20

De handen die haar bovenarmen achter haar beet hielden waren niet ruw, maar wel sterk; ze wist zeker dat het de handen van een man waren en terwijl Celia zich uit zijn greep probeerde los te maken raakte ze heel even in paniek. In het donker schoot het door haar hoofd dat dit wel een heel vreemde plek was om iemand te beroven. Ze mocht dan niet precies weten waar ze was, het was toch op niet meer dan een steenworp afstand van de Via del Corso, en ze zag er niet uit als een vanzelfsprekend slachtoffer, want ze zorgde er altijd voor dat ze geen dure handtas bij zich had en geen sieraden droeg — ze had niet eens sieraden, dacht ze woest in een vlaag zelfmedelijden. O nee, nee, dacht ze tegelijkertijd, denkend aan alle dingen die ze zou moeten vervangen: haar rijbewijs, haar permesso di soggiorno, en het geld, het geld, verdomme, en om haar heen staarden de donkere gevels onbewogen op haar neer.

Toen werd Celia zich er plotseling tegelijkertijd van bewust dat haar belager haar naam noemde en ook heel duidelijk dat ze hem kende, zelfs in het donker; ze kende hem, ze kende die handen, ze kende die geur. 'Celie,' zei hij op dringende toon, 'Celie, ik ben het.' En toen ze zich omdraaide om hem aan te kijken, liet hij zijn greep verslappen. Het was Dan.

'Godverdomme,' zei ze woedend. 'Godverdomme, Dan, wat bezielt jou?' Hij hield zijn armen om haar heen, zodat het voor een voorbijganger vermoedelijk een omhelzing zou lijken, en liet ze toen zakken. Hij deinsde achteruit.

'Het spijt me,' zei hij, maar het was niet overtuigend; zijn stem klonk hees van iets wat meer op woede leek. Celia stond te trillen op haar benen en was bezweet van de worsteling en van de nabijheid van zijn lichaam.

'Dat mag ik hopen, ja,' zei ze, en ze tuurde naar hem in het zwakke licht. 'Wat is er? Wat heb je?'

'Heb je iets met hem?' zei hij ziedend. 'Met die vent?' Plotseling kookte Celia van woede.

'Welke vent?' vroeg ze, maar ze wist dat hij Gabriele bedoelde. 'En trouwens, dat zijn jouw zaken niet,' ging ze verder, bijna schreeuwend nu. Ze zag zijn gezicht, ongelukkig, schaamtevol. 'Dan, je bent toch niet... je bent toch niet jaloers, hè?' Hij sloeg zijn ogen neer, en ze zag dat hij dat wel was. Dan, jaloers. Ze was met stomheid geslagen. 'Ik... ik wil er niet over praten,' zei ze, nog steeds boos, maar niet meer bang. 'Niet hier.'

Aan het eind van de steeg zag ze een straatlantaarn glinsteren en daar liep ze op af, waarbij ze Dan haar rug toekeerde. Ze vond het oneerlijk, deze hinderlaag; had hij haar dit steegje in gevolgd, had hij gewacht tot ze alleen was? Ze bleef abrupt staan en voelde hem achter zich; ze moest denken aan de man die ze die middag in de sneeuw gezien meende te hebben, toen ze in een portiek met de Marshes stond te praten. Ze draaide zich om om hem aan te kijken; ze zag hem nu in het glinsterende licht van de lantaarn in de verte. 'Hoe lang volg je me al? Je bent een engerd, Dan. Echt.' Ze zei het om hem te kwetsen, maar ze was in de war; het was ook echt eng.

'Ik... ik... Het komt...' stamelde Dan, terwijl hij om zich heen keek, en toen Celia hem aankeek voelde ze de spanning wegebben. Het is Dan maar, dacht ze. Kom op.

'Nou?' zei ze, vriendelijker nu. Hij keek omlaag.

'Maar je hebt dus wat met hem?' mompelde hij.

'Nee,' zei Celia onmiddellijk. 'Nee. Ik bedoel, ik geloof van niet.' Maar ze dacht: het zijn jouw zaken niet. Dan knikte schaapachtig.

