26

'Dat was ‘r,’ zei Luisa op een gegeven moment. 'Dat was Sarto. Ze is... ze is naar binnen...' Ze kon de zin niet afmaken, doordat ze zich probeerde voor te stellen wat ze daarbinnen te zoeken had, in het donker.

Sandro, die wel met stomheid geslagen leek, knikte. Toen hij eindelijk toch wat zei, klonk zijn stem vlak van op zichzelf gerichte walging. 'Ze is thuisgekomen,' zei hij. 'Waar heeft ze al die tijd gezeten? Ik dacht dat ze dood was, dat ze jaren geleden al in een of andere aftandse caravan een overdosis had genomen. Waarom? Omdat ik haar niet mocht, misschien. Omdat ik vond dat dat haar verdiende loon was. Omdat ik de kriebels van haar kreeg. Maar al die tijd kwam ze hier terug.'

Toen zweeg hij, en Luisa zag wat hij dacht, zag dat hij probeerde om niet door zijn eigen falen op een zijspoor gezet te worden. Toen hij weer iets zei, klonk zijn stem vasthoudend, als die van een politieagent met niet al te veel verbeeldingskracht maar wel grote volharding.

'Dit moet de plek geweest zijn waar ze naartoe zijn gegaan toen ze van het vliegveld waren vertrokken,' zei hij langzaam. 'Zij allebei. Hier stond de auto namelijk. Sarto is teruggekomen naar Galluzzo en ze heeft Jonas meegenomen. Hij moet hier al eerder geweest zijn, op zoek naar Bartolo; hij heeft Sarto vermoedelijk in het begin in Galluzzo opgepikt, op zoek naar informatie. Misschien vond hij dat hij zich hier ook best kon verstoppen.'

'Wat moeten we doen?'vroeg Luisa. 'Als... als Jonas nu eens terugkomt?' Maar ze wist wat Sandro zou doen. 'Sandro, alsjeblieft. Bel de anderen. Bel Pietro; dit kun je niet in je eentje.'

Hij draaide zich verbitterd naar haar toe. 'Ik moet wel,' zei hij. 'Ik heb dit van begin tot eind verkloot, dat begrijp je toch wel? Sarto wist iets, de hele tijd al. Waarom heb ik haar niet vastgehouden vóórdat ze verdween? Waarom heb ik haar niet zover kunnen krijgen dat ze me verteld heeft wat ze echt gezien heeft? Ik... ik kon het gewoon niet.'

Luisa schudde langzaam haar hoofd. 'Je weet niet wat er met haar is gebeurd,' zei ze. 'Dat ze zo geworden is. Moet je je eens indenken hoeveel wilskracht ervoor nodig is om niet te eten, om jezelf uit te hongeren. Iets niet vertellen is in vergelijking daarmee misschien wel een fluitje van een cent, als je maar boos genoeg bent.'

'Ik had dit vijftien jaar geleden al een halt kunnen toeroepen,' zei Sandro.

'Dat weet je niet,' zei Luisa, maar hij was de auto al uit.

'Ik ga naar binnen,' zei hij, 'en dit keer zorg ik ervoor dat ze wel tegen me praat. Wacht jij hier.' Maar nog voor het portier dichtviel ging ze hem al achterna.

'Vergeet het maar,' zei ze. 'Je laat me hier niet alleen achter.'

'Luisa,' zei hij verdrietig. 'Dit is geen spelletje. Het is niet veilig.'

'Dat weet ik,' zei Luisa; ze was niet van plan hem te vertellen hoe bang ze was om daar naar binnen te gaan. 'Denk je dat ik dat niet weet? Ik ben niet achterlijk, hoor, ik storm daar echt niet brullend naar binnen. Maar... als jij gaat... Je bent alles wat ik heb.' Toen deed ze er het zwijgen toe; ze wilde niet sentimenteel overkomen.

'Nou, kom dan maar,' was het enige wat hij zei.

