10

Terwijl Celia uitleg gaf over de gevel van de kerk - romaanse bogen, Byzantijns mozaïek - en ze over de legende van de stichter vertelde, zag ze dat Lucas Marsh op zijn horloge keek en haperde ze even; verveelde hij zich nu al? Maar toen was hij weer een en al aandacht; de tijd in de gaten houden behoorde wellicht tot de reflexen van de zakenman. Ze gingen naar binnen.

Ze werden onmiddellijk door een diepe duisternis opgeslokt. De San Miniato was vanbinnen donker en spelonkachtig; het enige licht dat ze zagen toen ze binnenkwamen leek van de votiefkaarsen en hun glinsterende weerspiegeling in de apsis te komen, die bedekt was met goudkleurig mozaïek. Het was heel koud in de kerk en hij was bijna helemaal leeg; vooraan in het presbyterium zag Celia nog maar één andere groep - een handjevol mensen die omhoog stonden te kijken. Er klonk een klikje en toen ging er een haperende lamp aan, die de Christusfiguur verlichtte die van de apsis naar omlaag keek; een galmende, fluisterende toelichting ving aan. Celia draaide zich weer om.

'Laten we in de sacristie beginnen,' zei ze, en weer meende ze Lucas Marsh op zijn horloge te zien kijken. Ze liep door. 'Deze kant op.'

De sacristie was een compact, vierkant vertrek, voor de helft gelambriseerd en versierd met fresco's over het leven van San Benedetto, zijn wonderen en verlokkingen, schelle fresco's vol demonen, met als hoogtepunt zijn tenhemelopneming op een soort hemelse lift, waar Emma Marsh om moest lachen - een klaterend, blij geluid. Haar man hield zijn hand om haar middel, en Celia zag dat hij werktuiglijk, afwezig haar heup streelde.

Toen ze in het gebouw zelf terug waren, was het andere gezelschap verdwenen en was de kerk zo te zien leeg; Celia, die de rondleiding graag zonder vertraging wilde afronden, kon ze nu zonder onderbreking of commentaar de architectuur van de kerk, de paar schilderijen en de apsis laten zien. Ze besloot de rondleiding in de crypte. Die lag niet helemaal onder de grond, maar bevond zich achter het verhoogde altaar. Het was een prachtige ruimte, vanuit de rest van de kerk niet te zien en met een mysterieuze, bovenaardse sfeer. De mooie bogen van de overwelfde ruimte werden ondersteund door verfijnde zuilen die geplunderd waren uit kerken en moskeeën uit het hele Middellandse Zeegebied, allemaal anders, en precies zoals ze al verwacht had vond Emma Marsh het prachtig-

Emma liep tussen de zuilen door — gecanneleerd, gedraaid, roze, grijs en groen - en ging er in het voorbijgaan met haar hand langs, met iets hebzuchtigs in haar aanraking, alsof ze ze mee naar huis wilde nemen. Ze informeerde bij Celia naar de herkomst. Terwijl Celia haar antwoord gaf, vroeg ze zich af hoe het huis van de Marshes in Londen zou zijn; ze stelde zich voor dat het vol stond met Emma's impulsaankopen, marmer, mozaïek, mahonie. Toen hoorde Celia ergens achter hen het zware gekraak en de dreun van de reusachtige kerkdeur die openging en weer dichtviel. Heel even veranderde een vleugje bleek daglicht de duisternis waarin zij zich bevonden, en toen stierf dat weer weg. De votiefkaarsen flakkerden in de windvlaag die om hun enkels woei en weer ging liggen. Celia draaide zich instinctief om, maar de deur bevond zich natuurlijk buiten het zicht van de crypte en ze kon niet zien wie er binnen was gekomen. Toen ze om zich heen keek, zag ze echter wel dat Lucas Marsh weg was.

'Wil je even vijf minuten rondlopen?' vroeg ze aan Emma, omdat ze plotseling de aandrang voelde om hem te gaan zoeken, bezorgd over dat klokkijken. Was hij verveeld en ongeduldig weg gebeend? Emma Marsh knikte dromerig, trok haar mooie jas om zich heen, met haar kleine voeten in pumps gestoken - de stevige schoenen die ze van haar man voor deze wandeling had moeten aantrekken. Je had zo kunnen denken dat ze nog maar een kind was.

