11

‘Dat klonk nogal dringend. Is alles in orde?’

Over het bureau heen keek John Tomasetti zijn nieuwste aartsvijand aan, en hij moest zich beheersen om niet op te staan en de deur uit te lopen. ‘Dat ging over een zaak waar ik aan werk,’ mompelde hij vaag.

Dr. Warren Hunt leunde achterover in zijn gestroomlijnde leren bureaustoel. De psychiater was een toonbeeld van geduld en sereniteit. Ten slotte knikte hij. ‘Als je even in alle rust wilt bellen, kun je dat in het kantoor hiernaast doen.’

Neerkijkend op zijn mobiele telefoon probeerde Tomasetti niet aan Kate te denken; hij probeerde uit alle macht de gedachte te verdringen dat hij op weg zou moeten zijn naar Painters Mill, in plaats van hier te zitten, in deze vernederende situatie. ‘Laten we nou maar gewoon... zorgen dat we dit achter de rug hebben.’

Hunter gimlachte.

Tomasetti had al nooit veel met dokters opgehad, maar aan zielenknijpers had hij een gruwelijke hekel. Hij vond hun vragen – ‘Wat voor gevoel heb je daarbij?’ – en hun gespeelde bezorgdheid, in combinatie met hun verre van onopvallende blikken op hun horloge, weerzinwekkend onoprecht. Ongelukkig genoeg had hij geen andere keus dan dokter Warren Hunt te tolereren. Zijn meerderen mochten dat vooruitgang noemen, in de ogen van John was het allemaal gelul.

‘Waar waren we gebleven?’

Hunt was op zich geen onaardige kerel, hoewel iets te studentikoos voor zijn leeftijd; John schatte hem ergens halverwege de vijftig. Een man die het nodige had meegemaakt. Tijdens de problemen in Bosnië had hij daar een jaar gezeten. En ten tijde van Katrina zat hij bij de politie in New Orleans. Hoewel Tomasetti daar respect voor kon hebben, bestond er in zijn ogen zoiets als ballast en smerige, destructieve ballast. Helaas had hijzelf de grote pech dat hij met dat laatste rondzeulde.

‘Volgens mij hadden we het over mijn rijke aanbod van tekortkomingen,’ antwoordde hij.

Hunt glimlachte vluchtig. Toen keerde hij zich naar het dossier dat voor hem lag. Tomasetti wist dat het doktersrapporten bevatte met vernietigende persoonlijke informatie van de artsen die hij had bezocht. Weer een voorwaarde waar hij bepaald niet gelukkig mee was, maar hij kon er niets tegen doen. Dat was dan ook de enige reden dat hij hier zat.

‘Ik zie dat je problemen hebt gehad met alcohol,’ zei Hunt. ‘Drink je nog steeds?’

Starend naar de glimmende rozenhouten vlakte van het bureaublad vroeg Tomasetti zich af hoeveel van wat hij hier vertelde bij zijn superieuren terecht zou komen. ‘Ik ben gaan minderen. Aanzienlijk.’

‘Doe je nog aan hardlopen?’

‘Ik zit inmiddels op een paar mijl.’ Hij had al een week niet meer hardgelopen, maar vond het niet nodig dat op te biechten.

‘En hoe gaat het met slapen?’ vroeg Hunt.

‘Beter.’

‘Last van slaapstoornissen? Nachtmerries?’

‘Soms.’ De laatste tweeënhalf jaar – sinds de moord op zijn vrouw en zijn twee dochtertjes – werd Tomasetti gekweld door nachtmerries. Diverse psychologen en psychiaters hadden ze een bijproduct genoemd van zijn posttraumatische-stressstoornis. En dus hadden ze hem pillen voorgeschreven, van valium tot antidepressiva, van angstremmers tot slaaptabletten. De antidepressiva leken meer kwaad te doen dan goed, dus John was er bijna onmiddellijk weer mee gestopt. Maar de rest sloeg hij achterover met de blijmoedige drang tot zelfvernietiging van een verslaafde.

In het begin hadden de pillen ervoor gezorgd dat hij de dagen althans wist door te komen en dat de nachten niet zo eindeloos leken te duren. Zolang hij niet overwoog zichzelf voor zijn kop te schieten, waren de medicijnen een succes, was zijn overtuiging. En na de zaak van de Slachthuismoorden – nadat hij Kate had leren kennen – was het geleidelijk aan steeds beter gegaan. Hij was gestopt met de medicijnen. Niet van het ene op het andere moment, maar hij had het gebruik geleidelijk afgebouwd. En aanvankelijk had alles in orde geleken. Hij was begonnen met hardlopen. Na zijn lichaam twee jaar lang te hebben vergiftigd, was hij eindelijk weer goed voor zichzelf gaan zorgen. En net toen hij dacht dat hij erbovenop zou komen, was het hele verdomde kaartenhuis weer ingestort.

