17

Toen ze weg waren, ruimde Luisa de schoenen in een soort trance op; ze pakte de neuzen weer in vloeipapier, stopte het juiste paar in de juiste doos en bracht ze voorzichtig naar beneden, naar de voorraadruimte, elke doos op de plaats waar hij hoorde. De hele tijd dansten die twee een soort langzame wals in haar hoofd, de mooie kleine vrouw met het donkere haar, de lange, bleke, knappe man. Sneeuwwitje, 'Emma' had hij haar genoemd, terwijl hij haar afwezig een kus op haar kruin gaf, alsof ze een kind was. Te jong, het moet zijn tweede vrouw zijn, Sandro zei toch dat die eerste was overleden? Hij had met een platina kaart betaald, met een kleine handtekening, netjes en uitgesproken. Lucas Marsh.

'Wat was dat allemaal?' vroeg Gianna toen de deur achter hen dicht was.

'Niks,' zei Luisa, en ze zette het rek recht waaraan de groene zijden jurk had gehangen, met de linten sliertend over de vloer. 'Niks. Ik... ik dacht hem te herkennen, meer niet. Een van die gezichten.' Kon ze het na al die tijd dan zeker weten? Het antwoord luidde natuurlijk 'nee'. Maar het kon ook geen toeval zijn. De dag na de moord op Bartolo. En ze voelde diep in haar buik dat dit niet goed was voor Sandro, dat het zelfs niet slechter kon.

Ik moet met hem praten. Ze draaide zich om om de telefoon te pakken, maar achter haar ging de deur open en er kwam een stel binnen, een jonge vrouw met een gordijn van zwart glanzend haar, en haar oudere vriend. Ze liepen naar boven naar de herenkleding, en zonder dat ze er zelfs maar bewust haar best voor deed wist ze dat hij iets korts en straks en glinsterends zou kiezen, zodat er van haar jeugd iets op hem zou afstralen. Ze rekende en keek hoe ze naar boven liepen.

'Moet je horen,' zei ze nonchalant tegen Gianna. 'Die zijn boven wel een tijdje zoet, denk je niet? Ga jij nu maar met middagpauze. Je hebt sinds je hier bent nog niks gegeten.' En toen ze Gianna's gezichtsuitdrukking zag, een mengeling van verbazing en verwondering, werd ze overspoeld door een golf genegenheid en gaf ze de jonge vrouw een klopje op haar arm. 'Ga nu maar.'

Ze wachtte tot Gianna haar jas dichtgeknoopt had en de deur uit was en wachtte daarna nog wat langer aangezien ze terugkwam voor een pakje papieren zakdoekjes en haar sigaretten. Toen was ze weer weg, de hoek om in de dwarrelende sneeuw en uit zicht verdwenen, onderweg naar haar vaste lunchrestaurant, een verschrikkelijke gelegenheid waar ze nieuwe caloriearme salades voor toeristen maakten, taugé en passievrucht, en een slok espresso om daarna de smaak weg te spoelen. Gianna moest op haar lijn letten.

Luisa luisterde goed om er zeker van te zijn dat ze boven bezig waren - het gesprek was in een ernstige fase beland - en glipte toen achter de kassa en draaide Sandro's nummer. Terwijl ze de telefoon hoorde overgaan, staarde ze zonder iets te zien door het vlakglas naar de donkere gestalten die in de sneeuw voorbijliepen. Toen Sandro eindelijk opnam, hoorde ze de politieradio op de achtergrond kraken; hij zat vast in de patrouilleauto.

'Waar zit je nu?' vroeg ze. 'Ben je alleen?'

'Min of meer,' zei Sandro, en ze hoorde argwaan in zijn stem. 'Pietro is bij me, we zitten in de buurt van het vliegveld, maar hij is nu niet bij me in de auto. We trekken een tip na. Een paar gasten, een bende van Oekraïners die we al een tijdje in de gaten houden. Ze zijn in Le Cascine gezien - o, dat vertel ik je straks wel. Wat is er?' Hij klonk nerveus, en Luisa stelde zich voor hoe hij erbij zat, daar in het troosteloze achterland van de stad, tussen de lichte industriële complexen en de trailerparken, en heel even was ze bang dat hij gevaar liep.

Ze slikte. 'Hij is hier,' zei ze, en plotseling had ze het gevoel dat ze niet genoeg adem kreeg om het te zeggen, nu ze eenmaal zover was. 'Ik heb hem gezien. De vader van het meisje is hier.'

Het was een hele tijd stil; op de achtergrond klonk gekraak. 'Wat?' zei Sandro bezorgd. 'Wat zeg je?' Luisa kon geen woord uitbrengen; ze had geen adem meer. Vergis ik me soms? Ze dacht aan de vader van het vermoorde meisje, zoals ze hem jaren geleden gezien had, met zijn vrouw naast zich met haar gezicht in haar handen. Zijn gezicht was in dat ene krantenkiekje voor altijd bewaard gebleven, bleek en uitgehold van verdriet. Hij was nauwelijks veranderd. Elk lijntje en elke schaduw in zijn gezicht die daar door die week van wachten in waren gebrand, zaten er nog steeds en waren in de vijftien jaar die verstreken waren alleen maar dieper geworden. Nee. 'Ik weet zeker dat hij het was. Hij noemt zichzelf Lucas Marsh, maar hij is het wel en hij logeert in het Regale. Ik heb hen horen praten.' De woorden struikelden nu over elkaar heen, maar Sandro zweeg nog steeds.

