19

Heel even leek zelfs het licht in de vestibule te veranderen en donkerder te worden, en het was net alsof de situatie elk moment kon omslaan in een nachtmerrie van een soort dat zelfs Celia zich nooit voor de geest had gehaald. Ze had wel met klanten met een oorontsteking of verstuikte enkel op de Eerste Hulp gezeten, ze had in klokkentorens gevallen van plotselinge duizeligheid meegemaakt, ze had voedselvergiftiging meegemaakt; ze was gekapitteld omdat ze een slechte keuze had gemaakt, ze was ondervraagd over haar kwalificaties, er was ruzie met haar gemaakt; ze was door chagrijnige pubers genegeerd en door hun ouders behandeld alsof ze onzichtbaar was. Maar ondanks dat alles had ze altijd haar blik op iets daarachter kunnen richten, op een detail van een schilderij of van een stuk steen dat door de eeuwen zacht was afgesleten en dan had ze zichzelf kunnen voorhouden: nou, morgen zijn ze weg en dan staat dit er allemaal nog. Dan ben ik er nog. Nu keek ze naar Emma en Lucas Marsh en werd ze plotseling overspoeld door de gedachte dat ze op de een of andere manier aan hen vastzat, dat dit allemaal eerst nog veel erger werd en daarna pas weer beter. Heel veel erger.

Op het gezicht van Lucas Marsh stond verbijstering te lezen, een intense en stille verbazing, alsof hem iets heel vreemds en onverwachts overkwam. En terwijl ze daar met z'n drieën in een ruimte stonden die met de minuut claustrofobischer werkte en ze elkaar aankeken, dacht Celia één hallucinair paniekerig moment lang dat hij een hartaanval zou krijgen. Hij zou voor haar ogen en voor die van zijn vrouw sterven. Hij zou zijn kind nooit zien. Celia had op dat moment sterk het gevoel dat ze heel veel over hen wist, en daar schrok ze van. Toen kwam de kleur terug.

'Lieveling?' zei Emma, en Celia verbaasde zich erover dat haar stem zo vriendelijk klonk. Ze realiseerde zich dat ze gedacht had dat Emma Marsh in paniek zou raken. Lucas Marsh draaide zich om naar zijn vrouw, met een ongefocuste blik in zijn ogen alsof hij naar iets in de verte had gekeken, alsof hij van een plek heel ver weg terugkeerde.

'Ja?' zei hij, en hij fronste zijn voorhoofd een beetje, beleefd, alsof hij op een feestje was en zich een naam probeerde te herinneren. Ze legde een hand op zijn arm en plotseling was hij zichzelf weer.

'Het spijt me, liefje,' zei hij. 'Ik weet niet wat... de ramen...' Hij keek om zich heen naar de dichtgemetselde blinde, donkere ramen, en toen weer naar Emma. 'Haal diep adem,' zei ze, en ze keek hem recht aan. De deur ging open en Celia voelde haar hart in haar borst bonzen.

Het was de suppoost, die woedend brulde en gebaarde. Hij was zo te zien erg boos, maar Celia voelde bij zijn komst en de aanblik door de open deur op de buitenwereld, de sinaasappelboom en de schittering van de sneeuw alleen maar een soort hysterische opluchting. Ze begon zich ogenblikkelijk te excuseren voor het feit dat ze hier zonder toestemming naar binnen waren gegaan.

'Ja, ja,' zei de suppoost ongeduldig toen ze wilde uitleggen dat er niemand bij de deur had gestaan. 'Ik werd weggeroepen, ze hadden me nodig in de cappella, in deze tijd van het jaar is er maar één...' Toen hij de kapel ter sprake bracht, greep Celia haar kans. 'Probeerde er iemand binnen te komen?' vroeg ze. 'We hebben iets gehoord...' Ze zag dat Lucas Marsh opkeek, en ze herinnerde zich dat hij Italiaans sprak.

'Ja, een of andere Albanees.' Celia nam aan dat de suppoost deze term losjes gebruikte, zoals vaak gebeurde, om een Oost-Europeaan aan te duiden. 'Een of andere idioot.' Hij probeerde nonchalant te klinken, maar Celia hoorde ook onzekerheid in zijn stem. 'Hij probeerde me een kunstje te flikken.' Hij keek haar even onderzoekend aan; curatoren en suppoosten vonden de gidsen soms lastige, buitenlandse beunhazen, maar als ze geluk hadden werden ze als een van hen beschouwd, als collega's, als bewakers van het kunstzinnige erfgoed. De suppoost leek zich aan Celia's kant te willen scharen. Hij haalde zijn schouders op. 'Ze zeggen dat het een huis van God is, dat ze vrij toegang zouden moeten hebben.' Hij schudde zijn hoofd. 'Een heiligdom, godbetert, zodat ze hier in het donker zakken kunnen komen rollen.'

'Is hij nu weg?' vroeg Celia.