Hij wilde zijn leven terug. En zijn baan. Hij wilde naar Painters Mill om Kate te zien, en om haar te helpen met de zaak. Haar telefoontje had die behoefte pijnlijk en verrassend helder duidelijk gemaakt. Ze zou het niet leuk vinden, maar hij maakte zich zorgen om haar. Veel te veel zorgen, als hij eerlijk was. En dat terwijl hij wist dat het wrede lot er plezier in leek te hebben hem uitgerekend dat te ontnemen wat hem het dierbaarst was.

Zijn relatie met Kate had iets tegenstrijdigs; hij had altijd grote reserves gehad jegens vrouwelijke politiemensen. Net als hun mannelijke tegenhangers konden ze behoorlijk lastig zijn in de omgang. Hij had het al moeilijk genoeg met overleven; daar kon hij geen ingewikkelde vrouw bij gebruiken. Niet dat hij een vrouw zocht, trouwens. En niet dat Kate hem zou willen. Tenminste, dat hielden ze ieder voor zich hardnekkig vol.

Ze was een van de boeiendste vrouwen die hij ooit had ontmoet. Taai, capabel en verdomd aantrekkelijk. En dat wilde heel wat zeggen voor een man die niet snel onder de indruk was van een knap gezicht. Blijkbaar was zij een uitzondering, want hij was helemaal, volslagen weg van haar.

Achteraf gezien besefte Tomasetti dat hij zich in eerste instantie tot haar aangetrokken had gevoeld vanwege de taaie, onverzettelijke indruk die ze maakte. Maar het was haar kwetsbaarheid – en het feit dat ze die zorgvuldig verborgen probeerde te houden – die voor hem de genadeslag had betekend. Toen ze door de omstandigheden bovendien tot elkaar werden veroordeeld in een zaak die hen ongekend onder druk zette, was zijn lot bezegeld. Het onderzoek was amper een week gaande, of ze lagen al met elkaar in bed. Aanvankelijk had het alleen om de seks gedraaid. Maar tegen de tijd dat hij terugging naar Columbus, had de relatie zich ontwikkeld tot iets heel anders. Iets wat hij op dat moment eigenlijk helemaal niet wilde, maar hij had allang geleerd dat het leven zich er niets van aantrok of iets al dan niet gelegen kwam.

‘Dus je hebt nog steeds nachtmerries,’ zei Hunt. ‘Hoe vaak? Eens per week? Twee keer per week? Vaker?’

‘Een paar keer per week. Maar niet meer zo heftig.’

‘Ik wou dat je je verzet tegen antidepressiva liet varen.’

‘Mijn kop heeft het al moeilijk genoeg. Dus ik heb geen behoefte aan nog meer problemen.’

‘Ik besef dat sommige antidepressiva van het maoi-type de laatste jaren een behoorlijk slechte naam hebben gekregen. Maar we zouden een ssri-type kunnen proberen. Er zijn diverse uitstekende varianten op de markt. Begeleid gebruik van antidepressiva zou je kunnen helpen weer op het goede spoor te komen.’

Tomasetti had het gevoel dat zijn trein al zo lang van de rails was gelopen dat hij niet dacht de ravage ooit nog volledig te kunnen herstellen. ‘Dat gaat niet lukken, doc.’

‘Als je lijdt aan een chemische onbalans...’

‘Je weet net zo goed als ik dat wat ik mankeer niks te maken heeft met een chemische onbalans, verdomme! We hebben het over moord! Moord op de mensen die me het dierbaarst waren. Hoe haal je het in je kop om dan met een chemische onbalans te komen aanzetten?’

‘Stresshormonen kunnen het serotonineniveau aantasten.’

‘Dat zal best. Maar misschien ben ik gewoon bloedlink omdat het een of andere stuk ellende me mijn gezin heeft afgenomen.’

‘Is dat waar je het vandaag over wilt hebben?’

‘Ik wil het verdomme helemaal nergens over hebben. En dat bedoel ik niet kwetsend.’

‘Zo vat ik het ook niet op.’

‘De enige reden waarom ik hier ben, is dat ik mijn baan niet kwijt wil. Dat weet jij net zo goed als ik.’

‘Nou, ik ben blij dat we daar tenminste duidelijkheid over hebben.’ Hunt schonk hem een welwillende glimlach. ‘Hoe voelt het om met verlof te zijn gestuurd?’

‘Ik ben pisnijdig. Ik wil werken. Ik móét werken. Dat ik hier zit, is pure verspilling van belastinggeld, en van tijd. Mijn tijd en de jouwe.’