'Sandro. Ik verbeeld het me niet, hoor.' Haar stem klonk ferm. 'Ben je daar nog?'

'Ja,' zei Sandro, en hij klonk verslagen. 'Ik weet het. Ik weet dat hij hier is.'



Ze liepen haastig in noordelijke richting door de sneeuwbui; de sneeuw dwarrelde en danste in de sombere straten, wit tegen de oprijzende donkere gevels. Celia had haar paraplu opgestoken in een poging haar klanten te beschermen, maar het had weinig zin; de zachte indringende vlokken wisten eronder te komen, vielen op haar kraag, kietelend, vochtig en koud. Het monterde haar evengoed op, al die beweging in de stille lucht, al dat helle wit tegen het winterse grijs had iets uitbundigs.

'Het is al laat,' zei Lucas Marsh; hij maakte een verstrooide indruk en hij liep heel snel, schuin tegen de sneeuw in met een hand stevig om de arm van zijn vrouw. 'Kunnen we opschieten en er meteen heen gaan?'

'Wilt u niet eten?' Celia keek naar het bleke gezicht van Emma Marsh. 'Volgens mij...' Ze aarzelde en hij bleef abrupt staan, deed een stap achteruit een deuropening in en trok zijn vrouw naast zich, uit de sneeuw.

'Wat is er?' vroeg hij, maar Celia had de indruk dat hij nauwelijks luisterde. Zo te zien speurde hij de omgeving af, over Celia's schouder, alsof hij iets zocht. Had hij iemand gezien die hij kende? Er was bijna niemand op straat, het was na enen en de winkels gingen dicht, de restaurants liepen vol. En het zicht was slecht - de beweging van de sneeuw, die steeds dichter viel, maakte alles onduidelijk. Ze meende iemand aan de overkant van de straat te zien staan, een man met zijn handen in zijn zakken en een donkere jas aan, maar toen ze met haar ogen knipperde om beter te kunnen zien, zag ze niemand.

'Emma... mevrouw Marsh, moet...' Ze aarzelde weer, omdat ze hem niet wilde beledigen door hem te wijzen op zijn verantwoordelijkheden ten aanzien van een vermoeide zwangere vrouw, die het nog koud had ook.

'O,' zei hij, en hij stelde zijn blik weer scherp en ontspande. 'Ja, natuurlijk.' Hij wreef afwezig over haar schouder. 'Neem me niet kwalijk. Weet u waar we hier ergens snel even wat kunnen eten? Niet iets...' Hij legde zijn in een handschoen gestoken hand tegen zijn voorhoofd alsof hij zichzelf wilde helpen met een plan te komen en het was bijna alsof die inspanning hem pijn deed. 'Niets iets deftigs, gewoon een rustig restaurant, iets buiten de drukte.' Hij keek naar het gezicht van zijn vrouw, hield zijn hoofd een beetje scheef en keek haar bezorgd aan. 'Het spijt me, lieveling. Ik dacht... ik dacht dat we gewoon door konden gaan en dan een beetje vroeg terug naar het hotel, zodat je dan even kunt rusten. Voor het eten.' Celia zag dat Emma Marsh haar best deed om zich te vermannen, dat haar lip even trilde.

'Ja,' wist ze uit te brengen. 'Ja, natuurlijk. Ik wil mijn eetlust niet bederven. Maar misschien een klein hapje, iets warms. Even zitten.'

'Ik weet wel wat,' zei Celia snel, want ze wilde hier een eind aan maken en voelde iets van woede opkomen jegens Lucas Marsh, omdat hij niet zag hoe verschrikkelijk moe zijn vrouw was. Wat mankeerde die vent? Ze moest Emma Marsh in een warme gelegenheid zien te krijgen. 'Deze kant op,' zei ze, en terwijl ze hen achter zich aan trok sloeg ze links af, daarna rechts af de Via del Tavolini in, naar de Cantinetta di Verrazzano.

De Cantinetta was half bakkerij, half wijnbar, en was Celia's reservekeus; ze kende ieder café, iedere bar waar je kon zitten zonder dat daar iets extra's voor in rekening werd gebracht en waar de wc's schoon waren, en dit was een van de beste. Comfortabele zitjes, goede koffie, een houtoven aan de ene kant waar je in de zomer soms levend gebraden werd, maar op een dag als vandaag... Zolang het er maar niet te druk was. Ze duwden de zware glazen deur open en een vlaag warme, gistachtige lucht met de geur van vers brood, houtrook en wijn sloeg hun tegemoet. Het was er heel druk.