'Volgde je me daarom? Om erachter te komen of ik iemand heb?' Het was heel vreemd; hij was nooit jaloers geweest, zelfs niet toen ze nog een relatie hadden. Hij wist alles met een lichte ironie of een grapje van zich af te schudden; ze had hem nog nooit boos gezien, alleen altijd maar geestig als hij met een mislukking, tegenslag of verdriet te kampen had. Van zichzelf of van andere mensen. Had het hem dan zo aangegrepen dat Allegra hem aan de dijk gezet had? Celia voelde heel even een steek van jaloezie omdat het Allegra gelukt was wat haar niet gelukt was, maar die werd snel gevolgd door spijt. Heel even zag ze een beeld voor zich van Dan die in een depressieve bejaarde veranderde, in een van de tot de grote diaspora behorende ontwortelde huilerige emigranten van de stad, die te veel dronken, van de ene morsige studio naar de volgende verhuisden, op de zak van vrienden teerden en niet als mislukkeling terug naar huis konden.

Maar Dans blik had iets waardoor ze even haperde; die was verdrietig, maar er sprak geen zelfmedelijden uit, argwanend, een beetje berekenend; daaruit sprak voor haar dat het ingewikkelder lag dan alleen maar dat hij door Allegra aan de dijk was gezet. Hij keek haar heel lang aan in het donkere straatje en schudde toen zijn hoofd. 'Je hebt gelijk,' zei hij. 'We moeten het er niet hier over hebben.'

De dichtstbijzijnde bar bleek de Cantinetta te zijn waar ze nog maar een paar uur geleden met de heer en mevrouw Marsh had gezeten; de avondspits was in volle gang en de marmeren tafeltjes in de wijnbar werden allengs bezet door toeristen. Aan de toog stond de plaatselijke bevolking tevreden te drinken en te roddelen, maar door stom toeval was het achterin nog bijna leeg.

Dan haalde voor hen allebei een glas wijn; Celia keek naar haar glas, maar wilde het hoofd helder houden en nam alleen een slokje. Dan keek met sombere blik in het zijne.

'Het spijt me,' zei hij weer. 'Ik... ik weet niet waarom ik je zo heb vastgepakt. Ik... Toen ik je met hem zag zoenen...'

'Ik zoende hem helemaal niet!' zei Celia verontwaardigd. 'Nou, wel, maar hij... Ik... Moet je horen, hij is gewoon een vriend.' Ze voelde zich op diverse fronten schuldig; omdat ze geen open kaart met Dan speelde, omdat ze Gabriele gebruikte, omdat ze niet meer wist wat ze zowel voor de een als voor de ander voelde. Gabriele was ook alleen maar een vriend, maar Celia had plotseling het gevoel dat ze de afgelopen dagen niet zonder hem had gekund.

Dan nam een slok wijn en zuchtte. 'Je hebt gelijk,' zei hij, 'ik heb er niks mee te maken.' Hij draaide het glas in zijn handen rond en fronste. 'Ik volgde jou niet. Ik volgde hem.'

'Volgde je Gabriele?' Celia begreep er niks van. Dit was echt heel vreemd.

'Heet hij zo? Je chauffeur?' Hij liet een vleugje bitterheid in zijn stem doorklinken, maar leek er onmiddellijk weer spijt van te hebben. 'Sorry.' Hij keek naar haar op. 'Nee, hem niet. Ik volgde je klant. En zijn nieuwe vrouw.' Zijn stem klonk niet meer bitter, maar duister en vastberaden.

'Lucas Marsh?' Dit zou ze ook heel vreemd moeten vinden, realiseerde ze zich, maar op de een of andere manier was ze niet verbaasd. 'Waar ken je hem dan van? Hoe weet je dat zij zijn nieuwe vrouw is?'

'Nou,' zei Dan langzaam, enigszins defensief. 'Ik denk dat iedereen wel ziet dat zij een... hoe noem je dat? Een trofee is, toch? Twintig jaar jonger, beeldschoon, levenslustig. Jong bloed.'