Hunt keek hem aan. ‘Hoor eens, John,’ begon hij ten slotte, ‘ik weet dat je hier liever niet had gezeten. En dat begrijp ik ook wel. Eerlijk gezegd ben je niet bepaald de ideale patiënt.’

‘Nee maar, daar kijk ik van op!’

‘Maar het valt niet te ontkennen dat je worstelt met problemen waar je hulp bij nodig hebt. Dat je weigert te communiceren maakt de zaak er niet makkelijker op. Ik kan mijn werk alleen maar doen als je bereid bent te praten. Hoe eerder je gewoon open tegen me bent, hoe eerder we hier klaar zijn en je weer aan het werk kunt. Tot het zover is, schieten we geen moer op.’

Tomasetti keek hem aan, zich bewust van het bonzen van zijn hart. Wat hij wilde zeggen voelde als een knoop in zijn borst, een knoop die steeds strakker werd aangetrokken, tot hij dacht dat er diep vanbinnen iets kapot werd gescheurd. ‘Ik kom hier nooit meer vanaf!’

‘Waarom denk je dat?’

‘Het is nu tweeënhalf jaar geleden. Het zou beter moeten gaan. Maar dat is niet zo.’

‘Een genezingsproces heeft tijd nodig.’

‘Het wordt alleen maar erger.’

Hunts blik werd intenser. Er kwam een begrijpende uitdrukking in zijn ogen die Tomasetti als onaangenaam ervoer. ‘Heb je het nu over je bezoekje aan de Eerste Hulp?’

Tomasetti wendde zich af, vurig wensend dat hij althans nog íéts geheim had kunnen houden. Hij had er weinig vertrouwen in dat Hunt hem kon helpen, en hij had er al helemaal geen behoefte aan om het over een van de meest vernederende ervaringen uit zijn hele leven te hebben.

‘Ik stel voor dat je me vertelt hoe dat is gegaan,’ drong Hunt aan.

Tomasetti ging verzitten, betrapte zich erop dat hij zenuwachtig heen en weer zat te bewegen en dwong zichzelf stil te zitten. ‘Ik dacht dat ik een hartaanval had.’

‘Terwijl er, volgens mij, niks aan je hart mankeert.’

Tomasetti zei niets.

‘Wat was de diagnose van de dokter op de Eerste Hulp?’

‘Dat ik een paniekaanval had gehad.’

‘Weet je wat dat is?’

‘Ik heb erover gelezen.’

‘Misschien is het verstandig om het daar nu over te hebben.’

Zuchtend keek Tomasetti uit het raam, naar de lichten van de stad. Op dit uur was het druk in het centrum van Columbus. In de Buckey Pub aan High Street begon het happy hour. Hij hoorde de geluiden van het verkeer, drie verdiepingen beneden hem, en wenste dat hij buiten was. Trouwens, hij zou overal willen zijn, behalve hier, waar hij werd geconfronteerd met zijn gedachten, zijn gevoelens.

‘In hoeverre wordt wat wij hier bespreken doorgespeeld naar mijn superieuren bij het bci?’

‘Alles wat hier wordt gezegd is vertrouwelijk. Dat weet je.’

‘Je zult ze toch íéts moeten vertellen. Hoe weten ze anders of ik me wel aan de afspraak hou?’

‘Ik hou ze op de hoogte van je aanwezigheid.’

‘Maar hoe weten ze wanneer je me weer hebt opgelapt?’

De lippen van Hunt krulden zich in een glimlach. ‘Dat meld ik na onze laatste afspraak.’

‘En hoe weet je wanneer dat is?’

‘Laten we het er voorlopig maar op houden dat we nog niet zover zijn.’ Hij wachtte even. ‘Vertel me eens wat over die angstaanvallen, John.’

Tomasetti overwoog op te staan en te vertrekken. Het zou niet voor het eerst zijn dat hij bij een dokter de deur uit liep. Maar hij wist dat hij er niets mee opschoot. Integendeel. En het laatste wat hij wilde, was zijn baan in gevaar brengen. Naast zijn relatie met Kate was zijn werk het enige wat hij nog had.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Die vertonen het geijkte patroon. Hartkloppingen. Zweten. Een enorme druk op de borst, zodat ik amper lucht krijg.’

‘Wat voor gevoel geeft dat je?’

‘Het gevoel dat ik het allemaal niet meer onder controle heb.’ Tomasetti veegde zijn vochtige handen af aan zijn broek, maar toen hij zich daarvan bewust werd, hield hij ermee op. ‘Een gevoel van doodsangst.’

‘Ik kan je iets voorschrijven.’

‘Nogmaals, ik heb al meer dan genoeg pillen geslikt.’