Tegen de spiegelwand tegenover de toonbank van de bakker stonden houten banken, allemaal bezet door oude mensen uit de buurt. Ze zaten dik ingepakt in hun winterjas en dronken wijn of caffé latte en aten zonder haast en met smaak een taartje of stuk schiacciata, het harde Toscaanse platte brood. Celia liep langs hen heen, met haar klanten in haar kielzog, naar achteren, waar de lange smalle winkel breder werd en er nog zes of zeven marmeren tafeltjes stonden in een benauwde van houten lambrisering voorziene tearoom. Toen ze daar aankwamen, stond er net een stel op, twee vrouwen met zwierende bontjassen aan, die koffiekopjes achterlieten die eruitzagen alsof ze al een hele tijd leeg waren. Het was een ouderwetse gelegenheid, een plek waar de plaatselijke bevolking zichzelf kon bedienen en dan plaatsnam en op haar gemak kon kletsen, zonder de angst dat men van zijn tafeltje verjaagd werd.

'Kan dit ermee door?' vroeg Celia bezorgd; het was moeilijk om Lucas Marsh te peilen, om te weten of dit was wat hij wilde.

'Dit lijkt me prima,' zei hij met een vleugje vermoeide dankbaarheid die ze nog niet eerder van hem gehoord had, alsof hij een soort verdediging had laten varen, alsof ze haar dan eindelijk toch nodig hadden. 'Precies wat ik in gedachten had.' Hij keek snel om zich heen naar de tafeltjes, toen de toonbank van de bakkerij langs naar de etalage, over een zee van groen loden, vilten hoedjes en de stijf in de krul gepermanente goudkleurige kapsels en de bontjassen van de dames heen. Wat hij zag leek tot tevredenheid te stemmen. Met een zuchtje van opluchting zeeg Emma neer op de houten bank en trok haar handschoenen uit.

'Ik heb ontzettende honger,' zei ze, maar ze glimlachte erbij en Celia zag dat de warmte de kleur alweer op haar wangen deed terugkeren.

'Ik zal even iets halen,' zei Celia kwiek. 'Is dat goed?'

Lucas Marsh ging naast zijn vrouw zitten. Hij zag er moe uit. 'O, ja,' zei hij. 'Prima, het maakt niet uit wat.' Zijn hand schoof een paar centimeter over de tafel en kwam tegen die van zijn vrouw te liggen; het was net alsof hij niet wilde dat iemand dat gebaar zag. Het was geen demonstratieve man. Celia vond het moeilijk om hem te doorgronden; hij leek heel gespannen en ze vroeg zich af of hij altijd zo was. Misschien kwam het door de baby, misschien was die afspraak van vanochtend niet naar wens verlopen. 'Een beetje couleur locale,' zei hij tegen Emma. 'Het spijt me dat het geen echt restaurant is. Ik wilde alleen...' Hij zweeg.

'Ik vind het enig,' zei Emma snel. 'Ik ben blij dat we hiernaartoe zijn gegaan. Kies jij maar voor ons, Celia.' Ze vlocht haar vingers door de zijne en hij wendde zijn blik af. Celia voelde zich overbodig en liep naar de toonbank bij de houtoven, waar zich een rij had gevormd. Het was druk. De potige bakker, met het zweet op zijn voorhoofd, strooide olijven, stukjes artisjokkenhart, varkensvet en bittere blaadjes sla op ronde stukken deeg en schoof die zo snel hij kon in en uit het oplaaiende vuur. Celia keek even achterom naar Lucas en Emma Marsh; ze hielden hun handen nog steeds op het tafeltje stevig in elkaar gevouwen, maar ze zeiden niets, en Lucas Marsh keek nog steeds de andere kant op, met een strak en bleek gezicht.

Celia dacht eraan, en niet voor het eerst, hoe vreemd huwelijken soms kunnen uitpakken, hoe mysterieus en hoe onvolwaardig blijkbaar. Als Lucas Marsh geen vlotte prater was, waarom vulde Emma de stilte dan niet nu ze met z'n tweeën waren, waarom praatte ze niet tegen hem tot ze iets uit hem kreeg? Tegenover Celia was ze heel open en spontaan geweest; in vergelijking met veel andere rijke klanten had Emma, toegegeven, een impulsieve indruk gemaakt, bereid om haar vertrouwelijke dingen te vertellen. Maar met haar man was het net alsof ze het gevoel had dat ze op haar hoede moest zijn, alsof ze haar eigen vanzelfsprekende belangstelling voor hem moest intomen. Was er iets met Lucas Marsh waar zelfs Emma liever niet achter wilde komen? Het was niet zoals Celia zich een huwelijk voorstelde, maar ja, misschien was dat wel de reden waarom ze nog steeds single was. De rij schuifelde naar voren en toen Celia automatisch mee naar voren bewoog, diep in gedachten verzonken, voelde ze een hand op haar schouder en keek ze op: het was Beate, met een rode blos op haar wangen. Achter Celia in de rij mopperde iemand.