Celia liep om het altaar heen, maar zag niemand. Ze keek nu zelf op haar horloge; het was precies half een, ze liepen niet eens uit. Ze had voor de lunch om één uur een tafel voor meneer en mevrouw Marsh gereserveerd en ze hadden nog alle tijd. Celia zou hen bij het restaurant afzetten en hen dan om drie uur weer voor de Uffizi treffen. Maar ze moest wel weten of er iets niet naar de zin van Lucas Marsh was. Ze liep de trap naast het altaar op naar het koor en keek daar rond - niets. Ze rende snel de trap weer af en liep de zwart-wit geblokte marmeren vloer van het dwarsschip over naar de deur, trok die open en stond oog in oog met Dan Strickland.

Celia slaakte een kreetje en deed een stap achteruit naar binnen. Dan keek geschrokken en ze wendde blozend haar gezicht af. Door de deur zag ze over zijn schouder Lucas Marsh buiten staan, met zijn rug naar haar toe, boven aan de trap, in silhouet afgetekend tegen de rode stad die zich daar beneden uitstrekte. Hij stond in zijn mobiele telefoon te praten.

'Celie?' zei Dan, en ze deed even haar ogen dicht en leunde tegen de deur. Alleen Dan noemde haar zo; dat deed Kate niet eens. Ze deed haar ogen snel weer open en zag dat de trap buiten leeg was; Lucas was verdwenen. Ze deed nog een stap achteruit de kerk in en Dan kwam achter haar aan.

'Is alles goed met je?' vroeg hij, terwijl hij haar onderzoekend aankeek. Ze knikte zwijgend en herstelde zich. 'Prima,' wist ze uit te brengen. Ze schraapte haar keel. 'Prima,' probeerde ze weer, soepeitjes dit keer, met een knikje. 'Ik ben aan het werk.'

'Aha,' zei Dan, terwijl zijn gezicht opklaarde. Ze kon zijn gezicht nu goed zien, in het licht gedraaid dat door de deur viel; hij zag er moe uit, vond ze, met stoppels op zijn kin, en er zat meer grijs in zijn springerige haar, hoewel het nog steeds weerbarstig en Engels van zijn voorhoofd omhoogstond. Je zou Dan nooit voor een Italiaan aanzien, zelfs niet uit de verte; Celia merkte dat ze zich met een steek afvroeg of hij ooit terug naar huis zou gaan. En of Engeland nog wel thuis was, voor hen allemaal.

'En jij?' vroeg ze. 'Wat doe jij hier?'

'Ik ben gevraagd om een stuk over de begraafplaatsen van Florence te schrijven, godbetert,' zei hij, en hij gaf met zijn hoofd een rukje naar achteren, om de ruimte achter het kerkje aan te geven, vol marmeren mausolea en albasten engelen. 'Ik denk dat ze me dat gevraagd hebben omdat die vol liggen met Engelse dichters.' Hij lachte. 'Geen slechte opdracht, overigens.'

Celia kreeg de neiging om hem bij de arm vast te pakken, op de trap te gaan zitten en naar het uitzicht te kijken, om te kletsen zoals ze vroeger altijd deden. Maar ze knikte alleen maar. 'Dus alles gaat goed? Je bent aan het schrijven. En...' Ze aarzelde, maar hakte toen de knoop door. Gewoon volwassen doen. 'Allegra?'

Dan lachte abrupt. 'Ik heb niet veel geschreven,' zei hij, en hij keek omlaag naar zijn handen. 'Niet het echte werk. En Allegra... ach. Dat heeft niet lang geduurd. Zo gaan die dingen. Ze... eh... Ik ben te oud voor haar. Ik...'

'Ja?' zei Celia.

Dan keek haar weer aan. 'Het spijt me,' zei hij. 'Van Allegra...'

Plotseling merkte Celia dat ze ongeduldig werd. 'Nee,' zei ze. 'Kom op, Dan. Niet nu. Ik bedoel, het is twee jaar geleden, toch? Zet het uit je hoofd.'

Ze stonden nog steeds in de open deur; uit haar ooghoek bespeurde ze beweging in het donker van de kerk. Emma Marsh kwam uit het duister naar hen toe gelopen en keek van Dan naar Celia en toen weer terug. Haar blik had iets slims en goedkeurends; Celia had de indruk dat ze hen meteen in de peiling had, en heel even was dat kinderlijke dat Celia bij haar had gezien helemaal verdwenen. Toen glimlachte ze weer, met een neutraal, fris en open gezicht.