Hunt fronste zijn wenkbrauwen. ‘Laten we nog even teruggaan naar de nachtmerries.’

‘Wat wil je daarvan weten?’

‘Wat voor gevoel geven ze je?’

‘Ze maken me doodsbang.’

‘Waarom?’

‘Omdat er altijd iemand bezeerd raakt die belangrijk voor me is. Bezeerd. Of erger.’

‘Ze gaan dood?’

‘Soms.’

‘Ben je erbij? Ben je er getuige van?’

‘Ja.’

‘Probeer je ze te helpen?’

‘Dat probeer ik wel, maar ik kan het niet.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik als het ware verlamd ben, of zoiets.’

‘Hebben we het nu over je gezin? Over Nancy? En je dochters?’

Dit was precies waar Tomasetti niet over wilde praten. Door het hardop uit te spreken was het alsof hij de mogelijkheid erkende dat het echt kon gebeuren. ‘Niet altijd.’

‘Over wie droom je nog meer, John? Wie probeer je te helpen, zonder dat het lukt? Het is duidelijk dat je het moeilijk vindt om over diegene te praten. Wie is het?’

‘Iemand om wie ik geef.’

‘Een collega? Iemand met wie je een team vormt? Of ligt het in het persoonlijke vlak?’

‘Het laatste.’

‘Akkoord. Dat is tenminste iets. Dankjewel.’ Hunt kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Je weet dat ik toegang heb tot je personeelsdossier. Vanwege die schietpartij waarbij je betrokken was. En ik ben ook op de hoogte van die zaak, afgelopen januari.’

‘Die heeft uitvoerig in de kranten gestaan.’

‘Ik heb het over alles wat niet in de krant stond.’

Tomasetti deed er het zwijgen toe.

‘Hoor eens, ik heb ook bij de politie gezeten. Ik weet hoe hecht de band tussen teamgenoten kan zijn.’

‘Ze is geen teamgenoot.’

‘Maar je hebt wel met haar samengewerkt. Je hebt daar geruime tijd gezeten. En jullie stonden onder enorme druk.’ Hunt wierp een blik op zijn aantekeningen. ‘Je kreeg een relatie met de commissaris van politie.’

Het was een constatering, geen vraag, dus Tomasetti had niet het gevoel dat hij moest reageren. Trouwens, hij zou niet hebben geweten wat hij moest zeggen. Want hij had geen idee wat het was wat er tussen Kate en hem was ontstaan. Hadden ze een relatie? Hij had haar al in geen twee maanden meer gezien. Kon je dat een relatie noemen? Misschien zat het alleen maar tussen zijn oren, omdat hij zo vaak aan haar dacht. En van haar droomde. Het was allemaal te snel gegaan, en ze waren geen van beiden bereid de consequenties te aanvaarden. Dat kreeg je ervan wanneer je twee mensen bij elkaar zette die expert waren in het saboteren van relaties.

‘Is zij degene over wie je droomt?’ drong Hunt aan. ‘Degene die je niet kunt helpen?’

‘Soms.’

‘Wil je erover praten?’

‘Het lijkt me dat we voor vandaag wel genoeg hebben gepraat.’ Tomasetti stond op en pakte zijn jas van de rugleuning van de stoel.

‘We hebben nog twintig minuten.’

‘Geef die maar aan de volgende.’

‘Akkoord. Misschien kunnen we het er dan volgende week over hebben.’

Tomasetti vertrok zonder erop in te gaan.

 

5 juni

Ik heb hem weer gezien. In het park. Ik zat op de bank bij de koepel, mijn boterham te eten. Hij was bezig foto’s te maken. Ik deed alsof ik niet naar hem keek, maar ik keek natuurlijk wel. Hij heeft de mooiste glimlach die ik ooit heb gezien.

 

8 juni

Mrs. Steinkruger deed lelijk tegen me omdat ik stond te dromen. Veel lelijker dan ik verdiende. Dus ik ben vroeg naar het park gegaan om mijn boterham op te eten. Toen hij me zag, vroeg hij waarom ik huilde. Ik vertelde het hem, en hij begon te lachen. Ik voelde me echt een baby. Hij wilde een foto van me maken, en ik vond het goed. Het mag niet van de Ordnung. Vanwege de gesneden beelden en zo. Maar hij zei dat ik fotogeniek was. En daar werd ik zo blij van dat ik Mrs. Steinkruger helemaal ben vergeten.

 

12 juni

Ik heb mijn boterhammen weer in het park opgegeten. Hij was er ook, en hij vroeg of ik een eindje met hem ging rijden in zijn auto. Ik wist dat het verkeerd was, maar ik heb het toch gedaan. Het was zo leuk! Maar ik was bang dat iemand van mijn amish-broeders me zou zien. Ik zal deze dag nooit vergeten!

