9

Van het Regale naar de San Miniato was een wandeling van hooguit veertig minuten. Het was een prachtige ochtend, knisperend en helder, en in deze tijd van het jaar was het niet al te druk in de stad. Van maart tot november waren de straten, in elk geval ten noorden van de rivier, doorschoten met reisgezelschappen die geduldig achter hun gids aan liepen van de Ponte Vecchio naar de Duomo, dan doorsteken naar de Santa Croce, en weer terug naar de Medici-kapel, en Celia begreep niet goed wat er leuk was aan die wandeling. Maar vandaag koos Celia, met Lucas en Emma Marsh aan haar zij, een kronkelende route door de koude, smalle straatjes, die nu praktisch verlaten waren. Een bleek zonnetje verlichtte het ijzige blauw van de lucht, en in die rust had Celia de indruk dat de stad zich enkel en alleen aan hen openbaarde.

'U wilt toch niet naar de Accademia, hè?' zei ze toen ze langs de kopie van de David kwamen die voor de imposante in rustiek werk uitgevoerde gevel van het Palazzo Vecchio stond, aangezien het haar lichtelijk bevreemdde dat Lucas Marsh daar niet specifiek om gevraagd had. Daar wilde namelijk bijna iedereen naartoe. 'Om het gerestaureerde origineel te zien? Daar is veel over te doen geweest.'

Emma Marsh, diep weggedoken in een dikke tweedjas die bij haar rok paste, met roze wangen van de kou erbovenuit, trok haar neus op. 'Niet echt,' zei ze, terwijl ze als een weerbarstig kind even naar haar man keek. 'Niet te veel cultuur. Niet te veel dingen binnen.' Ze waren ongeveer even oud, maar toch verbaasde Celia zich erover dat Emma Marsh nog zo kinderlijk leek; kwam dat doordat ze met een machtige man getrouwd was? Het had irritant kunnen zijn, maar dat was het niet; dat nam echter niet weg dat Celia merkte dat ze zich over Emma Marsh verbaasde — was ze echt zo argeloos en open als ze overkwam? Lucas Marsh, die een lange donkere wollen jas droeg, stond met zijn handen in zijn zakken en keek met een flauw glimlachje naar zijn vrouw.

'Nee, daar hoeven we niet heen,' zei hij ernstig. 'We moeten een goed evenwicht zien te vinden, toch? Het is immers jouw verjaardag.'

Ze liepen verder door de lange arcadegang van de Uffizi en langs de rivier. Emma Marsh babbelde geanimeerd door, wees op een kraanvogel die op een tak in het groene water zat, informeerde naar de formele in terrassen aangelegde tuinen van het Palazzo Bardini die in beeld verschenen en aan de zuidkant van de rivier over de heuvel naar omlaag tuimelden. Lucas Marsh zei bijna niets, en gaf alleen zo nu en dan antwoord als Emma zijn arm pakte om hem iets aan te wijzen - een beeldhouwwerk, sneeuw op de bergen in het westen, de goudkleurige gloed van de gevel van de San Miniato in de ochtendzon - maar hij gaf niet de indruk dat hij aandachtig luisterde.

Hoewel Celia als ze voor echtparen als gids moest optreden de ervaring had dat de vrouw meestal communicatiever was dan de man, ging die vlieger niet altijd op; vaak was de man erop gebrand om waar voor zijn geld te krijgen en had een bepaalde houding, wilde hij liever feiten verzamelen dan dat hij verhalen te horen kreeg. De stilzwijgende aandacht van Lucas Marsh sprak in Celia's ogen in zijn voordeel; ze begon hem oprecht te mogen terwijl hij zo met zijn handen in zijn zakken naast haar liep. Toen ze van de Uffizi bij de rivier uitkwamen, leek hij alles om zich heen in zich op te nemen, en dan niet alleen de paleizen en het uitzicht, maar ook de oevers van de rivier beneden, de roeiclub, de vissers die ineengedoken bij hun hengel zaten, de voorbijgangers. Hij had een soort niet-aflatende spanning over zich, een alertheid, waardoor Celia's aandacht weer naar hem uitging, zelfs wanneer hij antwoord gaf op Emma's vragen.

Op de oever was het verkeer druk; ze staken gedrieën over naar het trottoir onder de arcade, daar waar de bogen de wandelgang van Vasari ondersteunden. Celia had deze route gekozen omdat ze hun de wandelgang wilde laten zien die zich over de rivier uitstrekte, de privégang van de Medici, die van hun vertrekken in het Palazzo Pitti naar de zetel van de regering in het Palazzo Vecchio leidde, maar terwijl ze aan haar beschrijving begon merkte ze al dat dit misschien geen goede keus was geweest. Het was heel druk op de oever, de souvenirkraampjes en straatartiesten onder de bogen maakten het trottoir nog smaller en het gedrang van de menigte waarin ze terechtkwamen was precies de reden waarom de wandelgang boven hun hoofd aanvankelijk was gebouwd.