'Ja,' zei de man langzaam, mijmerend. 'We hebben hem weggejaagd. Plotseling leek hij geen belangstelling meer te hebben.' Hij zweeg en dacht er met gefronst voorhoofd nog even over na. 'Meestal zijn het vrouwen, trouwens, de types die je zoiets proberen te flikken. En meestal komen ze niet naar de kapel — dat is eigenlijk een mausoleum, en daar houden ze niet van; het is moeilijk om de vrome gelovige uit te hangen. Bovendien is het een bijgelovig stelletje.' Hij leek zich te vermannen en rechtte zijn rug.

'Goed,' zei hij, op een meer officiële toon overschakelend. 'Wilt u de bibliotheek nog zien? Die is op dit moment niet open, maar ik kan u wel even binnenlaten.'

'Ik geloof niet dat...' Celia aarzelde en keek naar Lucas Marsh; de suppoost volgde haar blik.

'Voelt meneer zich wel goed?' vroeg hij nieuwsgierig met een knikje op Marsh. Ze had het zich dus niet alleen maar verbeeld; hoewel de kleur weer op zijn wangen terugkwam, stond in zijn ogen nog steeds iets van de verbijstering te lezen die ze er net ook in gezien had. Een soort nieuwsgierigheid, de blik van een man die er niet aan gewend is bang te zijn, op het moment dat hij denkt dat zijn laatste uur geslagen heeft.

Emma leek een beetje te steigeren toen ze over Lucas spraken zonder zich tot hemzelf te richten. 'Hij voelt zich prima, dank u wel,' zei ze, maar ze keek bezorgd naar Celia. 'Het is gewoon... ik weet niet, claustrofobie. Hij heeft...'

Lucas Marsh onderbrak haar. 'Een licht claustrofobische reactie, dat zei de dokter. Het is de leeftijd of zo.' Hij sprak op terloopse toon, maar hij voelde zich zo te zien toch niet prettig en keek van hen weg naar de open deur. 'Misschien had ik u moeten waarschuwen.'

'Dat komt veel voor, hoor,' zei de suppoost ernstig, terwijl zijn irritatie vervloog. Hij gebaarde om zich heen naar de uitvergrote architectonische details, naar het glibberige steen van de voorname wenteltrap. Zelfs nu de deur naar de binnenplaats openstond en de frisse koude lucht die naar sneeuw rook binnenkwam, voelde de zware grandeur van de ruimte toch vagelijk wat dreigend aan. 'Dat effect kan het hebben. En u moet natuurlijk niet naar de top van de cupola gaan.' Hij schudde zijn hoofd bij de gedachte alleen al, en Celia stelde zich verschrikt de benauwde schuine ruimte tussen de binnenste en de buitenste laag van de koepel voor. Waarom had hij haar inderdaad niet gewaarschuwd? De uitleg van Lucas Marsh kwam op de een of andere manier niet al te overtuigend op haar over.

'We moesten maar eens gaan,' zei ze verontschuldigend tegen de suppoost, wiens waardigheid weer helemaal terug was nu hij hun van dienst had kunnen zijn, en die innemend glimlachte. Ze draaide zich om naar Lucas en Emma; het was hiervandaan nog geen tien minuten lopen naar het Regale, maar ze zagen er doodmoe uit. 'Wilt u niet liever...?' begon ze, terwijl ze zich afvroeg of ze moest voorstellen even met Lucas Marsh naar het ziekenhuis te gaan, maar iets in zijn blik weerhield haar. Doe niet zo mal, zei die blik. Dan maakt ze zich alleen maar zorgen. En toen ze aan de wachttijd op de Eerste Hulp dacht, werd ze zwak en schaarde ze zich stilzwijgend achter hem. Celia's mobiele telefoon bliepte vrolijk in haar jaszak.

Het was een berichtje van Gabriele:' Tutto ok?' Ze glimlachte en vroeg zich af of hij gedachten kon lezen; ze kon zich niet herinneren wat ze over haar tijdsindeling van vandaag gezegd had.

'Ik zal even een lift voor ons regelen,' zei ze, terwijl ze zich naar Lucas en Emma omdraaide, en die knikten alleen maar. Ze leken zo vermoeid dat ze geen woord meer konden uitbrengen en volgzaam werden als kinderen.

Gabriele nam na twee keer overgaan op. 'Ik ben onderweg,' zei hij onmiddellijk. 'Tien minuten.' Hij was net thuis, zei hij; Celia realiseerde zich dat ze zijn appartement, ergens in de buitenwijken, nooit had gezien. En terwijl ze zich hem daar voorstelde - zijn parkeerplaats, zijn keurige appartementencomplex ergens in Galluzzo - besefte ze dat de buitenwijken voor haar nooit als thuis gevoeld hadden, dat ze die vreemd, buitenaards had gevonden. De vuile, lawaaiige stad, het kind dat 's nachts huilde, de man die om twee uur 's ochtends de binnenplaats schoonmaakte - dat was nu haar thuis.