'Goed,' zei ze opgewekt, 'waar hangt die man van mij uit?'



Gelukkig kende het restaurant Celia goed genoeg om de reservering voor hen vast te houden; ze was zich ervan bewust dat het er heel druk zou zijn en toen Lucas Marsh nergens bij de kerk te bekennen was geweest, had ze voor de zekerheid alvast even gebeld. Op vrijdag was het met de lunch en het diner in de Quattro Leoni altijd stampvol. Ze hoorde het kabaal door de telefoon al, achter de opgewekte stem van Stefano, de gerant; aan de lange tafel waar de mensen uit de buurt, ambachtslieden en antiekhandelaren bij elkaar zaten, werd er altijd luidkeels geroddeld, vriendinnen die samen waren wezen shoppen lunchten er, zakenmensen en toeristen — een druk, vrolijk gezelschap.

Nadat ze een tijdje op de drempel van de kerk hadden staan wachten, onhandig met z'n drieën, had Celia ze uiteindelijk vaag mompelend aan elkaar voorgesteld, en Emma Marsh had Dans hand gracieus vastgepakt en even geschud. Celia zag dat hij haar aandachtig in zich opnam: haar mooie, dure jas, haar roze-witte schoonheid, en met een steek realiseerde ze zich dat Emma Marsh de gloeiende, gezonde Engelsheid belichaamde die Dan naar eigen zeggen altijd zo mooi had gevonden bij Celia. Maar hij leek vooral erg onder de indruk en liet haar hand vallen; Emma was misschien te hoog gegrepen voor hem. Naast haar zag hij er klein, uitgeblust en een beetje vaal uit; wij allebei, dacht Celia met een plotseling gelijkgestemd gevoel.

'Ik zag hem hier net nog,' zei Celia, en ze gebaarde naar de brede marmeren trap en het uitzicht. 'Hij kan niet ver weg zijn.' En ze liep langs Dan heen de frisse koele lucht in.

Voor de kerk was Lucas Marsh in geen velden of wegen te bekennen; ze liepen om de groen met wit gestreepte gevel heen de begraafplaats op, en daar zagen ze hem op een gegeven moment, terwijl hij tussen de graven achteraan over de smalle, benauwde paden liep. Toen ze hem van achteren naderden, praatte hij nog steeds in de telefoon, keek naar een miniatuurtempel van marmer en schudde zijn hoofd. 'Nee,' hoorde Celia hem zeggen. 'Uitgesloten.' Hij klonk kil en woedend, en gaf zich geen rekenschap van zijn omgeving, van het adembenemende uitzicht dat hij had kunnen hebben als hij zich zou omdraaien, van het feit dat hij met vakantie was om de verjaardag van zijn vrouw te vieren. Celia vroeg zich af of dit de offers waren die Lucas Marsh zich voor zijn geld moest getroosten; ze keek naar Emma Marsh en vroeg zich af of het het waard was.

'Lieveling?' Emma klonk bezorgd. Ze leek helemaal geen vrouw die snel onzeker te maken was. Celia bleef op afstand en deed alsof ze naar het uitzicht keek, om hen niet te storen, maar dat nam niet weg dat ze wel luisterde - of ze nu wilde of niet.

Lucas draaide zich abrupt om toen hij haar stem hoorde en klapte zijn telefoon dicht. 'Niks,' zei hij snel, maar Celia hoorde de frustratie in zijn stem, die dicht in de buurt van woede kwam. 'Iets op mijn werk.' Ze hoorde Emma Marsh zuchten, niet boos, maar plotseling wel verloren.

'Kan dat niet wachten?' zei ze klagerig.

'Het spijt me,' zei hij, en toen weer, vriendelijker, nadrukkelijk: 'Het spijt me, lieverd.'

Gabriele had onder de bomen geduldig op hen staan wachten, terwijl de motor van zijn glanzende donkerblauwe sedan zachtjes snorde. Vanbinnen rook de auto naar leer en Gabrieles aftershave; hij had een gestreken wit overhemd aan en Celia werd overspoeld door een golf dankbaarheid. Zodra ze in de auto zaten leken Lucas en Emma Marsh weer op hun gemak; Celia vertelde hun iets over het restaurant, wat ze hun aanraadde te bestellen, de wijnkaart. 'Ze spreken er Engels,' zei ze; eten in een vreemde taal bestellen leek voor een verrassend aantal machtige klanten te hoog gegrepen.