Binnen was het zo donker dat je geen hand voor ogen zag; de lucht was wee en bedorven als schimmel, de muffe stank van chloor en vocht was bijna tastbaar. De muren, nat en verstikkend, leken op Luisa af te komen, en ze stootte ergens tegenaan. Ze stak als een blinde haar handen uit om de muren op afstand te houden en kwam daarbij tegen een houten scheidingswand, glibberig van de schimmel, en toen gaf die onder haar hand mee en zwaaide open. Net op het moment dat er een kreun in haar keel omhoogkwam die ze niet kon onderdrukken, voelde ze, tastend in het donker, Sandro's hand; hij pakte haar stevig vast en eindelijk had ze het gevoel dat ze kon ademen, voelde ze iets levenbrengends, zoals zuurstof, haar systeem binnengaan, en ze nam een grote hap lucht. Sandro hield haar even bij haar pols vast; hij luisterde.

Het was stil, maar niet doodstil; Luisa stelde zich voor dat zich om hen heen kamers bevonden, als in een hart, die pulseerden en echoden. Ergens verderop druppelde iets en het geluid werd uitvergroot, alsof het in een grote ruimte viel. Daar waar zij nu stonden klonk het geluid anders; hun voetstappen echoden niet, maar werden door een structuur hierbinnen gedempt. Luisa dacht aan het glibberige hout dat onder haar hand had meegegeven en realiseerde zich dat ze in de kleedhokjes waren en dat ze tegen een klapdeur had geduwd. Ze had een triomfantelijk gevoel over deze conclusie kunnen krijgen, maar in plaats daarvan voelde ze haar claustrofobie alleen maar groter worden bij de gedachte aan de hokjes die zich als een labyrint om haar heen bevonden, met achter elke deur een doodlopend gat of een dood iets. Ze rommelde in haar rugzak en haalde de zaklamp tevoorschijn, die ze Sandro in de hand drukte.

'Dit lukt niet in het donker,' fluisterde ze, met haar mond tegen zijn oor, en bij het geluid van haar stem schoot er in een hoek iets weg. Luisa pakte snel de zaklamp en klikte hem aan.

Ze had gelijk gehad; ze stonden aan het eind van een rij kleedhokjes, waarvan de deuren van melamine onder de schimmelvlekken zaten en waar schuttingtaal en lieve dingen op geschreven waren -ik hou van je, ik wil je, bel me — waarvan sommige uit hun scharnieren hingen en er een paar zelfs helemaal ontbraken. Op de grond lag een dikke, ongelijke laag vuil en het pleister op de muren was pokdalig en brokkelig. Luisa liet de zaklamp langs de rij deuren gaan om te kijken hoe ze erdoor moesten komen en Sandro volgde de lichtbundel aarzelend; toen de straal in de hoek van de ruimte belandde, bewoog er laag bij de grond iets razendsnel. In de lichtbundel glansden twee kraaloogjes rood op en toen schoten ze weg onder een scheidingswand; Luisa sloeg haar hand voor haar mond om haar eigen geluid te smoren.

'Hier,' zei Sandro op fluistertoon, en hij trok haar achter zich aan een deur door. Luisa hield haar adem in. Sandro kende het hier natuurlijk als zijn broekzak, dacht ze, en ze moest denken aan die eerste dag toen hij nadat hij hier twaalf uur lang bezig was geweest met de boel verzegelen, ondervragen, zoeken, thuis was gekomen. En hij was teruggegaan, en weer terug, tientallen keren waarvan zij op de hoogte was en buiten haar weten om ongetwijfeld nog veel vaker. Luisa voelde iets zachts en nats onder haar voeten, dat aan haar bleef hangen, en vol weerzin richtte ze de straal omlaag en zag dat ze op een op de grond gegooide handdoek had getrapt, nat en vies. Een oud badlaken waarop de lange wimpers van een verschoten en kokette Minnie Mouse uit de doorweekte plooien naar haar omhoogknipperden; hoe lang had dat hier al gelegen? Luisa voelde plotseling woede opkomen; wanneer gooiden ze de boel hier eens plat, vermaalden ze dit alles tot vulgrond, brandden ze alles af? Sandro trok haar achter zich aan een doucheruimte door en toen stonden ze in de grote hal waar zich het binnenbad bevond.

Het was toch niet helemaal donker. De maan was achter de hoge beschimmelde dakramen verschenen en er viel een ijl gefilterd licht in het lege bad. Het zag er enorm uit, een lege ruimte zo groot als een voetbalveld en heel diep. Toen Luisa aan de rand stond, had ze het gevoel dat ze ergens heel hoog was en was ze bang om te vallen. Ze bleven staan en in de stilte die toen plotseling neerdaalde hoorde ze iets. Een gesmoord geluid in de verte, van een mens. Luisa hield haar hoofd schuin en luisterde. Ze pakte Sandro's arm beet en wees, omhoog, en hij knikte.

