15

Het was bijna vijftien jaar geleden, maar toen Luisa in het café stond en naar de foto van het meisje in de ochtendkrant keek, kwam het allemaal bij haar terug, net zo scherp en helder alsof het gisteren pas was gebeurd. Luisa had nu de indruk dat ze zich er bijna vijftien jaar lang van had overtuigd dat het voorbij was, over, vergeten. Wat had het voor zin om bij verschrikkelijke dingen te blijven hangen, had ze altijd gedacht, hoe kon daar nu iets goeds van komen? Wat voor les viel er te leren van de willekeurige moord op een kind? Dat de wereld een verschrikkelijk oord was. De koffie werd gebracht en Luisa dronk hem in één slok op, vouwde de krant zo klein op dat de glimlach van het meisje, met het stukje dat aan haar voortand ontbrak, niet meer te zien was, en ging terug naar de winkel.

Het eerste wat ze zich weer herinnerde, dacht ze toen ze de drukke straat op liep, was hoe het die verschrikkelijke, snikhete week in de stad was geweest. De augustusstilte in de smalle straten, die Luisa ooit lief was geweest, was veranderd, was doorgeslagen en ging gepaard met een zwaar drukkend akelig voorgevoel. De mensen slopen bij het invallen van de schemering, wanneer de temperatuur een paar graden daalde, hun huis uit om het erover te hebben. Maar we wisten allemaal hoe het zou eindigen, dacht Luisa. En zij al helemaal, want zij was met Sandro.

'De eerste vierentwintig uur zijn van levensbelang,' had hij op de ochtend van de tweede dag met doodse stem aan de keukentafel gezegd. Ze sleepte zich uit bed om nog voor hij naar zijn werk vertrok even bij hem te zijn. 'Daarna is het bijna uitgesloten dat het kind nog in leven is.'

Luisa had zich afgevraagd hoe hij die dingen wist. Casusbesprekingen, statistieken. Foto's van dode en misbruikte kinderen. Ze voelde zich verstenen, bijna niet meer in staat om aan tafel zijn hand vast te pakken, uit angst voor wat hij wist.

Die hele lange week lang was Sandro, voordat het lichaam van het meisje was gevonden, elke avond met een nog grotere last huiswaarts gekeerd - dat zag Luisa nu ook wel in. De eerste avond, toen hij om twee uur 's nachts was thuisgekomen, was er nog hoop geweest. Er was een meisje gezien met een handdoek om zich heen, dat op straat met een oud dametje had staan praten - de fantasie van een meisje in het bos, warm gehouden door boswezens, waar ze één avond lang wel in wilden geloven. De volgende ochtend zou ze wankelend uit een van de bamboebosjes of wijngaarden aan de rand van Galluzzo tevoorschijn komen, met bladeren in haar haar. Maar de waarneming bleek verzonnen te zijn door een pathologische leugenaar, een loser die met zijn naam in de krant wilde.

Toen hadden ze een verdachte, zonder enige twijfel. Bartolo, die altijd bij het hek rondhing, soms dingen naar meisjes riep, vroeg waar ze op school zaten. Geen dingen waarvoor je hem kon aanklagen, maar mensen voelden zich ongemakkelijk door hem. Ze kregen een huiszoekingsbevel, doorzochten zijn woning, stijf van de adrenaline bonkten ze op zijn voordeur. Sandro kwam thuis met een duister gezicht dat strak stond van de woede, en vertelde het haar. Ze hadden het huis uitgekamd op zoek naar bewijsmateriaal, maar niks gevonden, geen kledingvezels, geen lichaamsvocht, geen foto's. Dan had je het meisje nog dat in de kleedkamers werkte, maar ze weigerde nog steeds haar versie van het verhaal te veranderen. 'Ik weet niet of ze gek is, of stom, of gewoon koppig,' had Sandro gezegd, met witte lippen van razernij. 'Ik kan maar niet tot haar doordringen.' En de moeder van Bartolo, dat oude gekke mens, bleef maar herhalen dat haar zoon de hele middag bij haar was geweest en haar in de keuken had geholpen met tomaten ontvellen.