'O, Lucas spreekt Italiaans,' zei Emma opgewekt. 'Toch, lieverd?'

'O ja?' zei Celia, onder de indruk; ze had het natuurlijk aan zijn uitspraak kunnen horen, maar het kwam niet vaak voor bij een Engelsman. Een beetje Frans, wat Duits, bijna niemand sprak Italiaans. Ze vonden het maar een komedietaai, iets voor in de opera, vol grappen en grollen, en hadden vaak nog nooit gehoord van Dante, Boccaccio, de Promessi Sposi, om nog maar te zwijgen over Calvino of Morante. Plotseling werd ze nieuwsgierig. 'Waar hebt u dat geleerd?' vroeg ze.

'O,' zei Lucas Marsh vaag, terwijl hij naar buiten keek. Ze reden rustig over de kronkelende met bomen omzoomde boulevard die aan de zuidkant de stad in draaide, en de oude muren waren net in beeld verschenen. 'Op school. Lang geleden.' Celia knikte automatisch, maar het verbaasde haar wel; hij moest sindsdien heel wat oefening gehad hebben, dacht ze; misschien op die zakenreisjes naar Milaan. 'Dus u bent een renaissanceman,' zei ze beleefd. 'Vele talenten.' Emma Marsh straalde toen ze dat zei, en hield de arm van haar man vast, maar hij bleef gewoon naar buiten kijken. Celia kon aan Gabrieles achterhoofd zien dat hij ook meeluisterde.

Toen ze eenmaal bij het restaurant waren, ging het allemaal heel snel; glimlachend, evenwichtig, het toonbeeld van gelukkige elegantie, werden Emma en Lucas Marsh naar binnen geleid. Gabriele keek vanachter het stuur vragend op naar Celia. 'Ik ga maar even kijken of alles naar wens is,' zei ze zacht. 'Dank je wel, Gabri. Het spijt me dat je zo lang moest wachten.' Gabriele haalde goedmoedig alleen maar zijn schouders op. 'Dat maakt niet uit,' zei hij. 'Zullen we straks wat drinken?' Ze begreep al dat hij wilde roddelen, om meer over deze twee mensen te weten te komen.

'Misschien,' zei Celia. 'Ik bel je nog wel.' Toen keek Gabriele haar aan met een gezicht dat zij nu eens niet wist te interpreteren, maar daarna glimlachte hij, raakte met twee vingers zijn slaap aan, als een Amerikaans saluut, en weg was hij. De donkere auto schoot bij haar weg, de smalle straat naar de Via Maggio in.

Aan de hoge balken in het restaurant hingen dennentakken versierd met zilveren kerstballen; het rook er zoet en harsachtig en er heerste een uitbundig, feestelijk kabaal. Ze had een speciaal tafeltje voor de heer en mevrouw Marsh gevraagd, afgezonderd, maar niet te ver van de bedrijvigheid, in een hoek naast het raam; toen ze naar hen toe liep, zaten ze al. Alle tafeltjes in het restaurant waren bezet; tegen de muur kreeg een gezelschap van bijna twintig Italianen antipasti geserveerd; de lange schalen vol tomaten, prosciutto en crostini gingen deinend tussen de hoofden door. Tegelijkertijd hadden er mensen zich ondanks de drukte omgedraaid om naar Lucas en Emma Marsh te kijken, en Celia zag plotseling dat ze inderdaad de aandacht trokken - ze hadden iets. Niet alleen zij, maar hij ook. Misschien kwam het alleen door het geld.

Celia stond met haar jas aan naast het tafeltje. 'Is alles naar wens?' vroeg ze kordaat, omdat ze hun geen ongemakkelijk gevoel wilde bezorgen, zoals bij sommige klanten het geval was, over het feit dat ze haar niet uitnodigden om met hen mee te eten. Ze wilde plotseling alleen zijn en de intimiteit van het huwelijk van de Marshes benauwde haar. Lucas Marsh bekeek aandachtig de menukaart, in een overhemd met open boord; zonder het dure harnas van zijn donkere kasjmieren jas zag hij er vreemd kwetsbaar uit. Emma Marsh knikte blij. 'Geweldig,' zei ze. 'Heel goed van je.'