Ze waren bijna boven aan het looppad, waarbij Sandro zich half omdraaide om Luisa te helpen, toen de balustrade waarop hij leunde, waarvan het hout door het vocht onherstelbaar verrot was, met een akelig zacht, versplinterend geluid brak, en hij vloekte. Luisa klampte zich aan hem vast, half om hem op de been te houden, half om hem het zwijgen op te leggen, maar het was al te laat. Het huilen was opgehouden.

'Snel,' zei Sandro, en ze renden vlak onder het dak verder, zonder verder nog acht te slaan op het lawaai dat ze maakten en dat door de gigantische ruimte onder hen galmde, een deur door aan het eind van het hoge looppad.

Ze bevonden zich in de bar. De halve cirkel van het panoramische raam draaide van hen af en de maan scheen door wat er nog van de ruit over was op een wirwar aan gebroken flessen en kapotgeslagen meubels. De bar zelf was al lang geleden ontmanteld en geplunderd; in het maanlicht leek het allemaal zwart-wit als op een oude foto, en er klonk geen enkel geluid. Maar terwijl Luisa keek, nu met een vreemde kalmte over zich, zag ze iets. Geen mens, maar een impressie, een soort verzameling vormen in de hoek het verst bij hen vandaan, die in al die chaos opviel. Zonder een moment te aarzelen liep ze het vertrek door, waarbij Sandro nu degene was die er de pas in moest zetten om haar bij te houden. Ze bleef staan.

Vier delen van de gedrongen, brede imitatiebankjes van de bar waren tegen elkaar aan gezet, er was een tafeltje heen gesleept en dat was aan één kant neergezet, en over de zitting lag een opengeritste nylon slaapzak. Luisa zag meteen wat het was: een poging om een slaapkamer te maken, compleet met sprei en nachtkastje. Een echtelijk bed, met plaats voor twee. Luisa draaide zich om naar Sandro.

'Ze moet hier ergens zijn,' zei ze. 'Hier heeft ze gewoond. Dit is haar thuis.' En terwijl ze het zei viel er ergens ver beneden hen plotseling een deur dicht, een roekeloos, schrikbarend gewelddadig geluid, en een man begon te schreeuwen.



Celia staarde naar haar mobiele telefoon en wilde dat hij zou overgaan. 'We weten u te vinden,' had de politieagent vriendelijk tegen haar gezegd toen ze hem het nummer toestak. 'Zodra er nieuws is, bellen we uiteraard meteen. Blijft u bij hem. Zorg dat hij rustig blijft.' Emma, Emma, niet bang zijn, bad ze in stilte. Ze vinden je wel. Celia's nek stond strak van de spanning, haar kaak was verstijfd; ze had zin om het uit te schreeuwen, maar ze durfde niet eens te bellen. Overal hingen bordjes waarop stond dat je je telefoon uit moest zetten, maar dat kon ze niet, want stel dat ze belden?

Een verpleegkundige zei tegen Celia dat ze koffie moest gaan halen. Lucas was nu stabiel, niet meer in levensgevaar; hij zou binnen niet al te lange tijd bijkomen en Celia moest nu van de gelegenheid gebruikmaken. Ze zei het vriendelijk en Celia keek haar even uitdrukkingsloos aan, het drong nauwelijks tot haar door. De stille kamer met zijn apparaten en glanzende grijze wanden was net een flotatietank, een omgeving zonder zintuiglijke prikkels, en ze voelde zich gedesoriënteerd, alsof ze hier al uren had gezeten. Toen knikte ze, ja, dank u wel, dat zal ik doen, en weg was de verpleegkundige weer.

