29

Hoe meer dingen veranderen, hoe meer ze hetzelfde blijven. Althans, dat maak ik mezelf wijs. Ik zit in de Explorer en rijd door Main Street zoals ik dat al duizend keer heb gedaan. Regen spettert op de voorruit in hetzelfde ritme als het melancholieke nummer van Everlast op de radio. Rechts van me staan twee vrouwen in mantelpak en hoge hakken voor het stadhuis in de regen dicht naast elkaar te roken en te kletsen. De geur van warme gist en kaneel van bakkerij Butterhorn zweeft door mijn open raampje naar binnen. Ik neem gas terug als ik langs de Carriage Stop Country Store bij het verkeersplein kom. In de etalage hangen minstens tien kleurige amish-quilts, en voor de honderdste keer moet ik aan de familie Plank denken.

Vier dagen zijn verstreken sinds de nacht waarop ik Scott Barbereaux en Jack Warner neerschoot in de boerderij van Zook. Ik houd mezelf voor dat er die nacht uiteindelijk een soort recht is geschied, dat ik die klootzakken heb gegeven waar ze om hebben gevraagd. Maar zoals met bijna alles is het niet zo makkelijk als het lijkt.

Omdat beide daders op de plaats delict werden gedood, zullen de vragen over wat er met de familie Plank is gebeurd nooit helemaal beantwoord worden. Wat hadden Scott Barbereaux, Jack Warner en Todd Long met elkaar te maken? Het enige wat ik kon vinden was dat ze samen op dezelfde middelbare school hadden gezeten. Barbereaux en Warner kan ik in verband brengen met de Carriage Stop Country Store. Maar dan vraag ik me nog af: is dat de plek waar ze Mary leerden kennen? Heeft haar natuurlijke schoonheid en onschuld een duistere, primitieve honger bij hen wakker gemaakt? Vonden ze dat haar naïviteit haar tot een gemakkelijk doelwit maakte? Was er makkelijk gebruik van haar te maken omdat ze amish was? Waarschijnlijk zal ik daar nooit een antwoord op krijgen, maar we hebben wel bewijzen boven tafel gekregen waarmee we een paar vragen konden beantwoorden.

Een paar politiebureaus, onder meer van Painters Mill, van de sheriff en van het bci hebben een onderzoek ingesteld dat tientallen dvd’s, computers, een laptop en honderden foto’s heeft opgeleverd. In de negen jaar dat ik bij de politie werkzaam ben heb ik veel gezien, maar de gruwelen die Mary Plank zijn overkomen spannen de kroon.

Omdat Glenda Patterson Barbereaux een alibi verschafte, lieten Glock en Pickles haar naar het bureau komen voor een verhoor. Geboeid en omringd door agenten vertelde ze alles wat ze wist. Ze beweerde niets te weten van Barbereaux’ betrokkenheid bij de moorden, en ze ging zelfs zover te opperen dat hij haar had gedrogeerd, het huis had verlaten en stilletjes was teruggekomen voordat ze de volgende ochtend wakker geworden was. We hebben nog niet besloten of we haar in staat van beschuldiging stellen. Ze zou niet de eerste vrouw zijn die liegt om haar minnaar in bescherming te nemen.

Het dagboek van Mary Plank blijft me bezighouden. Tijdens deze hele geschiedenis was ik bang dat ik nooit overtuigend bewijs zou kunnen leveren dat Barbereaux de man was over wie ze schreef. De man van wie ze hield. Die ochtend had ik net gehoord dat het dna in het sperma dat bij Mary was aangetroffen overeenkwam met dat van Barbereaux. Hij wist kennelijk niet dat sperma drie dagen lang actief blijft.

Aangezien de foetus en placenta nooit zijn gevonden, was het niet mogelijk om dna af te nemen van het kind dat Mary Plank droeg, zodat de identiteit van de vader niet te achterhalen was. Maar ik weet diep in mijn hart dat het Barbereaux is geweest.

T.J., Pickles en Mona hebben twee dagen in de bossen van Miller’s Pond gelopen voordat ze de boom vonden waar Mary Plank de initialen van haarzelf en haar minnaar in had gekerfd: m.p. houdt voor altijd van s.b. Daarnaast had ze een hart gekerfd, met een pijl erdoorheen. Hoewel het qua bewijsmateriaal niet veel opleverde, betekende het voor mij persoonlijk heel veel. Ik had mijn bewijs.