'Dan zie ik jullie om drie uur bij de Uffizi,' zei Celia glimlachend, terwijl ze haar haast om weg te komen probeerde te verhullen. 'Niet te laat komen, hoor.'



Vanachter de kassa gebaarde Gianna opgewonden naar Luisa. Luisa keek argwanend naar haar vanaf de andere kant van de winkel; ze liet een ongeïnteresseerde Française een mooie donkere suède tas zien, maakte haar opmerkzaam op de kwaliteit van het leer en van de voering. Fransen waren niet Luisa's favoriete klanten.

'Neemt u me niet kwalijk,' zei ze in haar zorgvuldige middelbareschool-Frans. Toen ze de winkel door liep naar Gianna, had ze een ongemakkelijk gevoel, omdat ze wist dat haar met moeite veroverde evenwicht aanstonds verstoord zou worden.

'Wat is er?' vroeg ze kortaf. Gianna tuitte haar lippen en hield de hoorn van de telefoon omhoog. 'Uw man,' zei ze, en ze trok haar wenkbrauwen op. Luisa pakte de telefoon van haar aan en draaide zich om, zodat ze Gianna's vragende, immer zongebruinde gezicht met de omrande lippen niet kon zien. 'Sandro?' zei ze verbaasd. Ze zag dat de Française aan de andere kant van de winkel de grote suède tas neerzette en er fronsend naar keek. Het leek haar voor deze ene keer niet te kunnen schelen of de vrouw de tas kocht of niet, of ze inzag wat voor vakmanschap erin was gaan zitten; Luisa keek naar haar, maar ze zag de vrouw eigenlijk niet.

'Sandro?' zei ze weer. 'Ben jij dat?'

'Kunnen we samen lunchen?' Zijn stem klonk afgemeten. 'Ik heb een half uur. We kunnen even een broodje eten.'

Luisa dacht aan haar snelle gang naar het café om elf uur en beet op haar lip. Wat zouden ze wel niet denken? Ze zouden denken dat het niks voor Luisa was om op één dag twee keer de winkel uit te gaan en dan ook nog met haar man te gaan lunchen. Wisten ze eigenlijk wel hoe Sandro eruitzag? Nee, daarvoor zouden ze haar voordeur al bespied moeten hebben om te kijken wie erin ging en wie er naar buiten kwam; het was nou ook weer niet zo dat Sandro en zij arm in arm aan de passeggiata deelnamen. In het begin was hij haar zo nu en dan van haar werk komen ophalen, maar ja, dat was twintig jaar geleden, en na de baby was hij daarmee opgehouden, omdat hij niet tegen hun medelijdende blikken kon. Alsof Luisa die wel kon verdragen.

'Waarom?' vroeg ze bevreemd. 'Ik bedoel, je wilt nooit...'

'Ik... ik weet het niet,' zei Sandro, en heel even klonk hij verloren. Hij zuchtte. 'Ik wilde je alleen even zien.' Zijn stem klonk nu weer bars, verhullend.

'Waar ben je?' vroeg Luisa rustig. Plotseling kon het haar niet schelen wat ze ervan dachten.

'In Bar La Posta,' zei hij, en opeens herinnerde ze zich dat hij haar in Bar La Posta voor het eerst had aangesproken, toen ze allebei op een koude ochtend zaten te wachten tot het postkantoor aan de overkant openging. 'Koud, hè?' had hij gezegd, terwijl hij zich in de handen wreef. Het leek nu zo lang geleden dat het was alsof het iemand anders was overkomen.

'Ik kom eraan,' zei ze.

Tot haar verbazing nam de Française de tas, en nog een paar bijpassende schoenen ook. Luisa begeleidde haar naar de kassa en gaf Gianna roekeloos opdracht om haar een kleine korting te geven; de Française keek verbaasd toen het tot haar doordrong en wierp Luisa een blik toe waarin dankbaarheid flakkerde, als was er een minuscule warmte bij haar ontvlamd. Hoewel Luisa snel de deur uit wilde, maakte ze geen haast met de transactie - dat lag niet in haar aard. Ze deed de tas zorgvuldig in de vilten zak waar het merk op gestempeld stond, daarna in vloeipapier en toen in een draagtas die met linten sloot, en bij de schoenen de hele riedel van voren af aan.