'Je doet net of hij Dracula is,' zei Celia, en ze bedoelde het als grapje, maar toen dacht ze aan de bleke huid van Lucas Marsh, aan die vreemde kilheid, en de rillingen liepen haar over de rug en ze maakte zich zorgen om Emma. 'Zo is ze helemaal niet,' zei ze snel, defensief. 'Ze is...' Ze zocht naar het juiste woord om het hem duidelijk te maken. 'Ze is slim. En goed. Het is een goed mens.'

Dan knikte. 'Dat kan zijn. Jij zegt het. Jij bent altijd aardig geweest, Celie. Aardiger dan ik.' De vreemde zachtheid in zijn stem bij het uitspreken van haar naam bracht haar in verleiding; hij herinnerde haar aan de lange avonden in zijn flat tussen stapels boeken, terwijl het licht afnam, en ze vroeg zich af of dat ook zijn bedoeling was geweest. Ze vermande zich.

'Maar je zei het niet zomaar, hè?' Ze keek hem onderzoekend aan. 'Wat weet jij over Lucas Marsh?'

Aan de rivier stampte Jonas met zijn voeten in de sneeuw en ging wat dichter bij de vuurkorf staan. Hij hield van sneeuw, vond het niet erg dat het koud was. Hij keek naar zijn handen, met rode knokkels en opgezet als een goedkoop stuk vlees, en hij voelde enkel minachting voor de voorbijgangers in hun bontjassen, die zich een weg door de sneeuwbrij heen baanden en maar klaagden. Als hij zijn ogen half dichtdeed was het net alsof hij thuis was, met daken vol sneeuw als suiker op een gemberkoek. Met verbeten trots dacht hij aan de armoedige woonwijk waar hij was opgegroeid, rijen met vervallen betonblokken op een winderige vlakte, zonder ook maar een boom om het geheel wat zachter te maken, waar zes maanden per jaar sneeuw op de grond lag. Ze weten nauwelijks dat ze leven. Ik ga nooit meer terug.

Een dikkige jongen in een ski-jack bleef aarzelend staan en stak hem een euro toe voor een paar kastanjes; dit was ook geen slechte deal, geld voor niks eigenlijk, en Jonas bedacht terloops dat hij de vuurkorf misschien niet terug moest zetten in de schuur in Galluzzo, waar hij hem samen met de zak kastanjes had gestolen, want dat hij er zijn brood mee kon verdienen, toch? Hij schepte nonchalant een handvol in een puntzak van krantenpapier en draaide zijn rug naar de jongen toe. Hij keek tevreden omhoog naar de grote ramen van het Palazzo Ferrigno; hij weet het niet, dacht hij. Hij denkt dat hem niks kan overkomen. Lucas Marsh had hun heel nadrukkelijk niks over zijn plannen verteld, niet waar hij wanneer zou zijn, maar hij had er niet op gerekend dat Jonas op alle mogelijkheden was voorbereid. Hij had de gids opgespoord, had het programma weten te bemachtigen. En nadat Jonas dit palazzo twaalf uur lang in de gaten had gehouden ging hij er prat op dat hij het als zijn broekzak kende, wist hij dat hij zo naar binnen kon lopen en zelfs waar hij er in geval van nood weer uit moest. En sinds dat vliegtuig is geland weten we van minuut tot minuut waar hij uithangt. Een leuk weekendje weg met zijn vrouw, het geld afleveren en dan weer terug naar zijn luxueuze hotel, zonder dat iemand ook maar iets weet. Alleen had Lucas Marsh het geld niet afgeleverd, hè? Hij was niet over de brug gekomen. Hij dacht aan het gezicht van Lucas aan de rivier, hoe hij in het water staarde alsof hij er zo zelf in kon springen.