'Het is zo'n lieve jongen,' had ze gezegd, terwijl ze hen stralend, maar blijkbaar zonder enig begripsvermogen had aangekeken, vragend om dat te beamen. En Bartolo had naast haar als een dwaas staan grijnzen. Ze hadden haar zelfs mee naar het bureau genomen en haar een verklaring laten afleggen, maar ze konden haar op geen fout betrappen; ze was onder dat vernisje van seniliteit zo link als een looien deur.

'Ik wil wedden dat ze zichzelf hierop getraind heeft,' had Sandro gezegd, met haperende stem. 'Hij heeft het al eerder gedaan; misschien niet iemand vermoord, maar hij heeft kinderen wel lastiggevallen, met ze gerotzooid, en zij beschermt hem.' Sandro werd woest van hulpeloosheid en frustratie, en Luisa was achteruitgedeinsd, omdat ze niet wist wat ze tegen hem moest zeggen. Ze dacht aan de oude moeder die naar haar verschrikkelijke kind keek en geen kwaad in hem zag, en haar maag draaide zich om.

Na vier dagen wisten ze dat het gedaan was, dat het een kwestie van tijd was. Ze vroegen de ouders, die in een obscuur hotel in de buurt van het station waren getrokken, alsof ze zichzelf begroeven, om een persconferentie te geven. 'Hoe... hoe gaat het met ze?' vroeg Luisa, doodsbang voor het antwoord. Sandro had zijn ogen afgewend. 'Ze willen geen persconferentie geven,' zei hij. 'De moeder is helemaal kapot.' Zijn stem klonk vlak, emotieloos. 'Ze had net zo goed dood kunnen zijn.' Hij keek op naar Luisa. 'Ik verdraag de blik in haar ogen niet,' had hij gezegd, en Luisa had aan de baby gedacht, aan hoe zij na de baby was geweest. Ze had zich stijf en koud van afschuw gevoeld, maar ze had alleen maar geknikt.

'En de vader?'

De blik in Sandro's ogen was veranderd. 'Ik krijg geen hoogte van hem,' had hij langzaam gezegd. 'Misschien komt het doordat hij Engels is.' Hij had even gezwegen en Luisa had geprobeerd zich een beeld van de man te vormen; er had een kiekje van het stel, toen ze het politiebureau uitkwamen, in de krant gestaan, met een vertrokken en hol gezicht. 'Hij staart alleen maar voor zich uit,' had Sandro gezegd, 'recht voor zich uit, alsof hij zich op iets in de verte concentreert. Hij praat bijna niet, hij huilt niet, hij stort niet in. Zijn vrouw zit daar maar naast hem, één groot wrak eigenlijk, ze is totaal de weg kwijt, kan bijna geen vraag beantwoorden, en hij zit maar in zichzelf te knikken. Soms stelt hij een vraag, met zo'n kil, droog stemmetje. Hij is... angstaanjagend, ja, dat is hij.'

'Misschien komt het helemaal niet doordat hij Engels is. Misschien komt het doordat hij een man is,' had Luisa toen gezegd, voor ze zichzelf ervan had kunnen weerhouden, en Sandro had snel even naar haar gekeken en toen zijn blik afgewend.

'Ja,' had hij hees gezegd. 'Misschien.' Hij had geaarzeld, met een afwezige blik in zijn ogen. 'Hij denkt dat het zijn schuld is. In het begin heeft hij zoiets gezegd, voordat hij dichtsloeg, toen zijn vrouw zei dat het haar schuld was, toen ze huilde dat ze het meisje nooit alleen had mogen laten gaan. Toen zei hij nee, dat het zijn schuld was dat ze naar het openbare zwembad waren gegaan. Dat het zijn schuld was dat ze zich geen villa konden veroorloven waar niks gebeurde.' Sandro had even gezwegen. 'Hij zorgde niet goed voor hen, hij beschermde hen niet, en nu denkt hij dat hij hen had moeten kunnen beschermen, want daar zijn vaders nu eenmaal voor.' Hij was plotseling opgestaan, alsof hij zich door wat hij gezegd had ongemakkelijk voelde, en de stoel had met een hard, naar geluid over de tegelvloer geschraapt.