Ze wachtten op hem in de kloostergang, achter het hek, en Celia keek door de spijlen of ze de auto al aan zag komen. De suppoost had het hek dichtgedaan, vermoedelijk uit veiligheidsoverwegingen. Emma had haar arm door die van Lucas gestoken; hij stond stijfjes naast haar, waakzaam. Het sneeuwde nog steeds hevig, de lucht was een dichte massa vlokken, en de brede stenen stoep die langs de kerk liep was bedekt met een laagje maagdelijke sneeuw van al een paar centimeter dik. Vlak voor het hek was het echter tot blubber vertrapt en je zag een paar voetafdrukken.

'Maakte je je echt zorgen om die man?' vroeg Emma plotseling aan Lucas, alsof Celia er niet bij was. Lucas keek even naar haar, en Celia realiseerde zich dat Emma haar er om de een of andere reden bij wilde hebben om getuige te zijn van zijn antwoord. Als een vrouw die zichzelf er eindeloos van heeft proberen te overtuigen dat haar man haar de waarheid vertelt als hij ontkent dat hij een verhouding heeft; ze wil dat iemand toekijkt en zegt: ja, hij liegt.

'Ja,' zei Lucas, en zijn stem klonk vermoeid. 'Ja, ik maakte me zorgen.' Hij aarzelde, wendde zijn blik af en richtte zijn blik op de koepel van de kapel die op de kloostergang uitkeek. 'Het was een Rus. Een Oekraïner zelfs. Ik heb zijn stem gehoord.' Hij zweeg, alsof dat een afdoende verklaring was. Emma keek naar hem en wachtte; haar ogen stonden groot en rond. Toen hij zich weer naar haar omdraaide en opnieuw begon te praten, klonk zijn stem lichter, maar ook ontwijkend, vond Celia. 'Als je met Russen van doen hebt,' zei hij schokschouderend, 'krijg je een bepaalde reactie bij die toon. Steden als Moskou, Kiev... die zijn heel anders dan Florence. Dat zijn net... grenssteden.' Hij glimlachte een beetje, afwezig.

'Lucas werkt veel voor de Russen,' zei Emma langzaam, en Celia zag een fronsje, zag dat ze zich vragen over haar man begon te stellen. Was dit soort dingen al eerder gebeurd, bijvoorbeeld op hun reis naar Milaan? Had hij zichzelf daar afgesloten? Celia had de indruk dat dit allemaal nieuw was voor Emma, dat ze totdat ze hier kwamen, naar Florence, gelukkig was geweest met Lucas. Kwam het door de zwangerschap dat er van alles veranderd was? Of door iets anders? Van de straat buiten klonk een claxon die discreet even werd aangeraakt en Celia draaide zich om en zag de lage donkere vorm van de Mercedes van Gabriele.

Het verkeer ging stapvoets in de sneeuw; in de Via Nazionale stond het stil en Gabriele nam voor de krap één kilometer terug naar het hotel een meanderende route. Om hen heen liepen de straten weer vol; op de zachte witte trottoirs glibberden en lachten de mensen, steun zoekend bij elkaar.

In de auto zei niemand een woord. Eén keer boog Lucas zich voorover en zei: 'Het Palazzo Ferrigno. Dat is toch... erg besloten, hè? Veilig?'

'O, ja,' zei Celia, zich ervan bewust dat hij daar al naar had geïnformeerd. Ze vroeg zich af wat ervoor nodig was om te zorgen dat Lucas Marsh zich, met al zijn geld, veilig voelde. 'Ze zijn daar gewend aan conferenties, politici, zelfs aan gekroonde hoofden, geloof ik.' Hoewel ze vanavond natuurlijk, voor zover zij wisten, alleen maar een rijke advocaat en diens vrouw ontvingen; zou er ook maar iets van beveiliging zijn? Ze merkte dat Gabriele naast haar meeluisterde, hoewel hij strak voor zich uit keek, en plotseling wilde ze dat ze ergens anders was, zonder de Marshes, dat ze ergens met Gabriele zat en hem erover kon vertellen. Waar was Lucas Marsh in de bibliotheek bang voor geweest? Ze bedacht dat ze hier misschien wel incognito waren, dat Lucas, sinds hij hen bij Frollini had getroffen, had gewild dat niemand hen zag. Haar nek stond stijf van de spanning van die dag en haar rug deed pijn. Ze had het gevoel dat ze niet langer kon doen alsof er niks aan de hand was.

'Weet u zeker dat u het aankunt, vanavond?' waagde ze voorzichtig te zeggen. Ze wist hoeveel het diner hun gekost had, maar ze had de indruk dat de heer en mevrouw Marsh zo rijk waren dat dat er niet toe deed. Ze draaide zich om en keek hen aan, op de achterbank van de auto.

'Natuurlijk,' zei Lucas Marsh, maar hij maakte een afwezige indruk, keek naar buiten en nam de voorbijgangers van onderaf aandachtig in zich op.

'Ik verheug me er al maanden op,' zei Emma, en ze kneep in zijn arm.

'Wanneer zal ik u door Gabriele laten ophalen?' vroeg Celia. 'Om kwart voor?'

'Nee,' zei Lucas snel. 'Ik regel wel iets. Of we lopen erheen. In de sneeuw.'