De afgelopen paar dagen heb ik een theorie in elkaar geflanst. Ik geloof dat Scott Barbereaux speciale koffie leverde aan de winkel waar Mary werkte. Hij zag zichzelf ook graag als amateurfotograaf en maakte een paar trouw- en familiefoto’s in de winkel. Ik denk dat hij haar daar heeft ontmoet, zijn charmes in de strijd heeft gegooid en haar heeft verleid. Omdat Mary niet gewend was aan dat soort aandacht van een aantrekkelijke man, was ze helemaal hoteldebotel. De eerstvolgende weken kocht hij cadeautjes voor haar die in de ogen van een naïef amish-meisje een enorme luxe moeten zijn geweest. English kleren. Lingerie. Sieraden. Hij liet haar kennismaken met muziek, seks en drugs. Toen haar beoordelingsvermogen niet meer betrouwbaar was – als gevolg van haar gevoelens voor Barbereaux of door de drugs – begon hij haar te drogeren met gevaarlijke slaappillen en rustgevende middelen, zoals rohypnol. Daarbij begon hij haar te fotograferen en maakte hij pornografische video-opnamen, waaraan zijn vrienden Todd Long en Jack Warner als acteur meededen.

Ik twijfel er niet aan dat Mary op de een of andere manier verliefd op Barbereaux was. Ze wilde met hem trouwen, zijn kind krijgen en een normaal leven leiden. Ze was beïnvloedbaar; ze wilde hem behagen. Haar naïviteit maakte iets kwaadaardigs bij Barbereaux los. Hij was een klassieke psychopaat. Hij wist dat hij haar onder druk kon zetten en bleef dat doen. Die macht moet hem naar het hoofd gestegen zijn. Tegen het einde – nadat hij haar lichaam, geest en ziel had verkracht – was het voor hem zelfs geen probleem.

Maar wat was de aanzet om de hele familie Plank te vermoorden? Ook daar heb ik een theorie over. Nadat Mary haar zonden had opgebiecht aan haar ouders – door te vertellen over haar relatie met Barbereaux, over de drugs, de porno en het kind dat ze droeg – hebben haar ouders de amish-wet overtreden en besloten ze met die informatie naar de English politie te gaan. Maar ze hebben nooit de kans gekregen om dat te doen. Barbereaux was daar op de een of andere manier achter gekomen en besloot de hele familie te elimineren. Maar hij hield het niet alleen bij moorden. Ze filmden alles en verkochten de video als een soort snuffmovie op de zwarte markt.

Mary Plank was niet de eerste jonge vrouw die door de drie mannen werd misbruikt. Materiaal dat bij Barbereaux thuis werd aangetroffen bewees dat er ook anderen waren geweest, variërend in leeftijd van vijftien tot tweeëntwintig. We ontdekten ook een bankrekening op de Kaaimaneilanden. Het bleek dat Barbereaux heel wat buitenlands geld incasseerde. De afgelopen zes jaar had hij meer dan 500.000 dollar verdiend aan de verkoop van pornografische video’s. Daartussen bevonden zich ook een paar snuffmovie-achtige producties. Het meeste geld was afkomstig uit de Filippijnen, China, Nigeria en Oekraïne. Aangezien er internationale grenzen waren overschreden, werd de federale politie erbij betrokken. Voor het eerst van mijn carrière was ik blij dat ik de zaak aan anderen kon overlaten.

Pas toen ik in het ziekenhuis was aangekomen had ik gehoord dat Skid nog leefde. Tijdens het onweer hadden Barbereaux en Warner hem overvallen in de hooischuur. Skid is geen beginneling, maar hij kreeg niet eens de kans om zijn revolver te trekken. Ze schoten hem eerst in zijn rug. Net als mij had het kogelvrije vest hem beschermd. Maar toen de twee mannen beseften dat hij niet dood was, hadden ze hem in zijn hoofd geschoten.