Boven Jonas' hoofd liep iemand van raam naar raam; een staande gestalte in silhouet afgetekend tegen het licht. Jonas vroeg zich af of ze hem zonder de bruine overall zou herkennen, of dat de reden was waarom ze nu naar hem keek. De baas. Jonas hield niet van bazen, hij was een vrije geest, en dat was ook de reden waarom dit soort dingen echt iets voor hem was. Hij was blij dat hij nu alleen was; toen de anderen ongeduldig werden, had hij gewoon zijn schouders opgehaald en hen weggestuurd, ieder zijns weegs. Hij had hun beloofd dat ze betaald zouden krijgen en ze waren te bang voor hem om ertegen in te gaan, daar had hij wel voor gezorgd. Hij zou het geld krijgen, zou hen over een paar weken op een pleisterplaats voor vrachtwagenchauffeurs treffen, het geld verdelen en dan was de hele zaak achter de rug.

Jonas stampte met zijn voeten, draaide zich om en keek de straat door naar Le Cascine; het park was een grote donkere vorm die als een zacht, gevaarlijk slapend dier op de oever van de rivier lag. Hij dacht aan dat lege zwembad in de regen en knarste met zijn tanden; het had zo eenvoudig moeten zijn. Maar wat maakte het uit? Wat deed het ertoe dat hij dood was? Geef me het geld nou maar. Jonas werd zenuwachtig van die gedachte en wiegde met zijn hele lichaam van links naar rechts, waarbij hij zijn kaak spande en weer ontspande. Hij had onwillekeurig het gevoel dat ze er nooit aan hadden moeten beginnen. Die man weet niet waar hij zichzelf in begeven heeft, kent de regels van dit spel niet. Jezus. Hij knarsetandde geërgerd en bij de gedachte aan een slecht afgehandelde klus voelde hij de druk in zijn hoofd toenemen. Waarom moest hij hier zo staan te wachten? Jonas was geen klaploper, geen werker, geen slaaf, het was niks voor hem om een overall aan te moeten trekken en zijn pet af te moeten zetten voor een baas, niet zoals vroeger.

Hij keek weer omhoog en zag dat ze er nog steeds stond, heel stil in silhouet afgetekend. Jonas dacht eraan hoe ze hem in die deftige zaal had aangekeken; argwanend, arrogant, alsof hij maar een beest was. Hij voelde haar ogen nu ook op hem gericht; hij wendde zijn blik af en keek de straat in, met de muts over zijn ogen en zijn schouders hoog opgetrokken om dat nutteloze, verslagen voorkomen te krijgen waardoor iedereen onzichtbaar werd. Het was een vergissing geweest, dat wilde hij best toegeven, maar hij was ermee weggekomen, toch, zoals hij voor haar neus de radiatoren had ontlucht? Hij voelde de triomf in zijn borst omhoog borrelen.

Ze liep weg van het raam en Jonas dacht: nou, dat kan geen kwaad, toch? Ik moet zorgen dat ze me niet herkent. Gewoon voor de zekerheid. Hij voelde iets naast zich - een zachte, schuifelende aanwezigheid - en hij schrok. Zijn hand ging automatisch naar zijn zak en naar het mes dat hij daar had zitten. Jezus, niet doen. Hij draaide zich naar de nieuwkomer om en keek hem woedend aan, boos omdat hij hem had laten schrikken. O, jezus, daar heb je haar weer. Zijn woede wakkerde aan. Het is allemaal jouw schuld. Kreng.



Vermoeid maar opgelucht zette Celia haar tassen boven aan de trap neer, terwijl de tijdklok van het licht op de overloop in haar oor tikte en haar dwong voort te maken. Geduldig opende ze het weerbarstige slot, duwde de deur open, knipte het licht aan en de ruwe terracotta vloer en schone witte wanden doemden uit de warme duisternis op. Thuis.

Ze kon nog steeds bijna niet geloven wat Dan haar had verteld. Dat een krantenverhaal op zo'n manier tot leven kwam verwachtte je gewoonweg niet; je verwachtte niet dat je wakker werd en merkte dat je er zelf deel van uitmaakte. En dit verhaal achtervolgde Celia al vijftien jaar; het lag ingebed in haar gevoelens over de stad, het dook op in haar dromen. Ze dacht aan de dingen die je over mensen dacht, aan de dingen waartoe je ze in staat achtte, aan het verleden dat je hun toedichtte; ze dacht aan Lucas Marsh en haar ingewanden draaiden zich om en knepen samen van afgrijzen om wat hem allemaal was overkomen.

