is dan heel jammer voor zijn arme vrouwtje. Maar misschien houdt hij wel helemaal niet van haar.' De stem aan de andere kant klonk nu hoger, met iets van wanhoop erin. 'Tien minuten,' zei de Rus, en hij hing op.



Godver, dacht Jonas. En wie was dat mens, dat de telefoon opnam? Een politieagente, of een verpleegkundige? Hij ligt op de intensive care, hij is bewusteloos. Onder hem keek de vrouw naar hem op. Ze probeerde te begrijpen wat er gaande was.

'Wat is er?' vroeg ze, en hij hoorde dat ze op het punt stond om in te storten. 'Wat is er gebeurd?'

'Die grote sterke man van je ligt in het ziekenhuis,' zei hij. 'Bewusteloos. Dus hoe kom ik nu aan mijn geld, ja? Wat moet ik nu met je doen?'

De mond van de vrouw trilde, ging open; een mooie mond, dacht hij kil. Ze huilde een beetje, en ze draaide haar hoofd een stukje weg, zodat hij het niet zou zien. Het deed hem niets, misschien merkte ze dat wel. Sommige vrouwen zouden er gebruik van maken, zouden smeken en krijsen; misschien zat zij zo niet in elkaar. Ze mocht er nog zo elegant en verfijnd uitzien, er zat iets veel harders onder; hij dacht eraan hoe zwaar ze over zijn schouder had gelegen, worstelend en draaiend. Of misschien was ze wel uitgekookt. Ze draaide zich weer om om hem aan te kijken en haar ogen glinsterden.

'Wat moest u voor hem doen?' vroeg ze. Hij kneep zijn ogen half dicht.

'Heeft hij je dat niet verteld?' zei hij vinnig, wrevelig. Had ze het recht wel om zo tegen hem te praten? 'Hij vertelde jou ook niet veel, hè?'

'Hij probeerde me te beschermen,' zei ze. Ze daagde hem uit; Jonas voelde de woede in zijn buik kolken, als misselijkheid. Hij had schoon genoeg van haar, overal een antwoord op. Maar dat begreep ze niet, ze zag niet in dat er iets in hem kolkte, dat het bijna zover was. Hij keek haar aan.

'Lucas is geen moordenaar,' zei ze, en ze probeerde rechtop te gaan zitten, maar doordat haar handen op haar rug waren gebonden viel ze telkens weer om. Jonas keek naar de doek die voor haar mond had gezeten en nu op haar sleutelbeenderen hing. Hij hoefde die alleen maar in haar nek vast te pakken en om te draaien - twee keer flink draaien met zijn sterke handen en het was gebeurd. Hij had vermoedelijk al één vrouw gedood, dus wat maakte nog een nou helemaal uit? Hij dacht aan het trailerpark bij het vliegveld, een week geleden, aan die ijskoude nachten toen ze een vuurtje van oude palen van een hek hadden gestookt en gekeken hadden hoe het uitging, aan de koude, frisse lucht, aan de geur van benzine, aan de gezichten van de mannen om hem heen. Ze zouden nooit geloofd hebben dat het voor hem de eerste keer was toen hij het mes in dat vrouwtje op haar hoge hakken stak; ze dachten dat hij een krijger was, een vechter. Hij voelde de misselijkheid in zijn maag branden; hij werd onpasselijk bij de gedachte aan het schilderij aan de muur, aan het gezicht van die vrouw toen ze omlaagkeek op het moment waarop hij het mes doortrok. Jonas voelde de vochtigheid nog op zijn huid en het was net alsof hij hier levend begraven was. Het geld voelde nu als een obstakel, als iets wat hem de weg naar de vrijheid blokkeerde. Maak haar gewoon dood en neem de benen.

Maar ze hoorde het niet, dat waarschuwende stemmetje; ze ging gewoon door. 'Hij zou nooit geld betalen om iemand te laten vermoorden,' zei ze met een wit gezicht; het leek wel alsof ze buiten adem was. 'Hij zou nooit... hij zou nooit... U krijgt geen geld. U zult nooit...' Jonas bukte zich en bracht zijn gezicht vlak voor het hare; nog even en hij verloor zijn geduld.

'Ik heb het hem nog zo gezegd, je man.' Hij spoog het woord als het ware uit, vol minachting. 'Hoe vaak?' zei hij. 'Hoe vaak? "Ik vermoord Bartolo niet. En dat heb ik ook niet gedaan.'"

Het was heel even stil, zo stil dat hij het gebouw om hem heen kon horen, bijna alsof het ademde. Of was hij het zelf? Hij draaide zijn hoofd om; was daar iemand? Maar toen sprak ze verder. Te ver, dacht hij, je bent te ver gegaan, en met een klein stemmetje zei Emma Marsh: 'Wie heeft het dan gedaan? Wie heeft hem vermoord?'

Toen had hij het gehad, en hij pakte de doek en draaide hem rond, maar op dat moment zag hij iets in zijn ooghoek. Hij draaide zich om en zij kwam uit het donker naar hem toe, van de plek waar ze de avond ervoor geslapen hadden, een skelet uit de spooktrein, en haar kapotte lippen bewogen om antwoord te geven op de vraag, maar hij verstond haar niet, want op dat moment brak de hel los.

'Tien minuten?' zei Celia, terwijl ze verdoofd van ongeloof naar de telefoon staarde. Ze draaide zich om naar Dan. 'Hij heeft Emma,' zei ze. 'Wat bedoelde hij daarmee, met tien minuten?' Maar ze zag wel in Dans ogen wat hij ermee bedoeld had. 'We bellen de politie,' zei Dan, die opstond. 'Nu meteen.'