Een schot in het hoofd is bijna altijd fataal. Maar bij Skid had de .25-kaliber kogel zijn voorhoofd geschampt zonder dat hij de schedel binnen was gedrongen. Door de klap raakte hij bewusteloos. Hij hield er een hersenschudding aan over. De wond moest met zes hechtingen gedicht worden. Hij klaagt niet. Met hun gebruikelijke humor lopen de mannen hem al te plagen met de hardheid van zijn schedel. Ik heb er zelf ook een paar keer om moeten lachen.

Na drie dagen heb ik tegen het advies van mijn arts in het ziekenhuis verlaten. Tomasetti kwam me halen. Onderweg naar huis vroeg ik of hij langs het huis van Barbereaux wilde gaan. Hij stribbelde natuurlijk tegen, maar ik speelde in op zijn schuldgevoel om mijn zin te krijgen. Het huis van Barbereaux was intussen grondig doorzocht, zowel door mijn team als door het bci en de federale politie. Het kon me niet schelen. Het kostte me twee uur, een dubbele dosis Vicodin en een botsing met Tomasetti, maar ik haalde alles omver. Als Tomasetti er niet bij was geweest, zou ik met mijn zinloze scheldpartij doorgegaan zijn tot ik erbij neerviel. Ondanks mijn gevloek en getier bracht hij me naar huis.

Onze relatie is gecompliceerd, maar ik ben blij dat Tomasetti in mijn leven is. Ik ben blij met deze stad. Met de mensen met wie ik me heb omringd. Ik ben blij met mijn werk. Het geeft me een doel. Het herinnert me eraan waarom God me op deze aarde heeft gezet.

De eerste paar dagen mag ik nog niet werken. Ik mag zelfs niet rijden. Ik heb vier gebroken ribben en een gebroken ellepijp, die geopereerd moest worden en waar een titanium pen in is gestoken. Maar ik ben nooit goed geweest in bevelen opvolgen. Ik parkeer op de gebruikelijke plek en zet de motor uit. Ik zie Glocks wagen langs de stoeprand staan. Mona’s Escort. Lois is, zoals meestal, vroeg. Er liggen regendruppels op haar rode Cadillac, en ik weet dat haar man het halve weekend bezig is geweest om hem in de was te zetten. Verderop zie ik Pickles’ oude Corvette en T.J.’s splinternieuwe Mustang staan. Ik neem even de tijd om me voor te bereiden en loop dan naar binnen.

Lois en Mona staan bij het meldstation, gebogen over het schakelbord, om een nieuw probleem op te lossen dat de kop op heeft gestoken met onze verouderde telefooncentrale. Als ik binnenkom kijken ze op. ‘Chief?’ Mona zet grote ogen op als ze het gips en de mitella ziet. Mijn gezicht zit nog vol korsten van het schot hagel.

‘Het ziet er erger uit dan het is,’ begin ik.

Lois komt achter de balie vandaan. ‘Ik dacht dat u de eerste paar dagen nog niet zou gaan werken.’

‘Doe ik ook niet.’ Ik loop naar hen toe. ‘Niet officieel, althans. Ik wilde alleen even wat berichten doornemen en kijken of jullie hier niet te veel lol trappen.’

Mona snuift. ‘De enige lol hier bestaat uit grappen over Skids schedel.’

‘Bij de Spoedeisende Hulp hebben ze de voorkant geschoren,’ vult Lois aan. ‘Die arme jongen wil zijn pet niet afzetten.’ Ze kijkt naar mijn gips en vraagt ernstig: ‘Hoe voelt u zich?’

‘Dat gips is echt irritant.’

‘Misschien helpt graffiti,’ klinkt een stem achter me.

Als ik omkijk zie ik Glock, T.J., Pickles en Skid opduiken, die me aankijken met een blik alsof ik een psychiatrisch patiënt ben die uit de kliniek is ontsnapt en per ongeluk het politiebureau binnen is gedwaald. Skid heeft zijn politiepet op zijn hoofd; ik zie eronder een stukje verband aan de rechterkant ter hoogte van zijn slaap. Een blauw oog. Zijn rechterjukbeen is ook nog blauw. Ik probeer niet te glimlachen, maar het lukt me amper.