'Neem me niet kwalijk.' Beate draaide zich onmiddellijk naar hem om, een oude man met een hoed op, verontschuldigde zich omstandig en wist hem een toestemming te ontlokken. 'Ik hoef niks te hebben, ik wil alleen even gedag zeggen, even met mijn vriendin praten.' En ze draaide zich weer naar Celia om, een en al goedgehumeurdheid, zoals Celia haar al lang niet meer had gezien. 'Lieverd.'

'Heb je een leuke ochtend gehad?' vroeg Celia lachend.

'O, zalig,' zei Beate, en ze hield haar hand tegen Celia's wang. 'Moet je voelen!' Haar vingers waren ijskoud. 'Ik heb de hele ochtend zitten tekenen,' zei ze. 'Het was fantastisch. Ik begrijp niet waarom ik ermee gestopt ben - pure luiheid.'

Uit Beates overvolle tas van tapisserie stak de spiraalrug van een klein schetsboek, en Celia trok hem eruit. 'Mag ik kijken?' vroeg ze.

Beate trok een lelijk gezicht. 'O, nou, goed dan,' zei ze. 'Als je maar niet te kritisch kijkt. Ik moet nog op gang komen.'

Celia deed het boekje open en zag een klokkentoren die leek op de toren die ze als de hare begon te beschouwen. 'Lunchpauze?' vroeg Beate, en ze keek de volle bar rond.

'Nou,' zei Celia afwezig, terwijl ze een bladzijde omsloeg, 'ik ben hier met mijn klanten. Met Lucas en Emma. Daar zitten ze.'

Ze knikte vaag in de richting van hun tafeltje, zonder te kijken. 'Goed hoor, Beate. Echt heel goed.'

'Aardig van je,' zei Beate. 'O, ik zie haar al, die rode jas. Knappe vrouw. Ik vond haar leuk, en ik wilde nog zeggen, hoewel dat natuurlijk niet kon met haar erbij - sorry, ik bedoel dat ik nog mijn excuses wilde maken. Al dat getier over die man, over rijke mannen. Ik had te veel gedronken, ik moest mijn verjaardag regelen; je trof me op een verkeerd moment. Ik weet zeker dat Lucas Marsh volkomen... Hij is... Maar waar... O!'

Celia keek op toen ze hoorde hoe verbaasd Beate klonk. 'Dat is 'm,' zei Beate, terwijl ze zich van Lucas afwendde, die nu over Emma's schouder naar hen keek en zich weer tot Celia richtte. 'Dus je kent hem toch?' vroeg Celia.

'Nee,' zei Beate, en ze boog zich naar voren en sloeg nog een blad van het schetsboek om. 'Maar ik heb hem vanochtend gezien. Ik heb hem getekend.' Ze tilde het boek op en daar stond Lucas, leunend tegen de borstwering naast de rivier, onmiskenbaar, met het dunne haar hoog op zijn voorhoofd, de dure jas met scherp gesneden schouders en zelfs de omfloerste, afwezige ogen.

Er stond nog iemand op de tekening, hoewel die zich schuin van de kijker had afgewend. 'Ik vond ze een interessante compositie zo samen,' zei Beate peinzend terwijl ze haar tekening bekeek. 'Een onwaarschijnlijk stel.'

'Ja,' zei Celia ongemakkelijk. De andere man die Beate had getekend stond tegen de borstwering geleund, van Lucas afgewend, en deed haar aan iemand, of iets, denken die ze nog niet zo lang geleden gezien had. Hij had een gebreide muts diep over zijn ogen en droeg een oorbel; zijn schouders hadden de logge breedte van die van een arbeider en de blote hand die ze op de muur zag rusten had grote knokkels.

'Ik weet niet waar ze het over hadden,' zei Beate. 'Dat kon ik niet verstaan. Misschien bedelde hij.' Celia knikte. 'Dat zou kunnen,' zei ze. Ze sloeg langzaam het blad om en ving een glimp op van dezelfde man met brede schouders, maar nu met een vrouw erbij, boven wie hij uittorende.

'Signorina?' Ze werden opgeschrikt door de stem van de bakker en Celia realiseerde zich dat ze aan de beurt was. Ze deed het schetsboek snel dicht en stak het weer in Beates tas; ze had het vreemde gevoel dat ze iemand had bespied.

'Ik ga ervandoor, lieverd,' zei Beate. 'Je bent aan het werk. En ik wil geen voordringster lijken.' Ze schonk de oude man met zijn hoedje haar charmantste glimlach en kneep in Celia's hand. 'Ik ga Marco naar het vliegveld brengen,' zei ze. 'Ik bel je morgen.'  

De bakker klonk inmiddels ongeduldig. 'Alstublieft, signorina. Ik heb niet de hele dag de tijd.' En Beate zwaaide en was verdwenen. Celia bestelde bedachtzaam een paar stukken pizza met buffelmozzarella en plakken ham, en nog twee stukken met kappertjes en ansjovis. Emma had een hongerige indruk gemaakt. Ze stapelde alles op een blad en haalde flessen water, glazen en een half flesje van de huiswijn van de Cantinetta.