Celia stond op het punt om Lucas Marsh op dit ironische gegeven opmerkzaam te maken, maar toen ze zich omdraaide om naar hem te kijken, schrok ze van zijn gezichtsuitdrukking. Ze volgde zijn blik om te zien waarnaar hij keek: twee donkere mannen, die vlak naast elkaar door de menigte heen op hen af liepen. Oost-Europeanen, dacht Celia automatisch, waarmee ze in een oude stadsgewoonte verviel en in de van toeristen vergeven straten herkomst en nationaliteit probeerde te bepalen, en nadat haar portemonnee was gerold was ze op haar hoede. De mannen liepen door de menigte heen recht op hen af; het leek erop dat ze uit elkaar moesten gaan om te voorkomen dat ze iemand omver zouden lopen, maar terwijl Celia naar hen keek liepen ze langs haar heen en persten zich tussen Lucas en Emma Marsh, waardoor die zich van elkaar los moesten maken. Celia ving in het voorbijgaan een zweem op van iets sterks, zweet en benzine; ze zag hun rauwe, rode handen, zonder handschoenen ondanks de kou. Emma slaakte een geschrokken gilletje, half lachend, en Celia zag dat Marsh met een ruk zijn hoofd omdraaide en de mannen volgde; ze keken niet om en bijna net zo plotseling als hij zich had omgedraaid stond Marsh weer naast zijn vrouw, met zijn hand op haar elleboog.

'Gaat het?' vroeg hij ademloos, zonder nog een spoor van zijn glimlachende ontspannenheid. Celia vond dat hij boven de donkere jas nog bleker oogde dan toen ze hem voor het eerst had gezien, en stijf van de spanning.

'Ja hoor,' zei Emma glimlachend met haar ronde wangen. 'Prima.' Maar ook zij was een beetje wit weggetrokken. Celia nam zichzelf kwalijk dat ze deze route had gekozen; ze keek de rivier langs of ze de mannen nog zag, maar ze waren in geen velden of wegen meer te bekennen. Ze keek de oever langs en dacht aan Marco's waarschuwing.

'Neem me niet kwalijk,' zei ze, en ze draaide zich weer om naar de heer en mevrouw Marsh, zich snel verontschuldigend om zowel haar eigen angst als de hunne te onderdrukken. 'We zijn hier zo weg. Verderop is het meteen al een stuk rustiger.' Ze knikte in oostelijke richting langs de rivier, waar aan het eind van haar weg de poort van San Niccolo aan de rand van de oude stad in de mist oprees. Daar woon ik, dacht ze, verrast door het warme gevoel dat ze van dit uitzicht kreeg. Ze deed een stap opzij om te voorkomen dat ze op de goedkope posters ging staan die op het plaveisel waren uitgestald, pakte Emma Marsh bij haar andere arm, kondigde haar doorgang met een doorlopend kwetterend permesso en scusate en excuse me aan, en baande zich een weg tussen de dicht opeengepakte lichamen door, tot ze er aan de andere kant uit kwamen.

Toen ze bij de Ponte Alle Grazie kwamen, was de drukte voorbij, en Celia vertelde aan één stuk door - over de aanleg van de Ponte Vecchio, de oude stadsmuur en de gebouwen die aan de andere kant van de rivier in beeld verschenen — om het evenwicht te herstellen. Het gebeurde wel eens, hield ze zichzelf ferm voor, dat rijke bezoekers voor de drukte, voor het gedrang van mensen terugschrokken. Dan moest ze een andere route kiezen, meer niet. Ze wierp een steelse blik op Lucas Marsh; zijn beheerste rust was zo te zien helemaal hersteld, maar terwijl zij verder vertelde, tegen zijn vrouw, over de reconstructie van de Bardini-tuinen, merkte Celia wel dat wat je in de houding van Lucas Marsh voor kalmte aanzag, in werkelijkheid iets heel anders was. Op dat moment op de drukke oever, toen hij zich naar de mannen had omgedraaid, was er iets in hem aan het daglicht getreden, ook al was dat nu weer afgedekt. Kwam het doordat hij gevaarlijk was of doordat hij in gevaar werd gebracht? Celia herinnerde zich iets, namelijk dat ze met haar moeder door de vochtige gangen van de reptielenzaal van de dierentuin van Londen liep en naar iets keek wat een rotsblok leek met een tekening erop, maar dat dat rotsblok in het tijdsbestek van één enkele paniekerige hartslag plotseling omhoogkwam en op het glas aanviel.