‘Je ziet er helemaal niet gek uit voor iemand die in zijn knikker is geschoten.’ Mijn grijns breekt door, ondanks mijn pogingen om hem te onderdrukken. ‘Hoe is het met je?’

Hij grijnst ook. ‘Ik heb er een hard hoofd in.’

‘Al die stenen rollen erin rond,’ merkt Pickles op.

‘Die kogel is zo versplinterd dat de technische recherche niet alle stukjes heeft kunnen vinden,’ doet Glock nog een duit in het zakje. ‘Dat is nog eens een knoerthard hoofd.’

Iedereen lacht, maar ik voel dat ze nu hun aandacht op mij richten. Ik vraag me af of ik er net zo gesloopt uitzie als ik me voel. Ik vraag me af of ze weten dat Barbereaux nog leefde en zich niet kon verweren toen ik dat laatste schot loste. Ik vraag me af of ze weten dat ik over de rooie ben gegaan in het huis van Barbereaux en dat Tomasetti me tot bedaren moest brengen voordat hij me mee naar buiten kon krijgen. Ik vraag me af of het te merken is dat ik iets te veel pijnstillers heb genomen.

‘Hoe is het met uw arm?’ vraagt Glock.

‘Die doet verdomd veel pijn.’

Skid grijnst als een dwaas naar me en beweegt zijn wenkbrauwen op en neer. ‘En die kogelvrije vesten dan, Chief?’

Daar moet ik om lachen, wat bijna evenveel pijn doet als hoesten, omdat mijn ribben protesteren. ‘Je moet me niet aan het lachen maken,’ zeg ik, terwijl ik voorzichtig mijn hand tegen mijn ribben leg.

Er valt een stilte, die me eraan herinnert wat ik hier eigenlijk kom doen. ‘Ik wilde jullie allemaal bedanken voor jullie enorme inzet in de zaak-Plank. Het was een zware zaak.’ Ik zucht, verbaasd wanneer mijn adem stokt. ‘Jullie hebben goed werk geleverd. We hebben ze te grazen genomen.’

Pickles pakt een tandenstoker en steekt hem tussen zijn kiezen. ‘McNarie zegt dat hij een fles Absolut voor u klaar heeft staan wanneer u daar weer aan toe bent.’

Ik glimlach, maar om de een of andere reden moet ik bij deze mededeling over McNarie’s Bar alleen maar aan Tomasetti denken. Hij is gisteren teruggegaan naar Columbus en sindsdien heb ik niets van hem gehoord. Ik vraag me af waar hij vanmorgen is. Ik vraag me af wat hij doet. Ik vraag me af of hij aan me denkt. Of hij mij net zo erg mist als ik hem.

‘U ziet een beetje pips, Chief,’ zegt T.J. ‘Zal ik u even naar huis brengen?’

‘Ik ben al weg.’ Ik zeg het met een glimlach, maar die voelt niet echt. Ik ben me ervan bewust dat ze me onderzoekend aankijken, en ik besef dat ze ongerust zijn.

‘Tot over een paar dagen, jongens.’ Ik loop naar de deur.

T.J. haast zich om die voor me open te doen. ‘Rust goed uit, Chief.’

‘Dat ga ik doen,’ zeg ik terwijl ik naar mijn auto loop.

 

De graabhof ligt aan de provinciale weg ten westen van Painters Mill. Ik was er het laatst voor de begrafenis van de familie Plank. Het regende toen en het was erg druk. Ik gaf een toerist een bekeuring voor fout parkeren en maakte kennis met Aaron Plank. Het lijkt een eeuw geleden.

Vandaag is de begraafplaats verlaten en er hangt een desolate sfeer. Ik parkeer op het grindpad en zet de motor af. Een artritisch uitziende osagedoorn staat als een oude, gehavende schildwacht naast de ingang. Mijn arm klopt als ik uitstap. Ik weet dat ik eigenlijk geen wodka moet drinken met die Vicodin, maar toch haal ik mijn heupflacon tevoorschijn en neem een flinke slok Absolut.

Uit de grauwe lucht valt motregen wanneer ik de poort openduw. Er is een paar keer sprake geweest van vandalisme op het oude kerkhof, maar de poort is nooit op slot. Ik vraag me af of de amish het ooit leren.