'O, o,' zei Emma toen ze het eten zag. 'Dat ziet er heerlijk uit.' Haar wangen waren inmiddels rood van de warmte van de oven en de opeengepakte lichamen, en ze had haar jas uitgetrokken. Celia zette het blad neer. Lucas Marsh nam een stuk en toen hij dat op had, ging hij zitten kijken hoe zijn vrouw at. Ze leek wel uitgehongerd en at snel en netjes. Ze proefde alles.

'Wijn?' vroeg Celia. 'Ik niet,' zei Emma met een wrang spijtgevoel. 'Ik moet verstandig zijn en mezelf voor vanavond sparen.' Celia stak Lucas Marsh de fles toe en hij keek er fronsend naar. 'Nee, ik... Ach, waarom ook niet?' zei hij, en hij schonk zichzelf een glaasje in. 'Lieverd,' zei Emma verbaasd. 'Dat is helemaal niets voor jou, tussen de middag al drinken. Was het zo'n stressvolle ochtend?'

Celia bekeek hem aandachtig. Hij zag er bleek uit, maar niet bleker dan anders; afwezig misschien, maar ja, dat was hij al sinds die eerste ochtend in het Regale. Had de man op Beates tekening bij hem gebedeld, hem lastiggevallen? Dat was een beroepsrisico voor toeristen, en daar had Lucas zich best aan hebben kunnen ergeren. Celia bedacht dat de rivier helemaal niet voor Lucas op de route lag als hij van het Regale naar Frollini liep; die lag zelfs helemaal uit de richting.

'Nee,' zei hij snel, 'helemaal niet. Alleen... waarom ook niet? We zijn met vakantie.'

'Je kunt je niet voorstellen hoe moeilijk het is om Lucas zover te krijgen dat hij zich ontspant,' zei Emma, aangemoedigd door de glimlach die hij haar schonk, ook al vond Celia die maar stijfjes en bedrukt. Nou, dacht Celia, dat kan ik me toevallig wél voorstellen. 'We gaan bijna nooit met vakantie, niet echt althans. Er is altijd wel een zakelijke bespreking, Lucas moet altijd een of ander project voor klanten bekijken - weet je nog die keer in Nice?'

Lucas knikte en keek omlaag in zijn glas. Het was bijna leeg en hij schonk het vastberaden bij, alsof hij een medicijn slikte. Hij drinkt zichzelf moed in, dacht Celia afwezig. Op zijn bleke wangen was een vleugje kleur verschenen. 'Willen jullie me even excuseren?' zei hij abrupt, en hij stond op. Hij deed een paar stappen, bleef toen staan en keek de bar door naar buiten, met zijn glas in de hand.

Emma leek het niet te merken. 'Ik had er natuurlijk eigenlijk niet bij horen zijn, op deze reis,' zei ze op vertrouwelijke toon. 'Maar ik wilde altijd al eens naar Florence.' Haar stem klonk dromerig. 'Het is nog mooier dan ik gedacht had.' Ze richtte haar blik nu op Celia, maar hij was wel afwezig. 'Jij hebt maar geluk dat je hier altijd bent. Of misschien wen je er dan aan, vind je het vanzelfsprekend?'

'Nee,' zei Celia, 'het is altijd weer mooi.' Zonder erbij na te denken zei ze: 'Hoe bedoel je, dat je er niet bij had horen zijn?'

'O... ik...' Emma maakte plotseling een zenuwachtige indruk. 'Niks.' Ze keek snel naar haar man; hij bevond zich binnen gehoorsafstand, nét, maar hij luisterde zo te zien niet. Ze ging zachter praten. 'Het was een zakenreis. Lucas had me er niet eens over verteld.' Haar stem werd heel zacht, bijna onverstaanbaar. 'Ik geloof dat hij zelfs vergeten was dat ik dan jarig was. Hij... hij had het druk, ik begreep het wel.' Emma keek op. 'Maar ze hadden het ticket per abuis naar ons huisadres gestuurd, niet naar kantoor, en ik heb de envelop opengemaakt.' Celia stelde zich het teleurgestelde gezicht van Emma voor toen ze het ticket bekeek en ze vroeg zich af of Lucas Marsh toen maar had besloten om Celia te bellen. Duizend pond voor een weekend ter ere van de verjaardag van zijn vrouw, de hele rataplan; hoe verliefd kan een mens zijn? Dat had ze toen gedacht. Nu realiseerde ze zich dat hoe ouder ze werd, hoe onwetender ze zich voelde. Liefde. Ze keek naar Emma; die hield haar hoofd schuin, met een afwezige glimlach op haar gezicht, maar terwijl ze verder praatte leek ze zich ongemakkelijk te gaan voelen. 'Lucas zei dat hij niet dacht dat het mij iets zou lijken.'