Toen Luisa eraan dacht hoe Sandro, al die tijd geleden, zich had afgewend om zijn gezicht te verbergen terwijl hij vertelde, bleef ze plotseling stokstijf in de koude straat staan. Een echtpaar moest zich van elkaar losmaken om om haar heen te kunnen, zoals ze daar stond, en keek Luisa bevreemd aan, maar ze merkte het niet. Ze begreep nu wel waarom Sandro de man informatie had verstrekt, waarom hij elk beetje, elke aanwijzing die ze waar dan ook in Europa hadden gevonden had doorgegeven en zijn ogen had gesloten voor de gevolgen. Dat had hij ook gewild als hij het was geweest. Daar op straat stond ze zichzelf heel even toe om aan de kraamafdeling te denken waar ze gelegen had, met lege armen en een verwoeste toekomst, en aan Sandro, die haar niet eens aan had kunnen kijken. Hij had niets kunnen doen om hen te beschermen.

Luisa werd zich bewust van het gepiep en het flitslicht van een naderende vuilniswagen, en realiseerde zich dat ze midden op straat stond. Ze riep zichzelf weer tot de orde, duwde de deur van de winkel open en borg haar tas met daarin opgevouwen de krant achter de kassa op. Ze voelde dat Gianna naar haar keek en ze trok voorzichtig haar jas uit. Haar gezicht voelde aan alsof het bevroren was, levenloos, en ze wreef over haar wangen om er weer wat leven in te brengen.

'Ben ik te lang weggebleven?' vroeg ze in een poging om normaal over te komen, hoewel ze zich op dat moment even niet kon herinneren wat voor haar normaal was.

'Nee hoor,' zei Gianna, die haar nieuwsgierig opnam. 'Alleen... o, laat ook maar.'

'Het is koud buiten,' zei Luisa, als een soort verklaring. Gisteravond leek heel lang geleden, toen ze gearmd met Beppe en Gianna door de arcade had gelopen. Was het allemaal één grote vergissing geweest? 'IJskoud Ze zeggen dat het gaat sneeuwen.'

Gianna fronste haar wenkbrauwen, haalde toen haar schouders op en pakte het beduimelde exemplaar van Gente dat ze onder de kassa bewaarde. Luisa liep de winkel weer in.



Ze hadden gevraagd of de koffie boven gebracht kon worden. Een of andere intuïtie had de ober ertoe gezet om met zijn dienblad in de hand even te aarzelen alvorens hij aanklopte; misschien kwam het door de toon van de stem - vlak, maar woedend - die hij achter de deur hoorde. Het was een Engelse stem, maar die wel Italiaans sprak, dus hij begreep alles.

'Dit had niet mogen gebeuren,' zei de stem, en elk woord werd met rustige kracht benadrukt.

Het gemompel waarmee geantwoord werd was moeilijker te verstaan, maar de ober hoorde het toch; hij luisterde nu echt.

'Het is niet veilig,' zei de Italiaan. 'Begrijpt u dat? U moet voorzichtig zijn met die lui; het is niet een beschaafde conferentie in Genève met een groepje advocaten - dit is het scherp van de snede. Het is een gevaarlijk spel, en als u ze niet betaalt wat ze moeten krijgen, zitten ze u op de huid tot ze het wel krijgen.'

De ober begreep niet wat de Engelsman hierna zei, hoewel hij Italiaans sprak. Het klonk technisch, als iets wat je in een rechtszaal kon verwachten. 'Ik neem er geen deel aan,' zei hij en draaide zich om. 'Ik doe niet...' En toen ging de telefoon. Hij ging maar over, maar niemand nam hem op en uiteindelijk stopte het gerinkel.

De ober van de roomservice zat lang genoeg in dit discrete vak om te weten dat hij hier niets mee te maken wilde hebben. Hij klopte kordaat aan en toen de Italiaan opendeed, zat Lucas Marsh achter hem, afgeschermd door diens gestalte, en hij wendde zijn ogen af, zodat de advocaat niet wist dat hij had meegeluisterd. Hij bleef niet wachten op een fooi.