'Maar misschien wilt u in elk geval even alleen zijn,' zei Celia, die weer de irritatie in zijn stem hoorde die haar al sinds ze hier waren van tijd tot tijd was opgevallen. Plotseling had ze de indruk dat het veel gemakkelijker zou zijn als ze gewoon afscheid van hen kon nemen, als ze hen achter zich kon laten. Ze kwamen op de piazza, waar de sneeuw nu de temperatuur daalde bleef liggen, en Celia keek vol verbazing over de transformatie door het raampje naar buiten. De groen met gouden draaimolen draaide langzaam rond met zijn vracht gelaarsde kinderen met wanten aan, en de schitterende negentiende-eeuwse gevels werden door het vallende wit wat verzacht. De auto kwam soepel voor het Regale tot stilstand, en een in groene livrei gestoken portier bukte zich naar de kant waar Emma zat; Celia zag hem naar binnen turen en een korte flits nieuwsgierigheid werd snel weer uitgevlakt.

'Nee, nee!' Emma protesteerde krachtig. 'We kunnen nog geen afscheid nemen. En bovendien heb ik iets... Nee, je moet even mee.' Er klonk iets smekends in haar stem.

'Komt u alstublieft mee,' zei Lucas Marsh uit het donkere hoekje waar hij zat, en voordat het licht op zijn gezicht viel moest Celia heel even denken aan hun eerste gesprek, aan het effect dat deze stem op haar had en die veel meer over hem prijs leek te geven dan zijn gezicht. Hij boog zich naar voren en sprak nu op formele toon. 'Alstublieft.' Hij deed zijn eigen portier open en stapte uit zonder op antwoord te wachten.

'Dat is dan geregeld,' zei Emma, terwijl ze de hand aanpakte die de portier haar toestak. 'Lucas vraagt nooit iets twee keer.' Ze boog zich naar voren om uit te stappen en heel even zag Celia alleen maar de ronding van haar taille in de rode wollen jas en de ranke gestrekte pees van haar enkel, in een lichte kous gestoken. 'Een ogenblikje,' zei Emma, en Celia zag haar de lobby van het hotel in rennen, zag dat ze zich over de balie heen boog om iets te vragen. Ze zag dat de receptioniste haar hoofd schudde, en Emma kwam weer naar buiten gerend, waarbij haar glanzende donkere haar uit haar stralende gezicht viel. Celia hoorde haar iets tegen Lucas zeggen in de trant van 'ik laat het wel bezorgen', en toen boog ze zich weer naar voren. 'Ga je nu naar huis?' vroeg ze, met schitterende, vragende ogen. 'Of gaan jullie samen wat drinken?'

'Ik ga naar huis,' zei Celia, en ze vroeg zich af of Emma dacht dat zij een relatie hadden. Ze keek even snel naar Gabriele om te zien of hij dat ook had meegekregen. Zo ja, dan liet hij er niets van merken; hij tuurde alleen maar door de voorruit naar buiten naar de sneeuw. 'Dank u wel,' zei Emma, en ze trok een handschoen uit en stak die langs haar heen Gabriele toe; Celia zag dat hij blij verrast naar haar opkeek. 'Graag gedaan,' zei hij, terwijl hij de kleine witte vingers vastpakte. Celia was zich ervan bewust dat Lucas achter zijn vrouw stond, stram en zwijgend, met zijn handen in zijn zakken:

'Dan zien we je om zeven uur,' zei Emma, en ze rechtte haar rug en liep weg. Celia zag dat ze haar hand naar Lucas uitstak, maar hij draaide zich om en ze kon niet zien of hij die vastpakte of niet. Ze liepen naast elkaar de deur door, in silhouet afgetekend tegen het weelderige goudkleurige licht van de lobby.

Celia leunde even achterover in het zachte leer van Gabrieles autostoel en deed haar ogen dicht. Heel even voelde ze zich gelukkig, heerlijk op haar gemak, vertroeteld, beschermd, warm en veilig. Ze voelde hem naast haar, zwijgend, en was zich er ook van bewust dat ze zich al heel lang niet meer zo gevoeld had. Ze deed haar ogen open en zag dat Gabriele naar haar zat te kijken.

'Sorry,' zei ze. 'Ik ben gewoon doodmoe, op de een of andere manier. Ze zijn weg. Heel even nog.'

'Ik breng je wel naar huis,' zei hij, plotseling ernstig en aandachtig. Ze zuchtte en keek naar buiten naar de sneeuw. 'Ik denk dat ik maar ga lopen,' zei ze. 'Ik moet mijn hoofd helder zien te krijgen, want ik moet straks weer op pad. Een beetje lichaamsbeweging. En het is prachtig buiten, toch?' Gabriele haalde zijn schouders op en keek sceptisch naar de sneeuw. 'Wie heeft ooit gezegd dat Italiaanse mannen romantisch zijn?' zei Celia, en ze begon lachend haar jas dicht te knopen. Uit haar ooghoek zag ze Gabriele een beetje fronsen om wat ze net had gezegd. Toen boog hij zich naar haar toe, legde zijn hand in haar nek en trok haar mond tegen de zijne.