 

25 juni

Hij nam me mee naar Miller’s Pond. Daar maakte hij foto’s van me terwijl ik mijn boterhammen met worst zat te eten. Ik vind het leuk om hem aan het werk te zien met zijn camera. Dan is hij zo serieus. We hebben in zijn auto naar muziek geluisterd. O, ik vind rock-’n-roll geweldig!

 

27 juni

Hij zei dat ik bijzonder was. Na de lunch deed hij mijn kapp af. Ik weet dat het verkeerd is, maar het voelde zo heerlijk toen hij met zijn vingers door mijn haar woelde. En hij zei ook dat ik mooie ogen heb. Ik zou Mamm en Datt zo graag willen vertellen wat voor lieve dingen hij allemaal tegen me zegt, maar ik weet zeker dat ze boos worden. Ik zou willen dat hij mijn kal kon zijn. Maar hij is niet amish. Ik ben bang dat Mamm en Datt zeggen dat ik niet meer mag werken en dat ik niet meer naar de stad mag. Dus voorlopig is het mijn geheim.

 

28 juni

Ik heb de hele eredienst aan hem gedacht. Mamm vroeg of ik misschien niet lekker was. Ik moest lachen en zei dat ik me prima voelde. Maar ik mis hem zo dat het gewoon pijn doet.

 

30 juni

Ik heb hem al twee dagen niet gezien. Mrs. Steinkruger vroeg waarom ik toch steeds uit het raam stond te kijken. Ik wou dat ze wat aardiger tegen me was.

 

6 juli

Ik ben vandaag vijftien geworden! Thuis heb ik zo snel mogelijk mijn taak gedaan, dus ik was al vroeg in de winkel. Ik heb mijn boterhammen opgegeten in het park, maar hij was er niet. Ik miste hem. Maar toen ik alweer terugging naar de winkel, kwam hij naast me rijden, en hij vroeg of ik met hem meeging. Ik had nee moeten zeggen, maar dat kon ik niet. We zijn naar Miller’s Pond gereden, en daar gaf hij me een cadeau. Echte English kleren! Een spijkerbroek en een mooi roze shirt. Ik vind ze prachtig!

 

7 juli

Vandaag is het gebeurd. Hij heeft me gezoend. Mijn allereerste zoen. Ik moest zo blozen dat ik niet meer kon stoppen. Hij denkt dat ik nog een kind ben, maar dat ben ik niet. Zijn lippen op de mijne waren als poëzie, zo zacht, zo strelend, zo warm. O, ik zal die zoen nooit vergeten! In geen duizend jaar!

 

En zo ontrolt het verhaal van Mary Plank zich voor mijn ogen.

Ik lig in bed, met een berg kussens in mijn rug, en luister naar de regen tegen het raam. In mijn ene hand houd ik het dagboek, in mijn andere het glas Absolut. Het lezen van het dagboek bezorgt me een gevoel alsof ik een trein in slow motion zie ontsporen. Inmiddels heb ik het verhaal van de eerste maand gelezen; de eerste maand van haar relatie met een man wiens naam ze nog altijd niet heeft genoemd. Een man die niet tot de amish behoort. Een oudere man die geen consideratie heeft met haar leeftijd, noch met de problemen die haar te wachten staan wanneer hun relatie bekend wordt in de gemeenschap of bij haar ouders.

Geërgerd over mezelf, omdat ik me meer met Mary Plank vereenzelvig dan goed voor me is, blader ik verder, op zoek naar een naam, of een aanwijzing omtrent de identiteit van de man. Half juli begin ik weer met lezen.

 

15 juli

Gisteravond ben ik het huis uit geglipt. Ik was doodsbang! Want ik wil Mamm en Datt niet teleurstellen. O, wat zou ik graag willen dat ze het goedvonden. Ik weet zeker dat ze net zoveel van hem zouden gaan houden als ik. Hij wachtte op me aan het eind van de weg. En toen nam hij me mee naar Miller’s Pond. Daar hebben we op de motorkap van zijn auto gezeten en tot heel laat zitten praten. Ik heb het gevoel alsof ik hem mijn hele leven al ken. Ik wil met hem trouwen!

 

16 juli

Mijn gevoelens voor hem maken me zelfs nog banger dan het wegglippen. Op de dagen dat ik hem niet zie, ben ik verdrietig. Ik weet dat Mamm en Datt iets in de gaten hebben. Maar hoe moet ik hun vertellen dat ik van een man hou die geen amish is?