Celia keek naar het scherm naast Lucas' bed; de groene lijn liep er piekend en bliepend overheen, aanhoudend en onvermoeibaar en ook regelmatig nu; zelfs nu hij hier roerloos op het bed lag liet Lucas' lichaam zijn recht op overleving gelden. Toen bewoog zijn koele hand even onder de hare en Celia schoot overeind en hield haar adem in. Op het scherm gingen de hikbewegingen iets sneller en de getallen op een kwartsdisplay ernaast liepen door en veranderden op een onbegrijpelijke manier. Maar er ging geen alarm en er kwam geen verpleegkundige binnengerend. Celia blies behoedzaam haar adem uit en keek naar hem. Zijn ogen gingen open, een hand ging omhoog en viel weer naast hem neer, en hij draaide zijn hoofd om om naar haar te kijken.

Toen kwam de verpleegkundige haastig naar binnen, misschien gealarmeerd door een apparaat buiten dit vertrek, en Celia nam een beetje afstand toen zij zich over Lucas heen boog en vriendelijk en geruststellend een vraag mompelde. Ze hoorde zijn stem, hees doordat hij zo lang niets had gezegd, maar ze verstond niet wat hij probeerde te zeggen en kon niet eens horen of hij Engels of Italiaans sprak. De verpleegkundige verstond het blijkbaar ook niet, want zij draaide zich met een blik van hulpeloos ongeduld op haar ronde vriendelijke gezicht naar Celia toe.

'Praat u eens met hem,' zei ze streng toen ze zag dat Celia geen koffie had gehaald, zoals haar was opgedragen. 'Stelt u hem gerust.

Daarna moet hij rusten.' Ze draaide zich weer om naar haar patiënt en maakte uitermate voorzichtig het zuurstofmasker van zijn gezicht los. Toen ze wegging, gaf ze hem een klopje op de arm.

Stel hem gerust. Celia voelde de paniek opkomen, want wat moest ze in 's hemelsnaam zeggen om hem gerust te stellen? Maar ze riep zichzelf meteen een halt toe; je bedenkt wel iets. Ze pakte zijn hand en wachtte tot hij weer iets zei.

'Hallo,' zei hij, en misschien kwam het door de medicijnen die ze hem gegeven hadden, maar Celia vond zijn stem volkomen anders klinken. Om te beginnen was al die waakzaamheid, die behoedzaamheid die ze eerder bij hem gezien had verdwenen, en daarvoor in de plaats leek een soort dodelijk vermoeide rust te zijn gekomen; het was alsof er in hem iets was losgemaakt wat heel strak vastgebonden had gezeten.

'Hoe voelt u zich?' zei ze voorzichtig.

'O,' zei hij, 'ik heb een gevoel alsof ik een trap van een paard heb gekregen. Niet zo slecht.' Hij zweeg weer, maar ze merkte dat hij nog iets wilde zeggen. 'Waar is Emma?' zei hij, en hij probeerde zich omhoog te werken, maar zijn ogen stonden troebel en verward en ze zag dat hij zich niet meer herinnerde wat er gebeurd was. 'We... we waren toch aan het eten?'

'Zover was u niet gekomen,' zei Celia, die hem voorzichtig weer op bed neerdrukte, en met een zelfverzekerdheid die haar zelf verraste loog ze tegen hem. 'Met Emma gaat het goed. Ze zorgen voor haar, houden haar bloeddruk in de gaten. U hebt ons allemaal wel aan het schrikken gemaakt, hoor.'

'Ik weet het,' zei Lucas vaag, en terwijl hij terugdacht aan wat er gebeurd was begonnen zijn ogen te dwalen. Hij legde zijn hoofd op het kussen. 'Het is mijn schuld,' zei hij. 'Ik wist niet waar ik mee bezig was.'

'U moet zich er geen zorgen over maken,' zei Celia, en ze probeerde hem af te leiden van het moment waarop hij dat eerder in die vermaledijde eetzaal ook al had gezegd. 'Echt. Emma is niet overstuur, maar ze houden haar alleen even in de gaten. U krijgt haar straks weer te zien.' Ze voelde hoe haar gezicht verstijfde van deze leugen en dwong haar mond tot een glimlach.

'Nee, u begrijpt het niet,' zei hij fronsend. 'Ik... Heb ik het u niet verteld? U weet het, dat herinner ik me, we zijn naar buiten gegaan. Het was heel koud.'

'Van uw dochter,' zei Celia. 'Ja. Dat weet ik, en Emma weet het ook. Het is goed zo.'