Celia knikte - ja, natuurlijk, ja — en terwijl ze overspoeld werd door paniek bracht ze haar handen naar haar mond. Ze zag dat Dan even naar haar keek terwijl hij zijn eigen telefoon tevoorschijn haalde. Ze dacht aan het zware buitenlandse accent, galmend in een verlaten ruimte, en aan het geluid van druppelend water. Ze voelde zich misselijk; het had op de een of andere manier koud geklonken — arme Emma in de kou.

Waar zijn ze? Toen herinnerde ze zich iets; iets eiste van haar dat ze het zich herinnerde. Wat had Sarto tegen Dan gezegd? Ergens waar het koud is, en vochtig. Radeloos herhaalde ze de woorden voor zichzelf, en Dan draaide zich om om te horen wat ze zei; hij hield zelfs even op met het nummer intoetsen.

'Wat is er?' zei hij, en ze keken elkaar aan. 'Sarto is met hem teruggegaan naar Galluzzo,' zei ze. 'In Galluzzo is het allemaal begonnen.' Ze durfde zichzelf bijna niet te geloven. 'Toch? En ergens waar het koud en vochtig is...'

'De Olympia Club,' zei Dan, en op zijn gezicht zag ze afkeer van de naam alleen al, maar nog terwijl hij zijn hoofd schudde wist ze dat ze het bij het juiste eind hadden. De Olympia Club. 'Nu bellen we de politie,' zei hij, en hij gaf haar de telefoon.



Ze verbonden haar uiteindelijk door met Pietro. Daar zit ik net op te wachten, dacht hij toen hij op het braakliggende stuk land naast het vliegveld in de patrouilleauto stapte, maar de Rus was daar niet naartoe teruggegaan - dat had hem ook al onwaarschijnlijk geleken. En nu dit: een gestoorde Engelse vrouw die dacht dat ze Sherlock Holmes was. Maar terwijl de vrouw haar verhaal deed, rustig bleef, haar theorie uiteenzette, kon hij zich niet losmaken van het ongemakkelijke gevoel dat ze wel eens gelijk kon hebben, dat er iets in zat. Ze zei: 'Moet u horen, ik weet dat het belachelijk klinkt, maar het zou toch kunnen? De Olympia Club in Galluzzo, die staat nu leeg, dus u kunt er toch wel even gaan kijken? Alstublieft, die man zei tien minuten, en die zijn al voorbij, alstublieft.' Toen moest Pietro aan die plek denken, aan het smerige stuk land naast het huis van Bartolo, waar hij gisteren nog met Sandro was geweest, aan de lelijke dichtgespijkerde gebouwen, en hij dacht: het zou kunnen. Zelfs als er maar een heel kleine kans is dat we Sarto daar vinden, dan is het tenminste iets, en laten we eerlijk zijn: meer hebben we niet en in het ergste geval hebben we een half uur verspild. Hij probeerde er maar niet aan te denken wat er in een half uur allemaal kon gebeuren. 'Oké,' zei hij. 'Ik kom eraan.'



Luisa hoorde het; ze vroeg zich af of zij de enige was. Ze zag de grote man met zijn handen om Emma's hals zijn hoofd omdraaien toen Sarto uit het donker naar voren trad, en Luisa had heel even aan de kleine zeemeermin moeten denken die op messen liep. Ze zei die vier woorden en Luisa hoorde ze en toen ging Sandro's mobilofoon naast hen af en gebeurde alles plotseling tegelijkertijd.

Na het gefluister van Sarto klonk het gemene gekraak van de mobilofoon oorverdovend - het geluid van een stem aan de andere kant van de lijn, verwrongen door ruis: 'Locatie, noem je locatie.' Jezus, dacht Luisa, die nooit vloekte, en ze merkte dat ze zich achter de bar schrap zette, haar hoofd in haar handen, alsof er een vliegtuig zou neerstorten. We zijn er geweest, dacht ze, we zijn er allemaal geweest. Maar Sandro moest hem bewust aangezet hebben, hij moest dit van tevoren bedacht hebben, want hij was paraat; ze voelde een beweging naast zich, keek op en zag dat hij weg was. Ze kwam op haar knieën over de plakkerige, smerige vloer achter de bar vandaan en daar stond hij, met zijn benen uit elkaar, zijn schouders geblokt, zijn pistool op de grote man gericht.

'Laat haar los,' zei Sandro, en de Rus, wiens gezicht lijkbleek was geworden, draaide zich om om naar hem te kijken. Toen haalde hij zijn handen van Emma's nek weg en stak hij ze Sandro toe, alsof ze niet van hem waren. Luisa krabbelde overeind, liep naar de plastic stoeltjes en trok Emma tegen zich aan, weg van de grote man. Ze voelde hoe ze beefde. Toen keken ze allemaal naar Giulietta Sarto.

'Wat zei je?' vroeg Sandro heel zacht, en Luisa zag dat zijn handen zodanig trilden dat je het bijna niet zag.

'Ik zei: ik heb hem vermoord,' zei ze, en haar stem klonk licht en koel, alsof hij zich los probeerde te maken van haar lichaam, waar de botten pijnlijk tegen haar papieren huid drukten. Buiten kwam een sirene loeiend dichterbij, en nog een, en het blauwe flitslicht zwaaide langs de bar.