 

17 juli

Ik ben het huis uit geglipt en we zijn naar een club in Columbus geweest. Ik had de kleren aan die ik van hem heb gekregen, en ik heb alcohol gedronken. Het is verkeerd, dat weet ik. Maar ik voelde me zo werelds. En hij heeft me leren dansen! Ik wilde niet meer naar huis. Het was de opwindendste avond van mijn hele leven!

 

18 juli

Tijdens mijn lunchpauze stond hij me al op te wachten in het park. We hebben hand in hand gezeten, en hij heeft me gezoend. Ik weet dat het verkeerd is, maar ik vond het goed dat hij me aanraakte. Op de plekken waar een man een vrouw aanraakt. Ik dacht dat ik me zou schamen, maar dat was niet zo. Toen ik terugkwam in de winkel, was ik bang dat Mrs. Steinkruger het aan me zou zien. Maar ze mopperde alleen maar dat ik te laat was.

 

20 juli

Vandaag is het gebeurd. Ik ben stiekem weggeglipt en we gingen een eindje rijden. De maan scheen. Hij nam me mee naar Miller’s Pond. En daar hebben we het gedaan. Het deed pijn, en ik bloedde. Dus ik heb mijn onderbroek gewassen, anders komt Mamm erachter. Seks voor het huwelijk is in strijd met de Ordnung. Als ik was betrapt, zou ik de Kerk uit zijn gestuurd. En dan zou ik pas weer terug mogen komen als ik tegenover iedereen mijn schuld bekende. Ik ben zo in de war. Ik voel me schuldig, maar ik hou van hem. Dus ik bid dat God me vergeeft.

 

27 juli

Ik heb hem een week niet gezien. En ik moet almaar huilen. Ik wacht op hem, elke dag, maar hij komt niet. Begrijpt hij dan niet hoeveel verdriet hij me doet?

 

2 augustus

Ik ben het huis uit geglipt, en hij nam me mee naar een club in Columbus. We hebben gedanst, de hele avond. En later, in de auto hebben we het weer gedaan. Ik ben zo in de war!

 

7 augustus

Ik heb gezegd dat het verkeerd is om als man en vrouw samen te zijn voordat je je gelofte aflegt. Hij moest lachen toen ik zei dat ik met hem wilde trouwen. En toen werd ik zo boos dat ik de hele weg terug naar de winkel heb gelopen.

 

10 augustus

Hij heeft me zijn verontschuldigingen aangeboden! En hij had zelfs een cadeautje bij zich, een ketting met een lavendelblauwe steen. Die zal ik altijd koesteren. Ik had hem aan naar de club waar we gingen dansen. Ik heb weer wijn gedronken, maar deze keer werd ik er zo duizelig van dat ik niet meer kon praten of lopen. In de auto hebben we het weer gedaan. Ik kan het me amper herinneren. Volgende keer geen wijn!

 

12 augustus

Hij houdt van me! Ik heb zo lang gewacht tot hij het zou zeggen, want ik mag dat niet als eerste doen. Hij nam me mee naar een motel. En het was heerlijker dan ooit. O, ik zou Mamm en Datt zo graag over hem willen vertellen!

 

16 augustus

We gingen na de club naar het motel. Ik heb alleen maar water gedronken, maar toch kon ik ineens niet meer lopen. En ik kan me niet herinneren of we het hebben gedaan. (Zou dat komen doordat ik niet genoeg slaap krijg?)

 

21 augustus

Mamm en Datt wilden met me praten. Ze maken zich zorgen, zeiden ze. Ik was zo van streek dat ik er helemaal van beefde. Ik wil hun zo graag vertellen over mijn grote liefde, maar ik weet zeker dat ze boos worden. Misschien zou ik met bisschop Troyer kunnen praten. Misschien zou hij tegen Mamm en Datt kunnen zeggen dat ze iets opener moeten zijn. Want hoe kan de liefde verkeerd zijn?

 

24 augustus

Ik ben weer het huis uit geglipt. We hebben bier gedronken, en tegen de tijd dat we bij de club waren, was ik heel erg duizelig. En toen ik probeerde te dansen viel ik op de grond. Hij zei plagend dat ik een wilde was. En toen moest ik zo lachen dat ik niet meer op kon houden. Hij moest me naar de auto dragen. Maar het was heerlijk om in zijn armen te liggen. Ik hoop dat God me mijn zonden vergeeft!

 

28 augustus

Hij nam me mee naar een feestje, ergens in een andere stad. Ik kreeg een zwaar hoofd van de wijn, en tegen de tijd dat we er waren kon ik niet niet praten en ook niet meer lopen. Hij moest me naar binnen dragen. Het was een raar feest. Ik herinner me felle lichten en harde muziek. We hebben het gedaan. Volgens mij heeft hij ook foto’s gemaakt. Ik schaamde me, maar ze waren alleen voor hemzelf, zei hij. Voor de momenten waarop hij me mist. Maar dat wil ik niet meer.