'Emily,' zei hij. 'Ze heette Emily.' Hij sprak de naam zo zacht uit dat hij bijna niet verstaanbaar was. 'Het lijkt heel lang geleden,' zei Lucas even later, en zijn stem klonk ver weg. 'Ik kon mezelf niet toestaan me haar gezicht voor ogen te houden, want ik wist dat ik dan niet meer verder zou kunnen. Mijn vrouw is overleden, moet u weten.'

Ze wachtte tot hij nog meer zou zeggen, want ze wilde hem niet onderbreken; ze durfde bijna geen adem te halen.

'Ik heb Sandro Cellini, de politieagent, zover gekregen dat hij me alles opstuurde, tot aan het laatste stukje papier toe. Ik had een dossierkast. Dat hield me bezig, denk ik. En toen realiseerde ik me op een dag dat ik niet meer wist hoe ze eruitzag, zelfs niet als ik er mijn best voor deed.' Zijn stem klonk hol. Celia dacht aan de foto die hij in zijn bureaula had liggen, de foto van een meisje van wie Emma had gezegd dat ze zijn petekind was.

'Stil maar,' zei ze, en ze wilde huilen. Ze bracht zijn hand naar haar wang. 'Alles komt goed.'



Hij parkeerde de auto zo ver mogelijk uit het licht, aan de andere kant van het huis van Bartolo. De lucht was frisser, natter toen hij uitstapte, en hij wist dat de sneeuw de volgende ochtend weg zou zijn. Dat was maar beter ook. Met sneeuw zag alles er mooi uit, maar hij wilde niet dat iemand zijn spoor kon volgen. En uiteindelijk bleef er altijd alleen smurrie en vuil van over - zijn voeten waren er al nat van. Hij maakte de kofferbak open.

Ze leefde dus nog. Ze keek met haar gehavende gezicht boven de vieze doek die hij voor haar mond had gebonden naar hem op en hij voelde de woede kolken in zijn buik. Ze was bang, zoveel was zeker, maar er was ook nog wat vechtlust in haar over. Hij wilde dat ze meer dan alleen maar bang was, hij wilde dat ze zo bang was dat ze zich volledig overgaf; dat had hij wel eens eerder zien gebeuren, alsof ze onder hypnose was, en hij zag aan haar ogen dat ze zover nog niet was. Die ellendige vrouwen ook, die zich op het onzinnige af aan het leven vastklampten, aan hem vastklampten — wisten ze dan niet wanneer ze het moesten opgeven? Hij deed de kofferbak weer dicht en stak een sigaret op terwijl hij ertegenaan geleund stond. Dat zal haar leren. Blijf er nog maar even in. Hij voelde in zijn zak — mobiele telefoon, mes. Hij haalde het mes tevoorschijn en betastte het, ging met een duim over het korte, dodelijke lemmet.

Hij had liever een pistool gehad. Hij had er ooit een keer een gehad, in het begin, voor een smak geld in Odessa gekocht. Hij hield ervan het zware ding in zijn zak te voelen, koel en stevig; hij legde het soms tegen zijn wang. Hij had het nooit gebruikt, maar het had gekund. En die idioot van een Pjotr was dronken geworden en bij het vliegveld op blikjes gaan schieten, waardoor de aandacht op hen gevestigd werd, en dus had hij zich van het pistool moeten ontdoen. Daarom kon hij maar beter in zijn eentje zijn. Hij verklootte de boel niet, dat gebeurde Jonas nooit. Hij keek het stille doodlopende straatje in; niemand te bekennen. Het huis ertegenover was leeg; de bewoners waren weg voor de feestdagen, dat was mooi meegenomen. Hij draaide zich om en keek naar het huis van Bartolo. Hij bedacht dat hij haar daar naar binnen kon brengen, dat was immers iets dichterbij, maar toen zag hij een stuk gestreept politietape aan het hek wapperen en zag hij er toch maar van af. De auto hier onder hun neus zetten, oké, dat was om te lachen, maar hij had geen zin om daar opgesloten te zitten; als ze terugkwamen om nog eens rond te kijken zat hij er geheid vast. En hij kreeg ook de rillingen als hij aan die ouwe vent dacht, die toen ze naar Le Cascine reden achter in de auto in zichzelf had zitten mompelen. En de stank van die kerel.