Een tiental kleine grafstenen staan netjes op een rij, parallel aan het hek. De grafstenen zijn allemaal even groot. Sommige zijn ouder dan andere, verweerd door de tand des tijds en de elementen; op een amish-begraafplaats zijn alle doden gelijk. Bij de meeste staat een eenvoudig kruis in de zerk gegraveerd. Daaronder staan de naam van de overledene, de geboortedatum en de sterfdatum. Sommige amish begraven hun doden op volgorde van binnenkomst, zonder familiebanden in acht te nemen. Op dit kerkhof liggen echter de doden bij hun familie. In het geval van de familie Plank zou het niet uitgemaakt hebben, aangezien ze allemaal in dezelfde nacht zijn vermoord.

De graven zijn gemakkelijk te vinden. De opgeworpen aarde, glanzend in de regen, is nog niet helemaal gladgestreken. De grafstenen zijn kaal en wit. Geen opsmuk voor de amish. Ze sterven zoals ze leven: sober.

Ik loop tussen de graven door en lees de zeven namen. Ik heb nooit een van de familieleden ontmoet, maar ik heb het gevoel dat ik hen ken. Ik kan me goed voorstellen hoe ze geweest moeten zijn. De kleine Amos, op de lastige leeftijd van twee jaar, met veel gegiechel en driftbuien. De tienjarige David was een schelm, met ondeugende streken. Mark, veertien, droeg al de verantwoordelijkheden van een volwassen man. Annie, vol dromen van een toekomst met man en kinderen. En ten slotte denk ik aan Mary. De verloren dochter. De moeilijke dochter. Die het meest op mij lijkt... De dochter met wie ik me tijdens deze zaak steeds heb geïdentificeerd. De dochter wier dood me zo diep heeft geraakt.

Ik haal de gezichtloze pop onder mijn jas vandaan die ik op de avond dat ik haar dagboek ontdekte op haar bed heb gevonden. Ik weet dat hij hier zal vergaan, maar dat geeft niet. Ik denk dat Mary zou willen dat hij hier is. Ik kniel neer en leg de pop tegen de zerk aan. Het is heel triest om te zien: een pop zonder gezicht die tegen dat gladde beton aan zit en nat wordt. De pop die nooit meer geknuffeld zal worden.

Ik weet dat het stom is, maar het doet me denken aan het kind dat ik ooit heb gedragen. Er zijn jaren voorbijgegaan zonder dat ik dacht aan wat ik heb gedaan. Ik heb nooit spijt gehad van die beslissing. Ik heb me al helemaal nooit willen voorstellen hoe het geweest had kunnen zijn. Vandaag doe ik dat wel, voor de eerste keer in zeventien jaar. Het is een vreemde gedachte, maar als ik na die verkrachting niet voor een abortus had gekozen, zou ik nu een kind van zestien hebben.

Pas dan besef ik dat ik huil. Diepe snikken die weerkaatsen tegen de grafstenen en de kale takken van de osagedoorn. Ik sta op, haal de zakflacon tevoorschijn en neem nog een slok. Dan wordt mijn aandacht getrokken door het geluid van banden op een nat wegdek. Ik kijk naar de poort en zie Tomasetti’s zwarte Tahoe de begraafplaats op rijden. Ik zie dat hij naast mijn auto parkeert en uitstapt.

Het enige waaraan ik kan denken is dat ik niet wil dat hij me zo ziet. Snel veeg ik mijn tranen weg, stop de flacon in mijn zak en wacht zijn komst af. Hij draagt een antracietgrijze trenchcoat, met daaronder een helderblauw overhemd en een grijze das met paisleymotief. Van Hermès. Hij neemt lange, vastberaden stappen. Zijn blik is op mij gericht.

‘Voor een politiecommissaris ben je verdomd moeilijk te vinden.’ Hij blijft vlak voor me stilstaan. ‘Je neemt je mobiel niet op.’

‘Ik heb geen dienst.’

Hij knikt en laat zijn blik over de graven dwalen. Hij trekt een grimas als hij de pop ziet. Daarna richt hij zich weer tot mij. ‘Gaat het?’