Ze waren natuurlijk in de Via Tornabuoni begonnen, de prachtige, kronkelende straat waar alle grote namen zaten, met gestroomlijnde zwart met zilveren etalages in de oude, grimmige gevels. Emma Marsh stak elke indrukwekkende drempel zonder enig probleem over, alsof het bedrijf van haar was, en de in zwart pak gestoken zware jongens achter de deur hielden hem vlot voor haar open, want die wisten wel waar het geld zat. Celia en Emma Marsh liepen samen door showrooms en gangen, trappen op en onder stenen bogen door, waarbij hun voetstappen door dicht, kortpolig tapijt gedempt werden. Ze keken in vitrines met handtassen in exotische kleuren: donkerrood, knalrood, groen; liepen langs rijen jurken, geperst en glanzend van nieuwigheid, allemaal op de voorgeschreven centimeter van elkaar en allemaal heel precies iets naar buiten gehangen, om de rondneuzende klant te begroeten. De verkoopsters, die er meestal geen weerstand aan konden bieden om elke klant nadrukkelijk en argwanend te ondervragen, wat dan voor aandacht moest doorgaan, zo was Celia's ervaring - 'Zoekt u iets speciaals? Als ik u ergens mee kan helpen...' — hielden zich wanneer Emma langskwam op de achtergrond.

Emma ging zeer grondig te werk. Ze paste niets, maar raakte alles wat ze mooi vond aan, streelde het, bestudeerde het aandachtig en stelde de verkoopsters dan beleefd, charmant gedetailleerde vragen over stof, technieken en herkomst. Dan luisterde ze aandachtig naar hun antwoorden en sprak oordeelkundig haar waardering en goedkeuring uit, en Celia keek toe en zag hoe goed dit werkte. Ze gaf ook geld uit en Celia moest toegeven dat dit vermoedelijk de sleutel was. Een met glittersteentjes bezette trui met ronde hals, twee tassen, een pruimkleurige en een donker mosgroene, schoenen van gevlamd zilverkleurig zijdefluweel die eruitzagen alsof ze voor een geisha waren gemaakt, zo torenhoog waren ze en voorzien van ragfijne bandjes. Emma babbelde met de verkoopsters terwijl die haar aankopen voor haar inpakten, en Celia zag de strenge, in zwart mantelpak geklede vrouwen loskomen en reageren.

Het kwam niet alleen doordat ze rijk was, en zelfs niet doordat ze een goede smaak had. Celia was immers wel vaker met rijke vrouwen uit winkelen geweest, en velen van hen waren rijker en gestroomlijnder geweest dan Emma Marsh. Ze had zich ochtendenlang op de achtergrond gehouden en getracht haar ongemakkelijke gevoel te verhullen wanneer ze in luid Engels aanmerkingen maakten zonder zich er ook maar om te bekommeren wie hen verstond, ze lieten schoenendozen of ondergoed gewoon achter zich slingeren, beknibbelden op een paar stuivers of gaven stompzinnig veel geld uit. Terwijl Celia toekeek hoe de schoenen eerbiedig in hun met vloeipapier beklede doos werden gepakt, realiseerde ze zich dat Emma Marsh misschien echt wel voor een soort westerse geisha had kunnen doorgaan, opgevoed om zacht, charmant en vol waardering te zijn. Was ze om zijn geld met Lucas Marsh getrouwd? Het was een ongemakkelijke vraag. Zou ze dezelfde vrouw geweest zijn als ze met een arme man was getrouwd? Hoe ging zij om met tegenslag, ontbering, geweld? Celia fronste haar wenkbrauwen en vroeg zich af waarom die vraag in haar opkwam, in dit gecapitonneerde en luxueuze heiligdom waar de gedachte aan geweld niet meer misplaatst had kunnen zijn.

Emma tilde haar tassen luchtig van de toonbank op, draaide zich naar haar om en glimlachte. 'En nu?' Het was bijna twaalf uur.