'We doen het hier,' had hij tegen het meisje gezegd. Waarom zouden we helemaal daarnaartoe rijden? Ik heb hier de leiding. We kunnen het in het huis hiernaast doen. In zijn eigen huis. Maar ze had haar hoofd geschud - nee. 'Ik ken hem,' had ze gezegd. 'Als je hem dwingt de Olympia Club binnen te gaan krijst hij als een mager speenvarken; hij is bang voor die plek, en je wilt het toch ook niet in zijn eigen huis doen? Daar doet hij geen mond open.' Misschien kwam het doordat ze zelf zijn huis niet binnen had willen gaan, dat merkte Jonas wel aan de manier waarop ze voor het hek terugdeinsde. Hij had haar haar zin gegeven, maar wat Bartolo betrof had ze verder over alles gelijk gehad. Was het toeval geweest dat hij haar in het café was tegengekomen? Hij wist het niet. Maar je moest moedig zijn, het initiatief nemen. Risico durven nemen.

Hij duwde zich van de auto af en schoot de peuk weg in de sneeuw, een donkere vlek op het wit. Hij rekte zich uit, bereidde zich voor; hij moest dit snel doen, zonder te aarzelen. In de kofferbak klonk gebonk en zijn woede laaide op. Nu.

Ze draaide en kronkelde toen ze over zijn schouder lag, maar ze had geen schijn van kans, hij hield haar bovenbenen met zijn arm tegen. Jonas trainde - elke avond en ochtend honderd keer opdrukken, hij liep zeven kilometer per dag hard, als er ergens een stang was trok hij zich op en zijn onderarmen waren net staalkabels. Je moest in conditie blijven. Ze was zwaarder dan hij gedacht had, dat wel; ze zag er alleen klein uit met dat spitse kinnetje, die dunne polsen en enkels die hij had vastgebonden, maar haar buik voelde stevig aan tegen zijn schouder. Hij was het hek al over en liep zonder te aarzelen in het donker naar de achterkant van de Olympia Club, duwde het stuk hardboard voor de achterdeur opzij en hij was binnen.

Ze maakte nu veel misbaar, ze spoog en krijste door de doek heen, en hij liet haar zonder enige omhaal op de grond glijden en plantte aan weerskanten een been neer.

'Stil jij,' zei hij zacht. Hij sprak Engels, een beetje althans. Een man met vele talenten. Toen bukte hij zich, bracht zijn gezicht op een paar centimeter van het hare en riep zo hard hij kon: 'Stil! Jij!'



Celia beende heen en weer en stond op een gegeven moment aan het eind van de blauwe gang. Toen de verpleegkundige binnenkwam en zag dat ze er nog steeds zat, had ze haar gemaand rust te nemen; hoe zou ze eruitgezien hebben? Ze voelde zich beverig en had het koud, ook al had ze haar jas weer aangedaan en was het in het ziekenhuis warm. Misschien kwam het door de geur van jodium en ontsmettende zeep — dit was een omgeving van uiterste nood, waar geen tijd verspild werd aan geuren. Haar voeten tikten in de dunne schoenen luid tegen het gespikkelde marmer van de vloeren.

'Zorgt u dan op z'n minst dat u iets te eten krijgt,' had de verpleegkundige gezegd, terwijl ze haar kritisch opnam. 'Eén verdieping lager is de kantine. Er kan toch wel even iemand anders bij hem zitten?'

Op dat moment was Celia aan het beven geslagen, bij de gedachte aan wat ze gezegd had: dat alles goed zou komen en dat hij Emma zo meteen weer zou zien. De verpleegkundige keek naar haar trillende handen en stuurde haar de deur uit.

'Er wordt voor hem gezorgd,' zei ze. 'Neemt u een paar uurtjes vrij. Ga nu maar.'

Celia kwam bij een dubbele deur, duwde die open en stond toen op een koude betonnen overloop met twee liftdeuren en een trappenhuis. Celia stond verdwaasd naar het lampje boven de liftdeur te kijken en probeerde te begrijpen wat het betekende - naar boven of naar beneden. Ze legde haar handen tegen haar gezicht en leunde tegen de muur in het trappenhuis. Ze was inderdaad moe. Maar ze kon niet naar huis, ze kon geen rust nemen; Lucas lag daar ergens balancerend tussen leven en dood en Emma was weg. Tegenover haar gaf de lift weer een pingeltje en de deur ging open; verdoofd zag ze wel gezichten, waarvan er één naar haar toe kwam - Dan stond voor haar. Ze zwaaide heen en weer, vroeg zich af of hij het echt was en toen voelde ze zijn armen om haar heen en zijn adem in haar haar.