 

29 augustus

Ik kwam pas thuis toen het al licht was. Mamm en Datt hadden gemerkt dat ik was weggeglipt. Datt is boos, ook al ben ik in mijn rumspringa. Mamm kijkt me alleen maar heel verdrietig aan. Ze vroegen met wie ik mee was gegaan. Hij zei dat ik dat niet mocht vertellen, dus dat heb ik niet gedaan. Ik vind het heel erg om tegen mijn ouders te liegen. En ik voel me schuldig over alles wat ik heb gedaan. maar ik hou zoveel van hem.

 

30 augustus

Ik was ziek vandaag. Misselijk en trillerig. Ik weet niet wat ik heb. Toen ik in het park tegen hem zei dat ik misselijk was, haalde hij een ijsje voor me. Ach, hij is zo lief.

 

6 september

Hij stond om middernacht aan het eind van de weg op me te wachten. Ik was zo gelukkig dat ik hem zag. Hij gaf me champagne. Het prikte in mijn neus. Maar het was veel te sterk, dus ik kan me van de avond niet veel herinneren. Volgens mij nam hij me mee naar een of ander pakhuis. Ik weet het niet zeker. Ik herinner me wel dat hij me uitkleedde en in bed stopte, zoals ik dat soms met kleine Amos doe.

 

8 september

Ik wilde niet met hem mee toen hij aan mijn raam kwam. Want ik ben nog boos over gisteravond. Hij zei dat de English het allemaal zo doen, en dat ik nog te onvolwassen was om ervan te kunnen genieten. Ik weet niks van de English, maar het voelde helemaal verkeerd wat we deden.

 

9 september

Mijn ongesteldheid blijft uit. Misschien ben ik wel zwanger. Wat moet ik doen? Is dit Gods straf voor alle verschrikkelijke dingen die ik heb gedaan? Ik ben heel erg bang.

 

11 september

Ik was vandaag zo misselijk dat ik moest overgeven. Mamm wilde niet dat ik ging werken. Ik had vanavond met hem afgesproken. En ik vroeg me af of het me zou lukken weg te komen. Ik wachtte tot middernacht, en toen glipte ik het raam uit. Hij stond op me te wachten, met een kus en een glimlach. Ik hou zoveel van hem, maar ik zou zo graag willen dat hij ophield me pijn te doen.

 

14 september

Hij nam me weer mee naar het pakhuis. Ik huilde en zei dat ik er niet heen wilde. Ik heb alleen water gedronken, maar toch had ik het gevoel alsof ik een hele fles wijn op had. Ik wilde niet met hem naar bed. Het is echt heel erg verkeerd, en ik voel me verschrikkelijk schuldig. Ik moet hiermee ophouden. Waarom kan hij niet gewoon van me houden?

 

15 september

Ik werd wakker in het pakhuis, misselijk en trillerig. Toen ik zei dat ik naar huis wilde, gaf hij me water te drinken. Maar volgens mij had hij daar iets in gedaan, want even later kon ik niet meer helder denken. We hebben gevrijd, en daarna was alles weer verward.

 

19 september

Mamm en Datt maken zich zorgen. Mamm huilde en vroeg of ik met bisschop Troyer wilde gaan praten, maar het mag niet van Datt. Ik moest mijn baantje opzeggen. Ik weet niet hoe ik het moet vertellen van de baby. Gaan zij net zoveel van het kindje houden als ik?

 

21 september

Ik was zo ziek dat ik mijn bed niet uit kon. Dus ik kon mijn taken ook niet doen. Ik weet niet wat er met me aan de hand is. Mijn broers en zusters kwamen voortdurend om een hoekje kijken, maar ik kan niet met ze praten. Ik bid dat mijn ouders me vergeven. En dat God me vergeeft.

 

22 september

Hij kwam naar mijn raam! Ik zou niet blij moeten zijn om hem te zien, maar dat was ik wel. Ik glipte het huis uit, en we hebben een fles wijn gekocht. Toen nam hij me mee naar Miller’s Pond. We keken naar de sterren en hij gaf me mijn eerste les over wijn. De fles zat in een schattig soort mandje en kwam helemaal uit Italië! Hij weet zoveel van de wereld. Later hebben we gevrijd. Ik zei dat ik met hem wil trouwen. En dat ik Mamm en Datt over ons wil vertellen. Toen werd hij een beetje boos, en hij zei dat ze het niet zouden begrijpen. Maar ook al moet ik de Kerk verlaten, ik moet hun zegen hebben. Ik ben zo in de war! Ik weet niet wat ik moet doen!