'Dus je hebt er nog geen genoeg van?' zei Celia lachend toen ze weer op straat stonden. Het was zo mogelijk nog kouder dan het aanvankelijk was geweest, en toen Celia omhoogkeek naar de lucht, zag ze dat er vanuit het noorden een flard witte wolk langs het winterse blauw trok. Ze vroeg zich af of het zou gaan sneeuwen; het sneeuwde bijna nooit in de stad.

'O, nee,' zei Emma zogenaamd vol afgrijzen. 'Nooit!' Van haar bleekheid van de vorige dag was niets meer te bekennen; haar wangen waren glanzend roze van de kou, haar adem vormde wolkjes in de lucht. Toen verscheen er een heel lichte frons op haar voorhoofd en ze trok haar wenkbrauwen samen. 'Ik moet Lucas bellen,' zei ze. 'Hij zou misschien naar ons toe komen.' Ze zocht in haar zak en vond een minuscuul zilverkleurig mobieltje, waar ze naar tuurde alsof ze het ding nog nooit gezien had. Celia, die niet graag naar andermans telefoongesprekken luisterde, aangezien ze dat niet beleefd vond, wendde zich af toen Emma het nummer intoetste. Ze keek de straat door, naar het oprijzende gevaarte van Palazzo Spini Ferroni, de residentie van de Ferragamo, een in rustiek metselwerk uitgevoerd fort aan de rivier dat in een heiligdom voor dure schoenen was omgetoverd. Achter zich hoorde ze onwillekeurig toch de stem van Emma Marsh, zacht en op de een of andere manier verdrietig, en ze probeerde niet mee te luisteren.

Terwijl Celia zich op het uitzicht concentreerde, kwam er vanaf de andere kant van de Via Tornabuoni iemand haar kant op gelopen die duidelijker in beeld kwam en die ze bleek te kennen. Het was Beate, in een lange rode, met bont afgezette jas, met zilveren oorbellen in en ondanks de kou blootshoofds, met iets op haar rug hangend.

'Goed,' hoorde Celia Emma zeggen. 'Zou u die boodschap dan aan hem willen doorgeven?' Toen ze het telefoontje dichtklapte, klonk er een klikje en Celia draaide zich weer om om haar aan te kijken. Ze keek fronsend naar de telefoon, alsof ze in beslag genomen werd door een privébeslommering.

'Is alles in orde?' vroeg Celia.

'Dat weet ik niet,' zei Emma langzaam. 'Er wordt niet opgenomen in zijn kamer.'

'Dus hij is de deur uit?' zei Celia, niet-begrijpend.

'Nou, ze... Ja, ik geloof dat ze dat bedoelden. Ja.' Haar stem werd krachtiger. 'Hoe dan ook, ik heb een boodschap achtergelaten, voor het geval hij iets met ons wil afspreken. Ik heb gezegd dat we in die winkel zijn; daar op de hoek is een winkel die er leuk uitziet, vlak bij het hotel. Ken je die? In de etalage hangt een groene jurk.' Haar stem had iets melancholieks, iets afwezigs.

'Waarom maak je je zorgen om hem?' vroeg Celia in een opwelling. Ze begreep niets van deze relatie. 'Ik heb nog niet vaak met een vrouw gewinkeld die haar man erbij wilde hebben. Meestal proberen ze hen juist te lozen.'

Emma keek haar aan. 'Ik vind het niet prettig als Lucas niet bij me is,' zei ze. Celia keek haar aan en realiseerde zich dat ze van hem hield. Ze schaamde zich een beetje dat ze, net als veel mensen vermoedelijk hadden gedaan, ervan uit was gegaan dat Emma Marsh om zijn geld met Lucas was getrouwd, of in elk geval om alles wat je met geld kon kopen. Veiligheid, luxe, schoonheid. 'Ja,' zei ze. 'Uiteraard.' Emma, die zich niet leek te generen om haar uitspraak of om het feit dat ze zich genoodzaakt had gevoeld om die uitspraak te doen, glimlachte alleen maar.