Ik denk heel even dat het wel gaat. Ik zal een kattige opmerking maken over zijn mondaine kleren en hem op zijn donder geven omdat hij me stoort tijdens een privémoment. Of misschien wrijf ik hem in dat mijn bijzonder riskante val toch de moeite waard is geweest. Of maak ik een grapje over Skids deels kaalgeschoren hoofd. Schep ik op over het feit dat ik de klootzakken die de moord op die familie op hun geweten hebben, heb gepakt. Maar dan verberg ik mijn gezicht in mijn handen en barst in snikken uit.

Even is het enige geluid dat er te horen is afkomstig van de regen die roffelend op de grond valt. Het gekrijs van een kraai die van een gedraaide tak van de osagedoorn wegvliegt. En mijn snikken. Zonder iets te zeggen blijft Tomasetti op enige afstand wachten.

‘Sorry,’ zeg ik. ‘Ik ben een puinhoop.’

‘Dat geeft niet.’

‘Dat geeft wel.’ Ik veeg mijn gezicht af met mijn rechtermouw. ‘Ik wil niet dat je me zo ziet.’

‘Ik heb je naakt gezien.’

Ik lach verstikt en kijk hem aan. ‘Je moet me niet aan het lachen maken.’

‘Sorry.’

Ik slaak een zucht en probeer tot mezelf te komen. ‘Ik dacht dat ik me beter zou voelen wanneer het achter de rug was.’

‘Geef jezelf de tijd. ‘Hij zucht. ‘Je hebt een hoop meegemaakt, Kate.’

‘Ik wilde meer voor hen doen.’

‘Je hebt je werk gedaan. Je hebt recht gedaan.’

‘Dat was ook voor mezelf.’

‘Je hebt een moordenaar doodgeschoten uit hoofde van je beroep,’ zegt hij rustig.

‘Ik heb geschoten toen hij op de grond lag.’

‘Hij had een wapen. Je had geen keus.’ Tomasetti kijkt me scherp aan. ‘Schuldgevoel kan je goed dwarszitten als je het toelaat.’

Natuurlijk heeft hij gelijk. Het gebruik van een dodelijk wapen is een zware last voor een agent. Zelfs nu voel ik het gewicht op me drukken. Maar niet op de manier die hij denkt.

‘Ik voel me niet schuldig omdat ik Barbereaux gedood heb,’ zeg ik even later.

‘Maak mij maar wijs dat je ’s nachts als je je ogen dichtdoet zijn gezicht niet voor je ziet.’ Hij fronst zijn voorhoofd. ‘Maak mij maar wijs dat dat niet de reden is waarom je zoveel drinkt.’

‘De enige reden waarom ik me rot voel is dat het zo verdomd fijn was om die trekker over te halen. Wat ben ik dan voor iemand?’

‘Een politieagent die een zware beslissing moest nemen. Meer niet. Dat is alles. Niet meer en niet minder. Einde verhaal.’

Ik kan hem niet blijven aankijken, dus ik laat mijn blik over alle grafstenen gaan. ‘Er waren te veel parallellen, Tomasetti.’

‘Dat weet ik.’

‘Ze was jong en amish, en ze zat in de problemen. Ze was zwanger.’ Ik ga met mijn handen over mijn gezicht, verbaasd omdat ik weer huil.

‘Ze was naïef, Kate, Zo naïef ben jij nooit geweest.’

‘Ik neem aan dat de moraal van het verhaal is dat je nooit terug kunt in de tijd.’

Het begint nu echt hard te regenen. Zijn haar is nat. De schouders van zijn jas zijn nat. Ik voel het vocht door mijn eigen jas heen. ‘Er is niet genoeg goedheid in de wereld,’ zeg ik rustig.

‘Er is meer goed dan slecht. Je moet er alleen naar zoeken. En als je het hebt gevonden, moet je het vasthouden.’

Hij spreidt zijn armen en ik laat me erin vallen. Zijn warmte en zijn kracht voelen als vleugels die hij om me heen slaat. Ik sluit mijn ogen en geniet van het gevoel van geborgenheid. ‘Heb jij het goede gevonden?’ vraag ik zachtjes.

‘Ja.’ Hij drukt een kus boven op mijn hoofd. ‘Dat heb ik.’