Proloog

Het was in heel Europa de warmste augustusmaand sinds zeventig jaar en in Florence was het overdag bloed- en bloedheet. De straten waren tot zonsondergang verlaten. De toeristen zochten de airconditioning op, zaten in hun dure gekoelde hotelkamer naar de wolkeloze blauwwitte hemel te kijken of wandelden door de discountwinkelcentra met designerzaken aan de rand van de stad. Bijna alle inwoners van Florence waren weg, naar zee of de bergen, als ze zich dat konden permitteren, naar familie in het zuiden, of dichter bij huis naar de bossen en watervallen van de Casentino. Alleen de heel oude, de heel arme of gewoon de gestoorde mensen waren op straat, maar ook hen zag je alleen 's ochtends in alle vroegte, langzaam lopend, verdoofd door de hitte van de nacht.

De hele maand had het niet willen afkoelen, zelfs om vier uur 's nachts niet, en het dodental bleef stijgen, in het geniep, onheilspellend, onverstoorbaar: oude mensen, baby's, zwangere vrouwen. In gezelschap van een handjevol Italiaanse zwervers had een Amerikaanse jongen op een avond op de trap van de Santo Spirito twee liter rode wijn gedronken en was de volgende ochtend door de straatvegers dood tussen twee geparkeerde auto's aangetroffen. Hij had overgegeven, was levensgevaarlijk uitgedroogd geraakt en terwijl zijn kersverse vrienden de benen namen, hadden nog voor de zon opkwam diverse van zijn organen er de brui aan gegeven.

In de buitenwijken van de stad, Galluzzo en Sesto Fiorentino, Scandicci en het Isolotto, lagen de villa's rustig in hun groene tuin te ademen, genesteld tussen de sinaasappelbomen en het veerachtige tropische gebladerte, maar er stond geen wind. De zwembaden in de buitenwijken — en dat waren er een heleboel, naast sportscholen, snelwegen en woonwijken; openbaar en privé, groezelig of chic - waren vol. De lichamen zaten keurig dicht opeengepakt, want we zijn immers in Italië, onder rijen parasols op de kleurige handdoek van het nieuwe seizoen, als sardientjes in een blikje. In tegenstelling tot de zondoorstoofde, stille stad was het hier een kakofonie van gespetter, gejoel en gekrijs, en van het hese geschreeuw van pubers.

Tussen de Italianen in de Olympia Club, om een uur of twee, hadden zich op die middag heel lang geleden, toen niemand die geen airconditioning had het nog langer binnen uithield, een paar buitenlanders bevonden, namelijk degenen die door de hitte overvallen waren geweest: kampeerders, jeugdherberggasten. Een handjevol Duitsers, een keurig Frans gezin en een jong Engels stel met hun dochtertje. In hun vakantiehuis was het gehuurde zwembad in de hitte gebarsten en leeggelopen en de eigenaar had uit wanhoop een tijdelijk lidmaatschap bij de Olympia Club voor hen geregeld. Het was geen heel chique club, ook al afficheerde hij zichzelf als een countryclub; de barkeeper met ontblote borst bracht het grootste deel van zijn tijd over de bar heen geleund door, kletsend met knappe buitenlanders, en het meisje dat de manden voor hun kleren uitreikte was een zeventienjarige anorexiepatiënt die nauwelijks van haar tijdschrift opkeek toen zij voor haar neus stonden.

Het Engelse meisje was zeven jaar, en haar fijne bruine haar was gebleekt in de zon en haar huid net genoeg gebruind om de contour van haar miniatuurbikini aan te geven. Ze rende tussen de lichamen door om een ijsje bij de bar te halen en kwam triomfantelijk terug, met haar trofee al smeltend in haar ene hand en het wisselgeld plakkerig in de andere. Ze was heel trots op zichzelf geweest en ze waren bovendien in Italië, waar een kind niks kon overkomen, dus toen ze zei dat ze naar binnen moest ('ik moet naar de wc, mama, ik weet waar het is'), hadden ze haar laten gaan. Hadden ze haar nagekeken en geglimlacht om haar onafhankelijkheid, om haar vastbeslotenheid? Hadden ze zichzelf ermee gefeliciteerd dat ze haar niet in de watten legden? Die vragen kon niemand stellen, en achteraf gaven ze geen interviews, boden ze geen informatie aan.

Wat echter wel duidelijk was, was dat de moeder van het meisje na nog geen vijf minuten een stomme angst voelde, een bekend, bespottelijk voorgevoel, en dat ze was opgestaan en voorzichtig tussen de badgasten door was gelopen om haar dochter te gaan zoeken. Ze was over de gedeukte tegels langs het leeggelopen binnenbad gelopen, heel groot, galmend en leeg, onder de droge douches door, over de plankenvloer de stille kleedkamers in. Ze riep de naam van het meisje en hield haar adem in, altijd angstig, in afwachting van het moment waarop ze het stemmetje terug zou horen roepen en alles weer goed was. Maar er kwam geen antwoord.