'Is dat een vriendin van je?' vroeg ze, en ze keek over Celia's schouder. Celia draaide zich om en zag dat achter hen op de stoep Beate stond, die zich in haar handen wreef en glimlachte, waarbij de dunne huid rond haar ogen zich plooide. Ze zag er nog steeds moe uit, maar haar wangen waren roze van de kou en ze was uitgelaten.

'Ja,' zei Celia, en ze omhelsde Beate in een opwelling, plotseling trots als een pauw. 'Een heel goede vriendin.' Emma Marsh keek belangstellend toe; zelfs zonder make-up en bepaald niet jonger ogend dan ze was, trok Beate de aandacht.

'Beate Lilja. Beate, dit is Emma Marsh. Weet je nog, over wie ik je...' Ze zweeg en bloosde, want ze moest denken aan die avond in het Scarlatti, en in het bijzonder aan de roddels die ze over Lucas hadden uitgewisseld. Wat had Beate ook alweer over Marco gezegd, en over Lucas Marsh? Wat doen ze toch, die zakenmensen?

En nu Celia Lucas zelf had ontmoet wist ze natuurlijk nog niks.

Maar als Beate zich al herinnerde wat ze gezegd had, liet ze er nu niets van merken. 'O ja,' zei ze hartelijk, en Celia was dankbaar voor haar niet-aflatende charme, voor haar vlekkeloze manieren. Ze stak een hand uit. 'Aangenaam.' Emma pakte haar hand en schudde die; het was net of ze niet los wilde laten.

'We moeten verder,' zei Celia verontschuldigend, terwijl ze van Beate naar Emma keek. Ze draaide zich om naar Beate en zei snel: 'Alles goed met je, Beate? We hebben niet echt kunnen praten, hè, in het Scarlatti? Jammer. En je ziet er de laatste tijd zo... zo moe uit.'

Beate pakte Celia's handen vast en keek haar even aan. 'Nou,' zei ze, 'ik heb er eens goed over nagedacht. Maar ik heb besloten dat ik hier te oud voor word. De hele dag als een soort nomade door de stad lopen.' Ze knipoogde naar Emma, met een glimlach. 'Voor zo'n meisje als Celia is dat prima, maar ik word volgende maand zestig.'

Celia gaapte haar aan, sprakeloos, helemaal van haar stuk door Beates abrupte opgewekte mededeling. Zestig. Beates leeftijd was altijd een elegant mysterie geweest, dat door iedereen in stand gehouden werd, en plotseling lag hij op straat. Celia voelde zich op een onduidelijke manier door deze mededeling gesterkt, want er sprak iets uit van: zestig is nog helemaal niks.

'Nee!' zei Emma Marsh opgetogen. 'Dat meent u niet!'

Beate keek hen allebei stralend aan. 'Dus het is hoog tijd om mijn vleugels uit te slaan,' zei ze. 'Ik ga net wat kleuren ophalen. Ik wilde vandaag maar eens wat gaan tekenen.' En ze haalde de portfolio tevoorschijn die ze op haar rug had hangen, als bewijs. Ze keek met een vastberaden optimistische blik om zich heen. 'Het is eigenlijk niet eens zo heel koud.' Toen moesten ze allemaal lachen, als één man tegenover zo'n absurde opmerking. Het vroor dat het kraakte. 'En het is al zo lang geleden dat ik iets getekend heb. Ik ga naar de rivier, lekker even wat tijd voor mezelf.'

Celia herinnerde zich dat Beate naar Florence was gekomen om te schilderen en toen drong tot haar door dat het daardoor dus kwam, die vermoeidheid van Beate, haar afwezigheid. Ze was bezig geweest met de volgende fase van haar leven, met haar werk in wording, en Celia merkte dat ze vol bewondering knikte. 'Zorg wel dat je warm blijft,' zei ze streng, om haar genegenheid te verhullen. 'Beloof je dat? Niet de tijd vergeten en doodvriezen, hoor.'

'Maak je om mij maar geen zorgen,' zei Beate lachend, en ze sloeg de portfolio, haar tas van tapisserie en haar sjaal weer over en om haar schouders. 'Veel plezier met shoppen.' Ten afscheid stak ze haar hand op en in een vlaag parfum en een wolk van zilveren krullen was ze weg.