Haar stem klonk nu luider, en gemaakt opgewekt. Ze waagde een lachje en bij dat geluid draaide Lucas Marsh zich om en met twee stappen stond hij weer bij het tafeltje, zonder hun iets uit te leggen, niet waarom hij was weggelopen en niet waarom hij weer was teruggekomen. 'Maar toen heeft hij dit allemaal geregeld,' zei Emma, en ze gebaarde het volle vertrek rond. Toen realiseerde ze zich dat een volle en dampige bakkerij misschien niet precies was wat Lucas in gedachten had gehad en ging ze verder: 'Ik bedoel dat hij jou heeft geregeld, het diner vanavond en het hotel... o, alles. Hij heeft er echt iets fantastisch van gemaakt; ik heb elke minuut iets te doen!' Ze glimlachte stralend, maar in beide ooghoeken zag Celia de glans van een ingehouden traan en in haar stem hoorde ze iets van wanhoop. Emma moest iets heel anders van deze vakantie gewild hebben, dacht Celia, en ze keek steels even naar Lucas. Zijn gezicht stond meer ontspannen nu, weerloos gemaakt door de wijn, en hij keek met een vreemde, verwrongen uitdrukking in zijn ogen naar zijn vrouw, een mengeling van verlangen en ongeduld, en bijna ook van wanhoop, meende ze. Toen draaide hij zich om naar Celia en was die blik verdwenen.

'Goed,' zei hij abrupt. 'Vanmiddag. Kunnen we een beetje vroeg die kapel in? Het spijt me als ik het programma overhoop gooi.' Hij zweeg plotseling, alsof hij er niet aan gewend was om zich te verontschuldigen, en Celia merkte dat ze zich nu voor het eerst afvroeg of hier een soort strategie achter schuilging, of er een reden was voor het gedrag van Lucas Marsh, die in portieken wegdook, zich in mensenmassa's verstopte, plannen op het laatste moment wijzigde.

'Ja,' zei ze mild, want ze bedacht dat het haar zaken waren om hen daar te brengen waar ze naartoe wilden, maar dat ze er niets mee te maken had waar Lucas heen wilde om in z'n eentje een wandeling te maken, of met wie hij onderweg een praatje maakte. 'Dat moet geen problemen opleveren.' Het begin van de middag was nooit het drukste tijdstip in de Medici-kapel, want de toeristen vonden de lunchtijd belangrijker dan wat ook, en bovendien was het heel rustig. Ze nam een slokje wijn en voelde hoe dat haar buik verwarmde. Ze dacht verbaasd aan de koude besneeuwde straten, aan hoe stil en leeg de stad buiten plotseling was. 'We kunnen altijd eerst naar de bibliotheek gaan, naar de trap van Michelangelo...' Toen het beeld van de indrukwekkende bibliotheek voor haar geestesoog verscheen, de diepe, strenge duisternis van de vestibule, stierf haar stem weg en vroeg ze zich plotseling af of het wel zo'n goed idee was. Maar het was al te laat.

'Goed dan,' zei Lucas Marsh, en hij stond op en trok zijn handschoenen aan. 'Dan gaan we.'



Op de vlakte in de richting van de zee had het op de bevroren grond urenlang dicht en stil gesneeuwd, en langs de oever van de rivier, tegen de krottenwijken en trailerparken, de rijen uitdrukkingsloze witte fabriekspanden lagen wat sneeuwhopen opgewaaid. De politieauto stond voor een kapot houten hek geparkeerd; daarachter was de sneeuw tussen de caravans en verroeste ijzeren afdakjes tot een vieze brij getrapt. De twee politieagenten stonden achter een camper, uit het zicht van de landweg, met bij hen een derde man, iemand met een stoppelbaard van drie dagen oud en gekleed in allerlei vettige jassen over elkaar heen. Verder viel er niemand te bekennen. Onder de sombere lucht stond een plastic stoel met een dikke laag sneeuw van die ochtend erop, en de caravans zagen er donker en leeg uit.

Overdag waren de bewoners natuurlijk aan het werk, als je het tenminste zo kon noemen — op het station drugs verkopen, bedelen voor de kathedraal, zakkenrollen op de markt - maar toch zag het er hier verlaten uit. Ellendige plek om te wonen; dat zag je in de ogen van de politieagent toen hij tegen een stuk bevroren sneeuw schopte, met een ongemakkelijke mengeling van walging en medelijden op zijn gezicht.

'Hoe lang heb je ze niet meer gezien? Twee dagen?' De man had zijn handen in zijn zakken gestoken. Ze hebben nooit handschoenen, dacht Sandro vol ongeloof. Denken ze soms dat ze hier in het Beloofde Land zijn, waar het eeuwig zomer is? Je zou toch denken dat ze ook wel een paar handschoenen kunnen jatten als ze ook tassen, zilver, zonnebrillen kunnen stelen. Hij trok zijn schouders nog hoger op tegen de kou. De man fronste zijn wenkbrauwen en zijn stoppelige onderkin trok in plooien toen hij die in zijn mottige sjaal begroef.