Celia's handen waren stijf en koud van de wandeling naar huis; buiten sneeuwde het nog steeds, zacht en stil, en het had een extra gevoel van onwerkelijkheid aan haar verdoofde gang door de straten toegevoegd. Dan had haar naar huis willen brengen, maar ze had achteraf gezien heel bits tegen hem gedaan. Hij kon er immers niks aan doen, maar hij had haar aan het schrikken gemaakt en ze wilde alleen zijn. Ze zette met een zucht haar tassen op de keukentafel neer, borg het water en de melk op die ze bij de bakker had gekocht, op de automatische piloot leek het wel, en zette water op. Op zo'n moment heb je een lekker kopje thee nodig, dacht ze wrang, en net toen ze als vanzelf aan de bezorgde glimlach van Kate moest denken, ging de telefoon.

'Is alles goed met je?' Kates stem klonk vinnig van bezorgdheid, en Celia ging met een plof op de bank naast de telefoon zitten. Ze werd plotseling overspoeld door dankbaarheid voor Kates vasthoudendheid, haar moederlijkheid, haar bestaan zelfs, daar ver weg met haar smetteloze keuken en haar luidruchtige kinderen en die rothond van haar. Celia veegde een bespottelijke traan uit haar ogen.

'Prima,' zei ze hees, en ze liet de klank overgaan in een lach. 'Nou, eigenlijk niet zo goed. Het is een beetje... een beetje vreemd hier allemaal.'

'Vreemd?'

Celia zuchtte. 'Vertel,' zei Kate vriendelijk, en Celia vertelde. Ze vertelde haar alles; alles wat Dan haar over de moord op het kind van Lucas Marsh had verteld, over de ontdekking van het lichaam van Bartolo. Ze vertelde haar zus alles wat ze zelf allemaal over de Marshes had gespeculeerd sinds ze hier waren. Terwijl ze zo sprak, begon er een soort logica op te doemen uit wat eerst, toen Dan het haar vertelde, ongelooflijk geleken had. De kilheid van Lucas Marsh, zijn meer dan ambivalente houding ten aanzien van de baby waarvan Emma in verwachting was, zijn angst. Emma's gevoel dat ze haar man nauwelijks kende.

'Zij weet het niet,' had ze tegen Dan gezegd. 'Dat weet ik zeker. Zijn vrouw... zijn nieuwe vrouw Emma weet hier niks van.'

Terwijl ze het allemaal aan Kate vertelde, begreep Celia plotseling glashelder waarom Lucas Marsh haar in dienst genomen had, namelijk om Emma bezig te houden. Ze begreep dat hij duisternis en gewelddadigheid op afstand probeerde te houden, en ze zweeg. Er viel een verbijsterde stilte.

'Lieve hemel,' zei Kate, en Celia hoorde angst in haar stem. 'Lieve hemel.' Ze zweeg weer en Celia kon haar bijna horen nadenken, horen hoe ze de stukjes in elkaar paste.

'Het heeft hier ook in alle kranten gestaan,' zei ze, en op dat moment herinnerde Celia zich de krant die Emma Marsh op de markt had gekocht en het kleine onduidelijke fotootje van de overleden dochter van Lucas Marsh dat zij even snel op de voorpagina had zien staan. Hoe lang kon ze dit voor Emma verborgen houden? Kates stem onderbrak haar gedachten.

'Indertijd heette hij geen Marsh,' zei ze, berekenend.

'Dan zei al dat hij zijn naam veranderd had.'

'Hoe weet Dan dit allemaal?' Kates stem klonk weer scherp, onderzoekend, en Celia merkte dat ze blij was met het kordate pragmatisme dat haar haar hele leven nu eens woedend had gemaakt en dan weer getroost had.