'Wat een schoonheid,' zei Emma Marsh, terwijl ze Beate met een ondefinieerbare blik in haar ogen nakeek. Celia vroeg zich af wat ze dacht en moest toen denken aan wat ze die eerste ochtend in de bruidssuite van het Regale had gezegd: 'Ik hou van mooie dingen.' Leken ze op elkaar, Emma en Beate, met hun niet-aflatende optimisme? En Celia had het gevoel dat zij hier het buitenbeentje was, aarzelend, onzeker, dat er ergens tussen de zwangerschap van Emma en de tekeningen van Beate voor haar een les te leren viel, maar ze wist alleen nog niet welke.



Ze liepen in stevig tempo door naar Frollini, want nadat ze stil hadden gestaan voelden ze allebei plotseling hoe koud het was. Er stond inmiddels een gure wind, die de wolken over de stad joeg, en de zon was verdwenen.

Ze liepen de arcade langs de Piazza della Repubblica in om uit de wind te zijn en Celia vertelde Emma, omdat ze dat haar plicht achtte, over de aanleg van het plein en de negentiende-eeuwse poging om de oude stad te herbouwen, maar toen zei Emma plotseling: 'Laten we hier naar binnen gaan.' Celia schrok en bleef staan; Emma wees op een eenvoudig café op de hoek. 'Oké,' zei ze, 'prima. Voel je je wel goed?' Ze bekeek Emma eens wat beter; ondanks de kou zag ze bleek tegen het rood van haar jas en ze leek buiten adem. 'Neem me niet kwalijk,' zei ze, als verwijt aan zichzelf. 'Je bent moe. Ik heb te snel gelopen.' Ze deed de deur open en voelde hoe een zucht warme lucht hen omarmde. In het café hingen zware lunchgeuren: koffie, wijn, gezouten ham en venkel.

'Nee, het gaat wel,' zei Emma toen ze naar binnen liepen, en terwijl Celia haar bezorgd opnam, zag ze dat de kleur weer op haar wangen terugkeerde. 'Stom van me. Ik had iets warmers moeten aantrekken.' Ze keek omlaag en stak haar voet in de dunne, kostbare schoen en dunne panty als een ballerina vooruit, ter inspectie. 'Je klanten denken vast dat het hier het hele jaar door zomer is. Althans niet zo koud als nu.' Ze bestelden warme chocolademelk.

'Aardige vriendin was dat,' zei Emma, terwijl ze een slokje van haar kop nam. 'Het leek me een interessante vrouw.' Celia knikte glimlachend; dat kon Beate, interessant overkomen. Emma sprak verder. 'Ik moet toegeven dat het leuk is om geheimen van andere mensen te horen. De drama's in hun leven. Vind je niet?' Ze glimlachte met een onschuld die Celia niet geheel en al wist te overtuigen. 'Daardoor lijkt je eigen leven maar saai.' Celia moest haar ongelovig aangekeken hebben.

'O,' zei Emma, 'mijn leven is heel saai. Maar zo heb ik het graag.'

Door iets in de manier waarop ze dat zei werd Celia nieuwsgierig-

'Hoe heb je je man leren kennen?' vroeg ze.

'Lucas? O, op mijnwerk. Ik werkte bij de Royal Academy.'Toen ze Celia's verbaasde gezicht zag, zei ze er snel achteraan: 'Het is misschien niet wat je denkt. Ik werkte in de winkel.' Ze zette haar kop neer. 'En daarvoor werkte ik in een restaurant. Ik ken dit allemaal niet van huis uit.' Ze maakte een weids armgebaar ter aanduiding van de stad, de strenge exclusieve gevel van het Regale aan de overkant van het plein, haar berg tasjes. 'Ik ben in Essex geboren. In de buurt van Southend,' zei ze opgewekt. 'Mijn moeder was alleenstaand; mijn vader is al voor mijn geboorte bij haar weggegaan. Ze was heel mooi, maar ze leed eronder, onder het alleenzijn. Ze had een goede smaak. Dat heeft ze me wel geleerd: dat je altijd goede schoenen moest dragen en een goede jas moest hebben, dat je netjes moest spreken en dat je daar moest zijn waar nette mensen kwamen. Als je in een winkel moest werken, moest het er wel een aan Bond Street zijn.' Er klonk iets uitdagends in Emma's stem, en haar wangen waren weer roze.