'Is dat romantisch genoeg naar je zin?' zei hij, terwijl hij haar abrupt losliet en nog steeds fronste. Celia voelde haar wangen branden en ze wist niet goed of ze nu ontdaan of dolblij was. Haar hart bonsde. 'Gabri...' begon ze, terwijl ze haar hand naar hem uitstak, maar toen realiseerde ze zich dat ze niet wist wat ze wilde zeggen. 'Ik ga maar, denk ik.' Ze drukte haar wang tegen de zijne, voelde zijn stoppelbaard ietsje prikken en rook zijn aftershave, ademloos. 'Dank je wel.' Ze aarzelde even; ze vond het stom dat ze niks beters wist te zeggen. 'Dank je wel.'

'Ik bel je nog,' zei Gabriele. Ze meende geamuseerdheid in zijn ogen te zien en voelde zich vreselijk onnozel. 'Ja,' zei ze. 'Ik ben van zeven tot, o, ik weet niet, een uur of negen in het Ferrigno.' Ze realiseerde zich dat ze maar wat raaskalde, dat hij dat helemaal niet hoefde te weten, en om haar verwarring te maskeren stapte ze snel uit en sloeg het portier dicht. Ze zag dat hij door de ruit naar haar opkeek. Celia stak een hand op en de auto reed langzaam weg. Ze bleef nog een tijdje verdwaasd staan. Toen ze wegliep, was ze nog steeds niet helemaal bij de les. Ze liep het helverlichte plein op en de dichtstbijzijnde zijstraat in, trok haar handschoenen uit en voelde even afwezig naar haar tas, portemonnee, mobieltje, terwijl de sneeuw zacht en koud op haar wangen viel. Ze dacht aan Gabriele, dacht, terwijl alles op zijn plek viel, aan zijn bezoekje van gisteravond laat, aan hoe hij naar haar gekeken had, aan hoe traag van begrip ze was geweest. Ze merkte vrij plotseling dat het al donker geworden was en dat ze een verkeerde straat was ingeslagen, en op dat moment voelde ze dat van achteren haar armen werden vastgegrepen, allebei tegelijkertijd.



Luisa was meer tijd bij de kleermaker kwijt geweest dan haar lief was, en bij de bank stond ook een lange rij; hoe langer het werd uitgesteld, hoe groter haar behoefte om Lucas Marsh weer te zien. Terwijl ze wachtte begon het Luisa te dagen dat hij het antwoord op iets had, op alles wat er in haar leven verkeerd was gegaan; hij was niet alleen betrokken bij de dood van hun kind, maar ook van het zijne. Na een half uur in de rij gestaan te hebben - een verschil van mening over documenten bij een van de balies - kreeg haar ongeduld de overhand; ze propte het geld onder in haar tas en vertrok. Ik zou zo met dit geld de benen kunnen nemen, dacht ze afwezig terwijl ze wachtte tot de luchtsluis openging. Toen de deur zich opende, baande ze zich gehaast een weg naar buiten, met in gedachten een soort verward verlangen om ze ermee te confronteren.

Ze waarmee te confronteren? Mijn man, wilde ze tegen Lucas Marsh zeggen. Kijk eens waar hij door u in verzeild is geraakt. Maar zijn vrouw dan? Ze zou dit moeten zeggen ten overstaan van de jonge vrouw die van niets wist. Luisa wilde niet aan zijn vrouw denken. Ze liep snel langs de Venetiaanse façade van de Orsanmichele, die er prachtig uitzag in de sneeuw, maar ze lette er niet op; de stijve tassen zwaaiden onder het lopen rond haar benen, hun scherpe hoeken sloegen tegen haar kuiten, maar ze voelde het nauwelijks. De piazza lag voor haar open, de voorname gevel van het Regale verscheen in beeld en ze ging langzamer lopen, rechtte haar rug en trok haar kraag recht. Je moest er netjes uitzien voordat ze je zelfs maar binnen lieten; toen Luisa op het hotel af liep, zag ze de portier zijn hoofd schudden, terwijl hij omlaagkeek naar het gezicht van een oude vrouw die dik was ingepakt tegen de kou. Onder al die jassen zag je wel dat ze arm was en zo mager als een lat, met sprieterig hennakleurig haar. Haar zou hij nooit ofte nimmer binnenlaten.

De portier liet Luisa met een knikje binnen, terwijl hij de bedelares onbewogen de doorgang blokkeerde. Toen Luisa de deur door liep, keek ze even om, recht in het gezicht van de vrouw. Ze was niet eens zo oud, alleen ondervoed, en haar huid was grof en grauw van armoede of drugs, haar ogen te groot, glazig en diepliggend, en haar wangen schrikbarend hol. Heel even keken ze elkaar aan en Luisa dacht vol afgrijzen: ken ik haar? Ze wendde haar blik af en liep de verlichte, warme hotellobby in, maar achter haar hoorde ze de bedelares kruiperig smeken: 'La prego. Ik smeek u. U begrijpt het niet, maar hij zal met me praten.' De portier mompelde iets geruststellends maar gaf geen duimbreed toe, en daarna zoefde de draaideur zachtjes door en waren ze buitengesloten.