'Ja, zoiets,' zei hij in zijn hese, vreemde Italiaans. 'Alles ingepakt, vertrokken, vrijdagochtend vroeg, drie, vier uur. Potten, pannen, vriendin, alles.'

'En meer weet je niet?' De man haalde weer zijn schouders op.

"Waar kom je vandaan?' vroeg Pietro ietwat nieuwsgierig. De man keek geschrokken.

'Roemenië,' mompelde hij, en zijn stem klonk hees. Pietro knikte, schopte zomaar wat tegen de plastic stoel en er gleed een brok sneeuw van de leuning, waardoor het vuile plastic eronder te zien was. 'Vluchteling zeker?'

'Inderdaad,' zei de man hoopvol.

'Zou je er dan niet verstandig aan doen om wat meer medewerking te verlenen?' zei Pietro, nog steeds op vriendelijke toon. Toen schopte hij weer tegen de stoel, maar dit keer hard, en hij schoot weg over de bevroren grond, waarbij één poot los kwam te hangen. Het gezicht van de Roemeen stond strak van angst en woede.

'Waar komen ze vandaan?' vroeg Sandro. 'Uit Oekraïne?'

'Ja,' zei de Roemeen minachtend. 'Tsjernobyl-land. Dat is Rusland toch?'

'Niet meer,' zei Sandro, met zijn hoofd schuin.

'Ik zou zeggen: Russen. Ze klonken als Russen, ze gedroegen zich als Russen. Gemeen. Sloegen dat meisje.'

'Waar deden ze aan?' vroeg Sandro, denkend aan de vriendin.

'Hoeren? Drugs?' Terwijl hij op antwoord wachtte bukte hij zich en pakte iets op van de grond, daar waar de stoel had gestaan — een stukje papier dat misschien gebruikt was om een tafel recht te houden, strak opgevouwen. Hij vouwde het op zijn gemak open: een volgetypt vel, met tijden, plaatsen, onduidelijk geworden door het vocht, met in de hoek een fotokopie van een gezicht, een soort diploma. Het gezicht van een vrouw, met daarnaast het officiële stempel van de stad: guida di firenze. Hij keek er fronsend naar, vouwde het toen langzaam weer op en stak het in zijn zak. De Roemeen keek naar hem en wipte ongemakkelijk van de ene voet op de andere; het kwam niet alleen door de kou, maar aan zijn gezicht te zien wilde hij dat hij hier niet was, wilde hij dat hij ergens anders was geweest toen de politieauto langzaam over de landweg langs de rivier aan was komen rijden. Hij haalde een verfrommeld pakje nazionali uit zijn zak, nam er een uit en stak hem op. Het duurde even in de ijzige wind, en hij verborg zijn gezicht achter de kom van zijn handen.

'Ik weet het eigenlijk niet,' zei hij langzaam toen hij de sigaret eenmaal aangestoken had, en hij trok er verwoed aan. De tabak rook scherp en zuur en bezoedelde de schone geur van de sneeuw. 'Geen hoeren; voor die meid hadden ze nooit veel gekregen. Vooral drugs, maar verder wat ze maar konden krijgen. Wat inbraak ook...' Hij keek even snel naar hen, want hij wilde niet de indruk wekken dat hijzelf misschien ook wel een handlanger was. 'Zware jongens, vechtersbazen. Zwervers. Ze zijn hier ongeveer een maand geleden gekomen. Ik dacht dat het bouwvakkers waren, voor werk op locatie, maar ze hadden geen spullen bij zich, geen gereedschap, geen overalls. En ze gingen nooit langer dan een uur weg, ze hingen hier alleen maar wat rond. Alsof ze ergens op wachtten.' Nadat hij zo lang gesproken had, wat helemaal niks voor hem was, keek hij om zich heen alsof hij wilde zien of hij misschien afgeluisterd was. 'Kan ik nu weg? Ik moet... Mijn dienst begint over een half uur.'

Sandro negeerde hem. Hij keek naar Pietro; zijn gezicht stond uitdrukkingsloos. 'De man is donderdagochtend gevonden.' Hij draaide zich weer om naar de Roemeen.

'Ploegendienst?'

'In een bakkerij,' zei de Roemeen. 'Het betaalt bijna niks. Maar iemand moet het doen, of niet soms?' Zijn gezicht stond nors.

Sandro knikte weigerachtig; hij liet hem nog niet gaan. 'Voor ze vertrokken zijn,' zei hij langzaam, 'vlak daarvoor, laten we zeggen woensdag, donderdag. Is je toen iets afwijkends opgevallen? Begrijp je wat ik bedoel?'

De Roemeen keek omhoog naar de lucht en in het grijze licht zag Sandro dat zijn ogen een vreemde kleur hadden, blauwgroen. Hij bleef een tijdje zo staan, keek met die glanzende ogen naar de lucht en dacht na, terwijl de sneeuw op zijn ongeschoren wangen viel. Eén verdwaasd moment lang vroeg Sandro zich af of hij keek of hij de hemel zag, zoals een kind dat doet.