Celia knikte; ze kon er op de een of andere manier niet kritisch over zijn, ze voelde alleen maar medeleven. Ze realiseerde zich, een beetje laat misschien, dat dat precies was wat zij ook had gedaan door naar Florence te gaan: daar zijn waar nette mensen kwamen. Was dat dan zo'n immorele strategie?

'En Lucas - je man kwam daar langs?' Ze zei het aarzelend, want ze wilde niet overdreven nieuwsgierig overkomen.

Emma knikte. 'Ze deden de sponsoring voor een of andere tentoonstelling. Zijn bedrijf. Ze hadden te weinig bedienend personeel, dus ik heb wat hapjes rondgebracht. En hij... hij heeft me gewoon uitgekozen.' Ze haalde haar schouders op en probeerde te lachen, maar Celia merkte wel dat iets haar niet lekker zat.

'Dat vind ik wel romantisch klinken,' probeerde ze.

'Ja,' zei Emma langzaam. 'Dat was het ook. Althans, dat vond ik indertijd. Het was net alsof het hem niets interesseerde wat andere mensen ervan vonden, dat hij met de serveerster sprak en alle leden van de Academy en de schilders en de hele bedoening negeerde.'

'Ja,' zei Celia, en ze dacht met een stekend gevoel dat ze niet nader wilde benoemen aan Dan, aan de British Council en aan die feestjes.

'Maar nu,' zei Emma, en ze zag er plotseling verloren uit, 'nu weet ik het zo net nog niet. Er is iets... iets vreemds... Sinds we hier zijn heb ik het akelige gevoel dat hij... ik weet niet hoe ik het moet omschrijven... dat hij nog een heel ander leven heeft waar ik niets van weet. Ik bedoel...' Ze zweeg even, keek de andere kant op, door de deur naar buiten. Met afgewend gezicht zei ze: 'Nou ja, dat had hij ook, of niet soms? Vóór mij had hij een leven waar ik niets van weet.' Celia vond dat dit iets tegenstrijdigs, iets ontwijkends had. Emma keek Celia weer aan en haar gezicht stond verdrietig. 'Ik vraag me wel eens af of hij mij niet gekozen heeft omdat ik, zeg maar, opviel; of hij me alleen gekozen heeft omdat ik gemakkelijk was, meer niet. Begrijp je wat ik bedoel?'

Celia aarzelde; plotseling begreep ze inderdaad wat Emma bedoelde, maar ze wilde hier niets mee te maken hebben. Ze zag hoe dat opgewekte zelfvertrouwen voor haar neus instortte, en haar enige gedachte was hoe ze dat weer moest herstellen.

'Hij is... Het is waarschijnlijk iets zakelijks, hè? Je zei dat hij vanochtend moest werken. Is hij met een of andere deal bezig?' Emma gaf geen antwoord; ze keek omlaag naar haar handen, klein in de roodleren handschoenen, alsof ze zich afvroeg of het advies van haar moeder eigenlijk wel afdoende was geweest.

Terwijl ze in haar zak naar een paar muntjes zocht om aan de caissière te geven, keek Celia even naar haar, en toen pakte ze Emma zachtjes bij haar arm beet. Dergelijke gebaren gebruikte ze anders nooit bij haar klanten, maar plotseling voelde het niet meer alsof Emma alleen maar een klant was. Emma maakte geen bezwaar en heel even voelde Celia haar tegen haar schouder leunen.

'We kunnen meteen terug naar het hotel, als je wilt,' zei Celia, maar Emma schudde haar hoofd.

'Nee, nee,' zei ze. 'Ik heb een berichtje voor hem achtergelaten. Hij houdt er niet van als de plannen veranderen.' Ze rechtte haar smalle schouders in de kleurige jas en liep de deur uit.