Ze staken de rivier over en sloegen de Via San Niccolo in, langs de imposante beslagen deur van het Palazzo del Mozzi. Het was er heel stil, zoals altijd, en schaduwrijk, op één lichtbundel na die door de kloofachtige straat viel. De gebouwen waren zo groot en de straat zo smal dat er nooit meer licht in viel dan dit; Celia liet deze straat graag aan bezoekers zien, vanwege de stilte en vanwege de vele verschillende gevels. Elke gevel was anders; sommige zaten onder de graffiti, andere waren versierd met gargouilles in de vorm van greyhoundkoppen, of met zeemeerminnen, sommige waren onopgesmukt, somber en reusachtig, en Celia begon ze aan te wijzen en gaf daarbij wat historische uitleg.

'Ooo.' Emma Marsh huiverde een beetje toen ze het donker in liepen. 'Stil is het hier, hè?'

'Prachtig,' zei Lucas Marsh, en Celia draaide zich verrast naar hem om. Het was de eerste keer dat hij uit zichzelf met een opmerking kwam, en terwijl ze hem daar zo zag staan, vol bewondering naar de hoge donkere gebouwen kijkend, had ze plotseling de indruk dat deze straat dé omgeving bij uitstek voor hem was. Met zijn ascetische voorkomen, zijn hoge voorhoofd en lange rechte neus, zelfs met de donkere, dure kleren die zich met luxueuze precisie om zijn smalle lichaam voegden, had hij best een meedogenloze edelman in eigentijdse kledij kunnen zijn, of een prinselijke koopman, met Emma als zijn verrukkelijke trofee. Ze sloegen afin de richting van de poort van San Miniato, en Emma riep verrukt hoe mooi ze de honingkleurige stenen vond en de geraniums op de vensterbanken van de Costa dei DEL Magnoli en de olijfbomen die achter het grijze steen van de stadsmuren oprezen.

'Hier zou ik best kunnen wonen,' zei ze, en ze draaide zich impulsief om naar haar man. 'Wat een mooie huizen! Moet je die tuintjes zien, die bomen...' Lucas Marsh knikte, maar hij keek de straat alweer in, en Celia had de indruk dat hij de voorkeur gaf aan de donkere smalle ruimte tussen de statige paleizen.

Ze liepen snel het laatste stuk naar boven, de stenen trappen die het pelgrimspad van de Monte alle Croci vormden, de kronkelende viale over, en toen waren ze er. Het was een steile klim; sommige klanten van Celia, die een wat meer zittend leven leidden, klaagden er steen en been over, maar de wangen van Emma Marsh waren maar een fractie dieper roze dan eerst en Lucas Marsh leek niet eens buiten adem te zijn. Toch bleven ze boven aan de trap even in de zon staan en keken samen, één in hun stilzwijgende bewondering, naar de rode stad die aan hun voeten lag.



Luisa wist dat ze tegenwoordig zeiden dat je de baby moest knuffelen, haar een naam moest geven, een foto moest maken. Ze zag niet in wat je daaraan had. Hoe kon je het ooit vergeten?

Ze zeiden dat er geen enkele reden was waarom ze het niet nog een keer zouden proberen. De enige reden was natuurlijk angst, hoewel zij dat niet wisten. En dus gingen Sandro en zij door alsof er niets was gebeurd, behalve dan dat ze het, alsof ze dat stilzwijgend zo hadden afgesproken, niet meer probeerden; er waren genoeg mensen die zeiden dat ze beter hadden kunnen gaan scheiden, maar het had hen onlosmakelijk aan elkaar gebonden, verknoopt en verstrengeld van schuldgevoel en verwarring. Luisa was weer aan het werk gegaan.

Na zes weken was ze op een ochtend alleen in bed wakker geworden en had ze door het raam, waarvan Sandro toen hij naar zijn werk ging de luiken open had laten staan, een heldere voorjaarslucht gezien. Bij de aanblik van dat piezeltje blauw had ze iets in zich wakker voelen worden, als een soort honger, een instinct om te overleven, als een bleke zaailing die zich door de aarde een weg omhoog werkt, en ze was heel stil blijven liggen, omdat ze het niet wilde verstoren. Tot haar verbazing had Luisa, terwijl ze daar zo in het ijle ochtendlicht lag, verlangend aan de winkel gedacht, aan de rijen houten lades met hun glazen frontje, aan de gevouwen zijde en batist, en toen had ze moeten huilen. Bij de gedachte aan kanten zakdoeken. Ze vroeg zich wel eens af of ze, als ze niet weer naar de winkel was gegaan, wie weet, misschien wel bij Sandro was weggegaan, of hij bij haar, maar zo was het nu eenmaal gelopen. Het had geen zin om daar nu over te treuren.

Op haar werk hadden een of twee mensen tegen Luisa gefluisterd dat ze het erg voor haar vonden, maar verder was er niet over gesproken. In het begin begreep iedereen het wel, en daarna was er niemand die wist wat er gebeurd was en was het in een anoniem verdriet uit haar verleden veranderd, in een niet-definieerbaar iets. Luisa werd ouder, Sandro en zij hielden zich staande; toen ze veertig werd, wist ze: dit was het, haar laatste kans. En toen was er bij een zwembad aan de rand van de stad een Engels meisje verdwenen.