'Nou,' zei ze langzaam, 'ik kende hem toen nog niet. Maar hij heeft verteld dat hij het onderzoek heeft gevolgd, althans de publieke reactie erop. Dat heeft hij - dat is eigenlijk een beetje moeilijk uit te leggen — om poëtische redenen gedaan. Hij dacht dat het een soort crisismoment voor de nationale psyche was.' Ze had deze woorden met een korreltje zout moeten nemen, maar eigenlijk waren ze wel waarachtig op haar overgekomen. Ze zweeg even en dacht aan hoe ze jaren geleden in Italië was aangekomen, aan de stad die in de augustushitte een spookstad was geweest, waarvan de geslonken bevolking uit hun huizen met dichte luiken was gekomen om het afschuwelijke nieuws te horen, waar de mensen met een gezicht dat bleek en vertrokken was van de schrik de kranten hadden gelezen. 'En het was verschrikkelijk.' Galluzzo werd vlak na de gebeurtenis gemeden; het zwembad nog steeds. Ze kwam er vaak langs als ze met de bus naar Siena ging — het lag er met zijn vervallen gevel verlaten bij, er schoot onkruid tussen de tegels van het zwembad omhoog — en ze vroeg zich af waarom het er eigenlijk nog steeds was.

Wat Celia uit het gesprek over Dan te weten was gekomen kon ze niet tegenover Kate onder woorden brengen. Begreep ze dat zelf eigenlijk wel helemaal? Ze had dit allemaal nooit eerder geweten; hij had er in de drie jaar die ze samen waren geweest nooit een woord over gezegd en andere mensen ook niet. Hij had het verstopt, en toen hij haperend een begin had gemaakt met Celia uit te leggen hoe het kwam dat hij Lucas Marsh zo goed kende dat hij hem vijftien jaar later op straat herkende, was hij wit weggetrokken en had zijn stem zo zacht geklonken dat het net was alsof hij ter biecht ging.

'Ik dacht... Ik had het idee dat ik journalist zou worden,' had hij gezegd, en hij schudde zijn hoofd. 'Geen gewone journalist. Ik dacht dat ik er poëzie in kon brengen, dat ik tot de kern der dingen kon doordringen, dat ik dingen kon openbreken. Waarheden aan het licht kon brengen over verdriet, of geweld of iets dergelijks.' Zijn stem droop van de walging over zichzelf. 'God mag weten wat ik me allemaal in mijn hoofd haalde.' Hij zweeg even, en Celia zag in een flits dat dit de reden was van het stukje ijs in Dans hart, op de een of andere manier.

'Ik... Daar hoeft niks mis mee te zijn. In elk geval niet met dat verlangen. Toch?' vroeg ze. Toen had hij haar aangekeken, heel even zoekend naar verlossing, en vervolgens had hij zich van haar afgewend en die geweigerd.

'Misschien niet,' zei hij, maar ze kreeg niet de indruk dat hij troost uit haar woorden putte. 'Maar aan de uitvoering schortte het in elk geval.' Hij keek haar recht aan. 'Ik hing rond in de buurt van het politiebureau. Ik ging naar het zwembad en spoorde de mensen op die op de ligstoelen ernaast hadden gelegen; ik sprak met de man die achter de bar werkte, met het magere meisje dat de sleutels voor de kluisjes uitdeelde. Ik weet zelfs nog hoe ze heette. Giullietta Sarto. Ik wist dat ze achter Bartolo aan zaten, dus likte ik me in bij zijn moeder. Ik wist haar zelfs zover te krijgen dat ik bij haar in de keuken koffie kreeg, terwijl zij maar niet uitgepraat raakte over dat hij zo'n goede zoon was.' Toen zweeg hij, alsof iets hem dwarszat, iets waar hij niet omheen kon. Toen hij weer begon te praten, klonk zijn stem zo zacht dat ze hem bijna niet verstond.

'Ik ontdekte waar ze logeerden, de bedroefde ouders.' Hij schudde zijn hoofd. 'Zijn vrouw was er heel slecht aan toe, dat zag je zo. Dat zag ik zelfs, en toen had ik ermee op moeten houden, maar ik was zo vol van mezelf, zo trots dat ik hen gevonden had. Ik was vijfentwintig.' Dan keek alsof hij wilde huilen, maar kon het niet.