Binnen was het stil en warm. Luisa liep snel naar de balie en dacht met iets van opluchting: ik krijg ze natuurlijk niet eens te zien; ik laat de tassen hier achter. Ze tilde ze op de balie en de receptioniste knikte meteen. 'Ach, wat jammer, ja. Voor signora Marsh?'

'Ja,' zei Luisa, die het niet helemaal begreep.

'De heer en mevrouw Marsh zijn net terug,' zei de receptioniste. 'Ze vroeg al naar de tassen.'

'Mevrouw Marsh zei dat ze ze om zes uur wilde hebben,' zei Luisa geschrokken, terwijl ze op haar horloge keek. Het was net vijf uur geweest.

'Ongetwijfeld, signora Luisa,' zei de receptioniste, beleefd geruststellend. Luisa kende het meisje wel, dat ook bij Frollini kwam en vaak om advies vroeg. Ze moesten chic gekleed zijn als ze hier werkten; een mantelpakje van een goedkope winkelketen viel meteen op. Luisa was moe, maar ook een beetje opgelucht dat ze de tassen hier alleen maar hoefde achter te laten en weg kon. Ze draaide zich om om te vertrekken.

'Een ogenblikje, signora,' zei de receptioniste, en ze nam de hoorn op. 'Ik zeg even dat u er bent.'

Luisa voelde het prikken van de schrik. Ze wachtte, wendde haar blik af en hield haar jas dichtgeknoopt. Ik ga, dacht ze. Ze zag de magere vrouw buiten in het donker smekend tegen de portier praten; de vrouw bracht haar handen in een wanhopig gebaar naar haar slapen, de pezen in de rug van haar handen stonden gespannen als ijzerdraad en haar mond bewoog, maar Luisa hoorde niets. De receptioniste praatte in de hoorn.

'Ze willen graag dat u de tassen even boven brengt. Zou u zo goed willen zijn?' De receptioniste legde de hoorn er weer op en vroeg het respectvol. Luisa voelde haar gezicht verstarren en was niet in staat antwoord te geven.

Emma Marsh deed de deur glimlachend voor haar open. Ze had nog steeds de rode jurk aan, maar had die aan de zijkant een stukje opengeknoopt. Emma zag haar kijken en sloeg haar ogen neer, met een blos op de wangen. Ze zag er mooi uit, als een schilderij dat Luisa zich ergens van herinnerde. 'Kom binnen,' zei ze gretig, en Luisa deed enigszins schoorvoetend wat haar gezegd was. De bruidssuite, had de receptioniste betekenisvol gezegd; iets daaraan zat Luisa niet lekker - het was zo privé. Sandro en zij waren voor hun huwelijksreis naar zijn moeder in de Abruzzen geweest, twee dagen aan zee in Pescara. Ze wist nog hoe het uitzicht uit hun kamer eruit had gezien; er had een antieke matrimoniale gestaan, een tweepersoonsbed met dikke matrassen, vanwaar je op zee uitkeek. Het was de eerste keer geweest dat ze in een tweepersoonsbed had geslapen.

Luisa liet de tassen langzaam op het glanzende parket zakken en keek de kamer rond. Hij was zo groot als een balzaal, met hoge sierplafonds, en de hoge ramen met vitrage ervoor keken uit op de Orsanmichele, de daken en een indrukwekkende donkere lucht vol sneeuw. Aan wat volgens Luisa de slaapkamerdeur was hingen drie jurken; hij stond op een kier, maar ze zag niet meer dan de hoek van een kaptafel en een hele batterij cosmeticadoosjes en flesjes. De jurken waren allemaal mooi, dat zag ze zelfs zo op de hangers al - geld en goede smaak: Emma Marsh had allebei. Er was een rode jurk bij, met chiffon aan de hals, een van gebloemde groen met blauwe zijde en een zwarte jurk die het meest opviel, streng en volwassen, op een manier die ze niet met Emma Marsh had geassocieerd - zo'n jurk die een knappe weduwe in een film draagt.

Midden in de kamer zat Lucas Marsh in hemdsmouwen aan een grote mahoniehouten tafel met een krant voor zich uitgespreid, hoewel er in haar ogen iets vreemds was aan de manier waarop hij er gefixeerd naar keek. Hij hield zijn hand naast de krant op een mobiele telefoon, alsof hij elk moment een telefoontje moest plegen of er net een ontvangen had. Het was een knappe man, vond Luisa, met een combinatie van kracht en zenuwen die zij wel aantrekkelijk vond, en ze realiseerde zich dat alle woede die ze had gevoeld toen ze van de winkel hierheen gelopen was, al die heftige vastberadenheid om het hem voor de voeten te werpen, in rook waren opgegaan. Ze voelde alleen een soort ontmoedigend, akelig medelijden met hem, met hem en met Sandro. Waar moest dit eindigen?