'Hebben ze haar gevonden?' fluisterde ze; verder leek niks er plotseling meer toe te doen. 'Zeg alsjeblieft dat ze haar gevonden hebben.' Ze maakte zich los uit zijn armen, want het leidde haar plotseling op een vreemde manier af om hem zo dicht bij zich te voelen, en ze deed een stap achteruit en peilde zijn gezicht. Hij schudde langzaam zijn hoofd. 'Nog niet,' zei hij, en ze legde haar handen tegen haar gezicht.

'Kom, kom,' zei Dan, en Celia realiseerde zich dat het vreemde verstikte geluid dat ze hoorde uit haar eigen mond kwam. 'Stil maar, het komt allemaal goed.'

Hij keek over haar schouder, door de klapdeuren de gang in waar Lucas' kamer was. 'Hoe gaat het met hem?' vroeg hij.

'Wel goed,' fluisterde ze, en ze voelde iets opflakkeren, een stapje bij de wanhoop vandaan; hij leefde in elk geval. Niet alles tegelijk. 'Het komt wel goed met hem,' zei ze, en toen zweeg ze. 'Dat wil zeggen, zolang ze...' En ze keek doodsbang op naar Dan. Het was nog lang niet zover dat alles goed was.

'Kom,' zei Dan, en hij liep met haar naar de trap. 'De kantine is een verdieping lager, toch?'

De warme koffiegeur sloeg haar bij de deur al tegemoet en vaagde de ziekenhuisgeuren van ontsmettingsmiddel en ziekte weg. Langs één wand stond een vitrine vol speelgoedbeesten en dozen bonbons, en daartegenaan stond een groepje ambulancemedewerkers met hun fluorescerende hes nog aan grappa te drinken. Bij de bar stond een jonge ongeschoren dokter, met zijn witte jas openhangend, in de prut van een koffiekopje te staren, met glazige ogen van vermoeidheid. Celia bedacht dat ze geen flauw idee had hoe laat het was en keek om zich heen; op een klok boven kassa zag ze dat het half twaalf was. Dan ging een bonnetje halen en zij leunde tegen een van de hoge ronde tafeltjes aan, nauwelijks in staat zichzelf overeind te houden. In een van haar zakken zat iets diks; ze voelde hoe het tegen haar bovenbeen drukte, haalde het er niet-begrijpend uit en zette het met een klap op de tafel neer. Lucas' persoonlijke bezittingen, in het plastic tasje.

Celia werd bekropen door schuldgevoel, alsof ze die dingen gerold had. Maar wat had ze er anders mee moeten doen? Ze hield haar hoofd schuin en bestudeerde de inhoud van de plastic tas. Sleutels. Portefeuille. Een mobiele telefoon - nee, twee mobiele telefoons. Dan dook naast haar op en zette twee kopjes en twee glaasjes met een stroperig doorzichtig drankje neer, maar ze keek nog steeds niet-begrijpend naar het tasje. Was een van die telefoons van Emma?

'Wat is dit?' vroeg Dan opgewekt.

'O,' zei Celia aarzelend. 'Dat is...' Kon ze Dan vertrouwen, met zijn journalisteninstinct? Gebruikte hij haar? Ze realiseerde zich dat ze het erop zou wagen. Ze zuchtte. 'Dit zijn de spullen van Lucas. Ze hebben zijn zakken leeggehaald en gevraagd of ik dit in bewaring wilde nemen.'

Dan trok een ernstig gezicht. 'O,' zei hij bedachtzaam, terwijl hij de tas bekeek; aan die blik zag ze dat hij hem wilde pakken en de inhoud eruit wilde schudden, maar hij deed het niet. Hij pakte zijn koffie op en dronk het kopje in één keer leeg, en daarna het glaasje grappa. Celia bedacht dat ze eigenlijk geen flauw idee had waarom Dan tijdens het diner van de Marshes bij het Palazzo Ferrigno was opgedoken.

'Wat deed je daar eigenlijk?' vroeg ze. 'Waarom ben je daarnaartoe gegaan?'