'Hij was niet veel ouder dan ik, dertig misschien, maar toen hij naar de deur van dat huis liep, een soort politiehuis, leek hij wel een oude man. En ik zei: "Hoe voelt u zich?'" Hij legde zijn gezicht even in zijn handen en sprak toen verder. 'Ik hield hem voor de deur tegen. En toen keek hij me aan en zei: "Hoe ik me voel? Hoe ik me voel?" En hij deed één stap naar me toe, één stap maar, en keek daarbij zo volslagen desperaat uit zijn ogen, alsof hij niet wist of hij mij of zichzelf wilde doden.' Hij legde zijn handen op de tafel tussen hen in en keek toen weer naar haar op. 'Ik ben weggegaan. Ik heb hem nooit meer gezien. Tot vandaag. Maar hij is nog precies hetzelfde.'

Celia wilde haar handen op die van Dan leggen, maar kon het niet; ze dacht aan het witte gezicht van Lucas Marsh en werd misselijk. Ze keek alleen maar naar zijn handen op tafel, keek toen op naar Dan en zag dat hij oud werd - een web van lijntjes onder zijn ogen dat er niet was geweest toen zij bij hem was weggegaan, of hij bij haar. Dat deed er ook niet meer toe.

Ze realiseerde zich dat ze de telefoon zo stevig beet hield dat haar hand er gevoelloos van geworden was; ze kon zich niet meer herinneren wat ze tegen Kate had gezegd, alleen de betekenisloze zin 'het was verschrikkelijk' klonk nog na in haar oren. Toen begon Kate te praten.

'Nou,' zei ze, 'dat begrijp ik wel. De dood van een kind...' Ze zweeg weer en Celia wist wat ze dacht. 'Daar zijn we allemaal bang voor,' zei Kate abrupt. 'We liggen allemaal wakker en zijn bang dat we een kind verliezen. Dat is de reden waarom...' Ze zweeg.

'Dat is de reden waarvan?' Kates stem klonk onvast, wat Celia helemaal niet van haar kende.

'Ik ben weer in verwachting,' zei Kate toen vlug. 'Ik weet wat je nu denkt: heeft ze er nog niet genoeg? Wat een stomkop dat ze zichzelf met nog meer werk opzadelt, en hoe moet het dan met haar baan?' Ze begon defensief, maar toen haperde haar stem.

'Ho eens even,' zei Celia verbaasd. 'Waar heb je het over?' Zo had ze Kate nog nooit gehoord. Aan de andere kant van de lijn barstte haar zus in tranen uit. 'Maar je... je wilt de baby toch wel?' vroeg Celia.

'Ja!' Kate klonk woedend en hopeloos tegelijkertijd. 'Ja, althans, dat denk ik, ja.' Ze haalde diep adem en sprak toen gehaast verder, alsof ze iets vertelde waarvan ze niet wilde dat iemand anders het kon horen. 'Je hebt geen idee hoe het is. Ergens in je achterhoofd heb je altijd de gedachte: als er nu eens een doodgaat? Nog eentje erbij en dan kan mij niks gebeuren.' Het was even stil en toen lachte ze rauw.

'O,' zei Celia, en ze wist niet wat ze moest zeggen. Voor haar doemde een Kate op van wie ze het bestaan niet vermoed had: bang, onzeker, die een beroep deed op haar hulp. Het was een volslagen onbekend gevoel. 'O.' Ze dacht even na en bleef langer dan ze ooit eerder had gedurfd bij de gedachte aan een eigen kind stilstaan en aan hoe het zou zijn om dat kwijt te raken. 'Ik denk dat ik net zo zou zijn als jij,' waagde ze geheel naar waarheid te opperen. 'Ik bedoel, ik kan het natuurlijk niet weten, maar het klinkt zelfs mij niet vreemd in de oren. En... tja. Een baby!' Ze wist nog hoe opgewonden ze was geweest toen Imogen geboren was. Ze wist zelfs nog dat ze Dan had overladen met details over de bevalling (had ze dat echt gedaan? Ze moest grijnzen bij de herinnering alleen al, of ze nu wilde of niet), negen pond, blauwe ogen.