Pas toen ze de tassen over de toonbank heen naar haar klant toe geschoven had, het bedankje in ontvangst had genomen en had gekeken of het rustig in de winkel was, had Luisa zich omgedraaid en tegen Gianna gefluisterd: 'Mijn man wil me even spreken.' Voor Gianna iets kon zeggen, reikte Luisa langs haar heen om het jack te pakken dat ze daar bewaarde voor het geval het koud was in de winkel, en was de deur uit. Ze keek niet om, maar wist dat Gianna haar nakeek, met haar mond half open en klaar om Beppe van de herenafdeling te roepen om deze situatie zodra de deur achter haar dicht was gevallen te bespreken.

Het was ijskoud buiten, de trottoirs waren wit van de vorst; het jack was bij lange na niet warm genoeg. Luisa was 's ochtends met laarzen aan de deur uit gegaan, maar had voor in de winkel pumps aangetrokken, en ze had nog geen vijf stappen gezet of haar voeten waren al gevoelloos geworden. Ze voelde zich stom, als een meisje dat maar half aangekleed de straat op gaat en elk moment van haar moeder een standje kan krijgen. Ze zette het onhandig op een drafje om warm te blijven en om de blikken die ze kreeg te ontwijken, langs de achterkant van de stromarkt, een zijstraat in en toen door de brede arcadegang die langs één kant van de Piazza della Repubblica liep en waar het postkantoor zat.

Onder het hoge gewelfde plafond van de portico veranderde het geluid, en Luisa hoorde de echo van haar eigen snelle voetstappen op het geboende marmer. Het was druk in het postkantoor met winkelende mensen, gearmde echtparen met muts op, sjaal om, dikke jas aan. Terwijl ze tussen hen door glipte, raakte Luisa buiten adem, maar ze was er bijna. Toen keek ze op en zag ze Sandro's gezicht tussen twee zuilen door naar haar kijken en had ze helemaal geen adem meer. Ze zag zijn gezicht veranderen terwijl hij naar haar keek; eerst verwondering, alsof hij haar niet herkende, gevolgd door een flakkering van iets anders, iets zachters, dat bijna onmiddellijk gevolgd werd door strenge afkeuring. Sandro greep haar bij de elleboog en trok haar tussen de mensen uit.

'Je wordt nog doodziek zo,' zei hij op dezelfde geërgerde toon als Luisa de avond ervoor gehoord had. 'Kom mee.'

Toen ze het café in liepen, zette de vrouw die bediende zonder dat haar iets werd gevraagd een broodje en een caffé latte voor Sandro neer - geen bier, geen wijn. Hij zette zijn pet af en legde die op de marmeren toog. Luisa vroeg zich af of hij hier elke dag kwam en voelde zich op een vreemde manier bedrukt door de gedachte dat deze vrouw achter de bar misschien meer met haar man te maken had dan zijzelf. Toen Luisa verzocht werd een keuze te maken, keek ze afwezig in de vitrinekast en nam zomaar een stuk gevulde focaccia.

Zonder een woord te zeggen knoopte Sandro het jack rond Luisa's middel dicht; het was een oud jack, het zat een beetje strak en ze voelde zich ongemakkelijk. Hij draaide zich snel om en at zijn broodje in twee happen op. Luisa knabbelde met weinig eetlust aan haar focaccia.

'Wat is er?' vroeg ze, en het klonk meer afgemeten dan haar bedoeling was geweest. Ze meende dat ze Sandro hoorde zuchten. Hij veegde zijn mond met een servet af alsof hij het geluid wilde verbloemen, nam een slok van zijn caffé latte en keek in het glas.

'Mag een man niet zomaar een broodje eten met zijn vrouw?' Hij keek haar defensief aan, en ze schudde alleen maar haar hoofd bij de gedachte dat dit voor hen normaal zou zijn. Hij wendde zijn blik af. Hij moet me iets vertellen, dacht ze. Hij keek haar weer aan en zijn bleke ogen stonden nu oprecht. 'Ik weet het niet,' zei hij op een gegeven moment. 'Ik wilde... het komt door dat... dat gedoe met Bartolo. Het lichaam.' Hij zweeg, met het glas koffie zwevend in de lucht, en fronste zijn voorhoofd.