Emma Marsh liep naar de tafel en boog zich van achteren over haar man heen, waarbij ze haar wang tegen de zijne drukte. 'Kijk hem nou,' zei ze. 'Altijd maar aan het werk.' Luisa zag zijn hand over de krant gaan, en ze vond hem net zo gespannen als een opgejaagd dier. In godsnaam, dacht Luisa, die zich voorstelde wat voor vernedering het moest zijn om hierover in het ongewisse gelaten te worden, het verhaal staat in de krant, dat moet wel. Hij moet het haar vertellen. Zou er een foto van het kind bij staan? Luisa vroeg zich af of hij ergens een foto verstopt had, gewoon om er een te hebben, een waar je niet naar hoefde te kijken. Had zij dat moeten doen? Had ze een foto van dat piepkleine gerimpelde gezichtje moeten nemen? Emma keek met fronsende wenkbrauwen over de schouder van haar man omlaag en hij ging plotseling verzitten, waardoor hij zich van haar losmaakte. Het was onmiskenbaar een gebaar van afwijzing, en toen Emma zich omdraaide, zag Luisa de verwarring in haar ogen. Luisa hield de tas met schoenendozen omhoog en deed net alsof ze niets gezien had.

'Wat ontzettend aardig dat u ze even boven hebt gebracht,' zei Emma, en ze trok langzaam aan het lint waarmee de tas dichtzat. 'Ik probeer te bedenken of ik de rode vanavond aan zal doen.'

'Graag gedaan,' zei Luisa voorzichtig. Ze zag dat de hand van Lucas Marsh, die hij aan tafel naar de zijkant van zijn gezicht bracht om dat af te schermen, beefde.

'Neem me niet kwalijk, wilt u misschien een kopje... thee, of iets anders?' vroeg Emma vriendelijk, terwijl ze abrupt ophield met de tas openmaken. 'Het is zo koud buiten.'

'Thee?' Nu Luisa hen samen had gezien wilde ze niks liever dan hier weggaan. 'Ik... Nee, geen thee, dank u wel.' Emma Marsh keek teleurgesteld. 'Een glas water misschien?' zei Luisa, die zich liet vermurwen, en Emma klaarde op. 'Gaat u zitten,' zei ze. 'Alstublieft.' Er waren te veel zitplaatsen in de kamer: twee grote banken, een leren leunstoel, een gestoffeerde bergère. Luisa liet zich zomaar voorzichtig op de hoek van de bank die het dichtst bij haar stond zakken. Emma Marsh bracht haar een glas water met wat ijs erin en bleef naast haar staan terwijl zij er een slokje van nam. Ze sloeg haar armen strak om haar middel terwijl Luisa daar zo zat.

'Lucas heeft een diner voor me geregeld,' zei ze, lief en opgewekt, waarbij ze Luisa glimlachend recht aankeek. 'Speciaal voor mij! Ik moet nog even bedenken wat ik zal aantrekken.' Ze knikte naar de jurken die aan de deur hingen, en Luisa vond dat haar vrolijkheid iets geforceerds had, iets wat niet helemaal onschuldig was. Misschien kwam het door het contrast met het nadrukkelijke stilzwijgen van haar man aan de tafel, bij wie toen Luisa even keek een spiertje in zijn kaak trok.

Emma Marsh ging vastberaden verder. 'Je hebt toch altijd iets nieuws nodig, hè, vindt u ook niet, voor een feest? En ik ben jarig vandaag.'

Luisa glimlachte en moest denken aan hoe dat geweest was, dat je op zaterdag ging winkelen, een nieuwe jurk kocht en 's avonds een feest had. Emma ging plotseling voor Luisa op haar hurken zitten en haalde de schoenendozen tevoorschijn; het gaf Luisa een vreemd gevoel dat de rollen omgedraaid waren, al was het maar voor heel even. De schoenen werden uit de doos gehaald en Emma zette ze naast elkaar neer. Ze pakte het geborduurde schoentje met het ronde hakje.

'De rode,' zei ze langzaam, terwijl ze naar het sierlijke voorwerp in haar handen keek. 'Rode schoenen hebben iets, hè?' Inderdaad, dacht Luisa, en er schoot haar een verre herinnering aan een kinderverhaal te binnen. Wat was er gebeurd met het meisje met de rode schoentjes? Ze wist het niet meer. Emma liet ze aan haar voeten glijden, stond op en voerde op de plaats een kleine pirouette uit, beheerst en elegant. Ze stak haar sierlijke witte armen uit om in evenwicht te blijven en daar waar ze de knoopjes had losgemaakt was even een stukje blanke huid te zien en de verdikking rond haar middel werd erdoor benadrukt. Aan tafel bracht Lucas Marsh zijn hoofd omhoog en Luisa draaide zich om, doordat ze de beweging bemerkte, en zag hem van de andere kant van de kamer naar hen kijken. Heel even was het net of hij naar zijn vrouw keek alsof ze een vreemde was.