Aan de andere kant van de lijn schraapte Kate haar keel en zuchtte, en op de achtergrond hoorde Celia de aanhoudende hoge stem van Imogen, vlak bij de hoorn. 'Mama, wat voor toetje krijgen we?' Er volgde een gesmoord, vermoeid gesprekje, en Celia zag al voor zich hoe die twee in het gele licht van de door Kate zorgvuldig uitgekozen porseleinen Franse lampenkapjes, waarvoor ze had gespaard, aan de keukentafel zaten. Toen Kate haar verhaal vervolgde, klonk ze weer als zichzelf, misschien zelfs iets vinniger.

'Goed, dus die Lucas Marsh is aangekomen op de dag nadat de man dood is aangetroffen van wie ze denken dat hij zijn dochter heeft vermoord? Nogal toevallig, als je het mij vraagt,' mijmerde Kate.

'Hij heeft me ruim drie weken geleden gebeld,' zei Celia langzaam, alsof ze het zelf probeerde te begrijpen. 'Zijn reis stond al langer gepland, maar hij belde me toen hij wist dat zijn vrouw ook meekwam.' Lucas was voor hem gekomen, om de man te zien die zijn dochter had vermoord.

'In het stuk dat ik gelezen heb stond iets over een DNA-test,' zei Kate peinzend. 'Misschien...'

'Ik weet het niet,' zei Celia snel, en toen vielen ze allebei stil en stelden ze zich voor hoe Lucas Marsh heel nauwgezet voorbereidingen trof om terug te keren naar de stad waar zijn dochter was vermoord. Als een soort afschuwelijke herdenkingsceremonie, in afwachting van bevestiging van de moordenaar van zijn kind. Zou hij gekomen zijn om de man recht in het gezicht te zien, om hem te vragen wat hij gedaan had, waarom hij het gedaan had? Waarom was Bartolo dan voor zijn komst al dood? Celia speculeerde er lukraak op los en bedacht dat hij misschien al eerder in de stad was aangekomen, in het geheim, om Bartolo eigenhandig om zeep te brengen, maar ze wist dat dat uitgesloten was. Hij was samen met Emma met het vliegtuig gekomen. En toen herinnerde ze zich de tekening die Beate van Lucas had gemaakt; ze herinnerde zich de man die aan de rivier met hem had staan praten, de man met de ruwe handen met de grote knokkels, en haar maag kneep zich vragend samen.

'Nou, hij is in elk geval dood,' zei Kate, bewust hardvochtig. 'Ik zou hem vermoord hebben.'

'En als hij het nu eens niet gedaan heeft?' vroeg Celia, die nog steeds iets probeerde te begrijpen van wat ze gezien had.

'Nou,' zei Kate, 'waar vuur is is rook, als je het mij vraagt. Volgens mij was het een engerd. In de krant hebben ze het over eenzaten en buitenbeentjes, maar we weten allemaal wel wat ze daarmee bedoelen.'

Kates stem klonk bitter en Celia dacht: dit soort dingen kun je zodra je kinderen hebt niet meer uit je hoofd zetten. Ze dacht aan Kate die het artikel koppig helemaal uitlas, hongerig naar informatie, terwijl Celia het zelf nauwelijks uit had gekregen, zo misselijk was ze ervan geworden. Het was even stil. 'Nou,' zei Kate na een tijdje op verzoenende toon. 'Hij is dood, dus misschien is het allemaal achter de rug.'

'Misschien,' zei Celia, en ze vroeg zich af hoe het diner van vanavond in 's hemelsnaam zou verlopen. Zij dacht helemaal niet dat het allemaal achter de rug was.

'Dus je ziet Dan weer,' zei Kate. En Celia moest lachen, of ze nu wilde of niet.