'Ja,' zei hij op een gegeven moment. 'Ze hebben ruzie gehad, donderdagochtend vroeg. Veel kabaal. Misschien ging het over het meisje, dat dacht ik toen in elk geval. Ze krijsten als honden die om een teefje vechten. Ik ben weggegaan - naar de bakkerij...' Hij keek naar hen om te zien of er een reactie kwam, maar dat was niet zo. 'Toen ik terug was, om een uur of acht, negen die avond, waren ze gekalmeerd. Je zou nooit gezegd hebben dat er problemen waren geweest, alles was netjes.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik denk dat ze toen alles al ingepakt hadden, hoewel ik dat toen niet wist. En daarna bleven ze de hele nacht op, zaten ze te kaarten en naar de landende vliegtuigen te kijken, het ene na het andere. Elke keer dat er een landde hielden ze op en keken omhoog.'

'Je weet niet hoe ze heten, hè?' zei Sandro zonder al te veel hoop. 'Natuurlijk weet je dat niet.'

De Roemeen haalde zijn schouders op. 'Geen achternamen, nee. De leider, de baas, die noemden ze Jonas. Een grote vent met een kale kop. Hoe de anderen heetten weet ik niet. Het waren nou geen gasten door wie je je op afluisteren wilt laten betrappen.'

'Het meisje?'

De Roemeen lachte zuur. 'Zulke meisjes hebben geen naam. Een zwerfhond. Zwerfhonden geef je geen naam, toch? Ze zag er ziek uit.'

'En je hebt geen idee waar ze naartoe zijn gegaan?' zei Pietro.

De man schudde zijn hoofd. 'Nee. De auto was een roestbak; daarmee komen ze vast niet tot Sesto Fiorentino, en al helemaal niet tot Rusland.' Pietro hield zijn hoofd schuin en keek hem aan.

'Een Opel van een jaar of vijftien oud, bronskleurig, met een nummerbord uit Modena, een deuk aan de zijkant, geen achterbumper,' mompelde de Roemeen snel, en hij wendde zijn blik af alsof iemand hem kon horen. Hij draaide zich weer om. 'Als ze al terug wilden naar Rusland, wat ik waag te betwijfelen. Als je het mij vraagt hadden ze hier nog wat te doen - ik weet niet waarom, gewoon een gevoel. Er is iets aan de hand in de stad, iets wat met een van die landende vliegtuigen te maken heeft.' Hij keek de politieagenten plotseling heel roekeloos aan en trapte toen de peuk van zijn goedkope sigaret op de grond uit. 'Ik ga,' zei hij.

De twee politieagenten knikten alleen maar, alsof ze niet eens meer aan hem dachten, en de Roemeen, die bijna niet durfde te geloven dat hij er zo gemakkelijk vanaf kwam, draaide zich om en liep naar het hek.

'Wacht eens even,' riep Sandro. De man bleef staan.

'Was er maar één vrouw?' vroeg hij. 'Met al die mannen?'

De man schokschouderde wat. 'Ze is niet samen met hen hier aangekomen,' zei hij. 'Ze was er gewoon op een dag en hing hier rond. Ze sloegen geen acht op haar; ze kookte voor hen, dat was het zo'n beetje.'

Sandro knikte en fronste zijn voorhoofd. 'Dus zij was niet Russisch?'

De Roemeen schudde zijn hoofd. 'Italiaans,' zei hij. 'Broodmager. Drugs, waarschijnlijk.' Hij wachtte even, maar ze leken hem alweer vergeten te zijn en hij zag zijn kans schoon. Dit keer werd hij niet teruggeroepen; toen hij zijn kraag tegen zijn oren opzette en snel langs de politieauto naar de weg en de bushalte liep, waagde hij het om één keer achterom te kijken. Daar stonden ze, zonder iets te zeggen. Hij dacht aan de Russen en zijn volgende gedachte was: ik ben weg.

'We moesten die auto maar gaan zoeken,' zei Sandro tegen Pietro. 'Vind je niet?'

Pietro knikte. 'Ik zal de gegevens doorgeven,' zei hij. 'Je weet maar nooit, misschien is die dure computer toch nog ergens goed voor.'

Sandro snoof. 'Probeer jij de computer,' zei hij. 'Ik houd me aan de oude methoden.' Hij draaide zich een beetje van hem af en keek uit over het bevroren landschap. Hij koos een nummer op zijn mobiele telefoon.

'Fausto?' zei hij. 'Je moet een auto voor me zoeken.' Zonder ook maar in zijn opschrijfboekje te hoeven kijken somde hij de gegevens op die de Roemeen had verstrekt. 'Een bronskleurige Opel met een nummerbord uit Modena, een deuk opzij, geen achterbumper. Een jaar of vijftien oud.' Hij luisterde even en snoof toen. 'Ja, ja. Een eitje voor zo'n knul als jij. Maar doe me een lol en zet er vaart achter, want ik denk niet dat die auto hier nog lang rondrijdt.' Toen hij zijn mobieltje dichtklapte en zich weer naar Pietro omdraaide, stond zijn gezicht verbeten.