Terwijl Luisa toekeek maakte Emma haar draai af, en toen ze met haar gezicht naar hem toe stond zag ze dat Lucas een glimlach op zijn gezicht had weten te toveren, een liefdevolle blik. 'Wat vind je ervan?' vroeg Emma, die terug glimlachte. Haar ogen stonden echter bedrukt.

'Je ziet er prachtig uit,' zei hij ernstig, en Emma straalde plotseling. Ze zeeg neer op de bank en trok de schoenen uit. Ze bukte zich en zag de tweede tas. 'O ja,' zei ze, en ze fronste even haar voorhoofd. 'Misschien...' Ze keek ernstig naar Luisa op, die daar nog steeds met haar halflege glas water op haar knie zat. 'Zou u iets voor me willen doen? Lieveling,' zei ze, en ze draaide zich om om achterom naar Lucas te kijken. 'Heb je haar adres? Het adres van Celia?' Ze boog zich weer naar Luisa toe en zei: 'Het is echt een verrassing voor haar.' Achter hen stond Lucas Marsh op en liep de slaapkamer in. Toen Emma Luisa's gezicht zag, waar haar verwarring op te lezen stond, zei ze snel: 'De jurk, u weet wel, de groene jurk. Als ik alleen maar nieuwe schoenen kan kopen' - en hierbij keek ze afkeurend omlaag naar haar taille — 'dan moet iemand anders zich maar mooi aankleden.'

'Wanneer bent u uitgerekend?' vroeg Luisa — het was eruit voor ze er erg in had. Haar stem klonk hees en ongeoefend, dat hoorde ze zelf ook wel, alsof de woorden zo zwaar waren van angst en verlangen dat ze ze bijna niet kon uitspreken. Emma hoorde het ook; ze keek Luisa aan en plotseling was alle levendigheid, al het gezellige gebabbel verdwenen. 'In juni,' fluisterde ze, en Luisa dacht aan het ziekenhuis in de hitte, toen haar kindje was geboren, aan het haar dat tijdens de weeën tegen haar voorhoofd plakte. Ze pakte Emma's hand. 'Wat heerlijk,' zei ze, en ze schraapte haar keel om haar emotie te verhullen. Emma hield haar hoofd een beetje schuin en keek Luisa aan alsof ze iets probeerde te begrijpen. Ze hield haar hoofd weer recht en knikte. 'Ja,' zei ze aarzelend. 'Ik... Ja. Ja, heerlijk.' Achter hen kwam Lucas Marsh met een velletje papier in zijn hand uit de slaapkamer tevoorschijn.

'Kunt u dit bij haar laten bezorgen?' vroeg Emma, die het papier van Lucas aanpakte en aan Luisa gaf. 'Ik had er niet aan gedacht. Kunt u het met een taxi laten brengen of zo?'

'Een taxi, ja,' mompelde Luisa, terwijl ze het papiertje aanpakte en nauwelijks naar de voorgedrukte regels keek, maar alleen een telefoonnummer en een adres registreerde. Ze stond snel op, want ze voelde zich ongemakkelijk door wat ze tegen Emma Marsh had gezegd, ze had het gevoel dat ze misschien te ver was gegaan. Ze stond oog in oog met Lucas Marsh en zag dat zijn gezicht uitdrukkingsloos was door een leven lang verbergen en doen alsof, en plotseling voelde ze een opkomende woede. Hij moet het haar vertellen, dacht ze, want wat voor leven hebben ze anders? Net zo'n leven als Sandro en ik hebben gehad, vijftien jaar lang.

'Ik geloof dat u mijn man kent,' zei ze tegen Lucas Marsh, voor ze erover had kunnen nadenken. 'Sandro Cellini? Hij is politieagent.' En Marsh trok wit weg, voor haar ogen, en ze wist dat hij begreep dat als hij het zijn vrouw niet zou vertellen, zij het wel zou doen. Ze zag Emma van Luisa naar haar man kijken en weer terug.

'O ja?' zei ze geschrokken. 'Hoe dat zo, lieveling? Een Italiaanse politieagent?'

'O, dat is... Ik heb Sandro een hele tijd geleden leren kennen,'

zei Lucas langzaam. 'Dat is een lang verhaal, hè, signora Cellini?'

'Ja,' zei Luisa, en ze keek naar Emma. 'Dat moet uw man u maar vertellen, vindt u niet? Ik moet immers nog wat bezorgen.' En ze legde een hand tegen Emma's wang. 'Veel succes,' zei ze.

En toen ze de deur achter zich dichttrok, was de uitdrukking op Emma's gezicht terwijl ze zich naar haar man omdraaide het laatste wat Luisa zag. Ze is nog jong, hield ze zichzelf voor. Ze is sterk.

Ze bleef even voor de deur staan, niet in staat in beweging te komen; aan het eind van de gang hoorde ze de liftdeuren sissend opengaan en ze liep snel weg van de deur. Ze was nog niet ver toen ze Emma Marsh op een toon van groeiend ongeloof 'wat?' hoorde zeggen, waardoor Luisa even haar ogen dichtdeed in een poging het uit te vlakken. Wat heb ik gedaan?