'Het is goed nieuws, hè?' vroeg Luisa aarzelend; ze klonk anders dan anders, ze was hier niet aan gewend, aan praten. Dat er naar haar mening werd gevraagd. Ze wilde hem niet ontmoedigen. 'Ik bedoel, Bartolo is jouw zaak toch niet meer?' Toen zweeg ze en dacht na. 'Als hij het gedaan heeft, bedoel ik.' Toen keek Sandro naar haar op.

'Ja,' zei hij. Hij draaide zich om om achterom te kijken, naar buiten. 'Kijk, de anderen, die zijn blij. Dolblij. Bartolo was een engerd, dat vond iedereen.' Hij wendde zijn blik af. 'We weten dingen over hem, dingen die je voor de rechter niet kunt zeggen. En je zou het toch zelf doen, of niet soms, als je eerlijk bent; we zouden dolblij zijn als we de kans kregen, de meesten van ons althans. Ik zou zo de trekker overhalen bij een man die een kind dat heeft aangedaan.' Hij boog zich naar haar toe, aandachtig, met zijn gezicht op een paar centimeter afstand van dat van Luisa; zo lang achter elkaar had ze hem in jaren niet horen praten. Hij was zo dicht bij haar dat ze de verschillende kleuren in zijn iris, groen en geelbruin, kon zien. Er zaten stoppels op zijn kin, met een vleugje wit tussen het zwart, en dat maakte haar verdrietig — vroeger verzorgde hij zichzelf heel goed. 'Ja,' zei ze, en ze vroeg zich af waar hij naartoe wilde. Hij keek haar ernstig aan en zocht iets in haar gezicht.

'De testuitslag is al binnen,' zei hij vlak. 'De DNA-test.'

'En?' zei ze, verward. Hij wendde zijn blik af, en keek haar toen weer aan.

'Niet doorslaggevend.'

'En wat wil dat zeggen? Dat hij het niet gedaan heeft?'

'Nee,' zei Sandro fel. 'Dat betekent het niet. Het betekent dat die beroemde nieuwe techniek van hen toch niet zo geweldig is. Het monster was te zeer vergaan.' Hij sloeg met zijn hand met zo'n dreun vlak op de toog dat het hem pijn had moeten doen, maar hij gaf geen krimp. Achter de bar keek de serveerster naar hen, met op haar vriendelijke gezicht een geschrokken blik.

Luisa was verbijsterder dan ooit. 'En Bartolo wist het? Als hij dacht dat hij vrijuit ging, waarom zou hij dan...?' Ze keek naar de serveerster en dempte haar stem. 'Waarom zou hij dan zelfmoord plegen?' Wisten oude mensen van het platteland wel wat die tests inhielden? Begrepen ze het wel? Ze zag Bartolo voor zich zoals hij in de krant was afgebeeld, met een tegelijkertijd uitdrukkingsloos en vijandig gezicht, met kleine waakzame oogjes, als van een everzwijn.

Sandro keek haar niet aan.

'Ik heb het niet tegen hem gezegd,' zei hij. 'Ik wist dat ik het op een gegeven moment wel zou moeten doen, maar ik zag niet in waarom - ik gunde hem die voldoening niet, dus heb ik de papieren door elkaar geschud en verkeerd opgeborgen. Ik was zo ontzettend boos. Niet doorslaggevend — wat betekent dat helemaal, na al die jaren?'

'Dat betekent dat je het niet zeker kunt weten,' zei Luisa rustig. Denkt hij nu dat hij er verantwoordelijk voor is dat de man zelfmoord heeft gepleegd? Zit dat hem dwars? Op hetzelfde moment bedacht ze dat iemand erachter kon komen dat hij de testuitslagen voor Bartolo verborgen gehouden had, en dat er vast mensenrechtenwetten waren die zoiets strafbaar stelden. Geen wonder dat hij er zo aan toe is.

'Je hebt gelijk,' zei hij woest, en hij pakte, volgens Luisa zonder erbij na te denken, haar pols en hield die zo stevig vast dat het pijn deed. Zijn stem droop van de minachting, maar ze wist niet of die het systeem gold, zichzelf of haar. 'O ja. Want we moeten het zeker weten, hè?'