 

24 september

Ik ben helemaal naar de stad gelopen, en toen heb ik hem gebeld vanuit de telefooncel. Hij is naar het park gekomen, en daar heb ik hem verteld over de baby. Hij werd heel erg boos. Maar dat kan me niet schelen. Ik hou van hem. En ik hou van ons kind. Ik heb gezegd dat ik met hem wil trouwen en dat ik zijn kind wil krijgen. Vergeef me, God, maar ik heb gezegd dat ik het Sobere Leven achter me zou laten om zijn vrouw te kunnen worden.

 

29 september

Het is allemaal mijn schuld. Mijn zwangerschap. En dat mijn leven zo’n puinhoop is. Hij is heel erg boos op me. Ik geloof dat hij me haat. Ik had gehoopt dat hij door de baby van me zou gaan houden. Maar alles is stuk. Ik bid God dat Hij me de wijsheid geeft om te doen wat goed is.

 

2 oktober

Hij kwam weer naar mijn raam. Ik kon mijn ogen niet geloven. Toen ik eenmaal beneden was, probeerde hij niets te laten merken, maar ik zag dat hij boos was. Hij noemde me een domme hoer. Ik weet dat het verkeerd was, maar ik ben toch met hem meegegaan. Want ik hou nog van hem. Hij reed veel te hard, en daar werd ik zo bang van dat ik begon te huilen. Hij nam me mee naar zijn huis en gaf me wijn te drinken. Daarna kon ik me niet meer bewegen. Ik weet niet precies meer wat er allemaal is gebeurd. Het enige wat ik me herinner, zijn de felle lichten, maar ik had de hele volgende dag pijn van onderen. Ik geloof dat hij foto’s van me heeft gemaakt. Ik haat mezelf. Als de baby er niet was, zou ik misschien wel voor een auto springen. Goddank dat de baby er is. Het kind geeft me kracht.

 

4 oktober

Hij kwam me halen, maar ik heb geweigerd om mee te gaan. Toen zei hij dat ik egoïstisch was. Dat het allemaal mijn schuld was. En dat hij van me houdt, en van ons kind. Maar als hij van me hield, dan behandelde hij me toch niet zo?

 

5 oktober

Ik ben gezwicht en met hem meegegaan. We hebben een hele tijd rondgereden, en toen gingen we naar een deftig huis, ergens in een andere stad. Hij deed alsof hij niet boos was, maar hij was onderweg heel gemeen tegen me. Hij gaf me wijn. Maar die heb ik weggegooid. Ik weet inmiddels waarom hij me drogeert, en ik begrijp niet hoe ik zo onnozel heb kunnen zijn.

 

8 oktober

Ik schaam me zo voor wat ik heb gedaan. Wat voor Mamm zal ik straks zijn voor mijn kindje? Ik smeek God me te vergeven. Ik ga er een eind aan maken. Ik ga alles aan Mamm en Datt vertellen. Hij stond op me te wachten aan het eind van de weg en nam me mee naar een huis in de stad. Ik probeerde hem te zeggen dat ik hem niet meer wil zien, maar hij luisterde niet. Ik deed alsof ik de wijn opdronk, maar die heb ik in een bloembak gegooid toen hij even niet keek. En toen hij naar de slaapkamer ging, ben ik het huis uit gerend. Ik was zo bang dat ik pas stopte met rennen toen ik de stad uit was. En daarna keek ik ook nog steeds over mijn schouder. Telkens als er een auto aankwam, verstopte ik me in de greppel.

 

11 oktober

Ik kan niet ophouden met huilen. Ik heb het Mamm en Datt verteld. Ik schaamde me zo dat ik het liefst dood zou willen zijn. Mamm huilde. Datt kon me niet aankijken. We hebben gebeden en besloten dat ik met bisschop Troyer ga praten. Hoe kan ik mijn zonden bekennen? Want ze zijn zo verschrikkelijk.

 

12 oktober

Wie ben ik? Wat is er van me geworden? Ik haat mezelf. En ik haat hem. Ik schaam me zo dat ik het liefst dood zou zijn.

 

13 oktober

Ik heb Datt de rest verteld. Alles. En volgens mij heb ik zijn hart gebroken. Het is voor het eerst dat ik hem heb zien huilen. Ik voel me zo schuldig en zo onnozel. Hij gaat naar de politie van de English. Ik heb hem gesmeekt het niet te doen. Want dan weet iedereen wat ik heb gedaan. Ik kan nog steeds niet geloven dat dit allemaal echt gebeurt. Soms zou ik willen dat ik dood was.

 

Om vier uur ’s nachts heb ik het dagboek uit. Het lezen ervan was als kijken naar een film in de wetenschap dat er iets verschrikkelijks gaat gebeuren met een personage dat je dierbaar is geworden. Of naar een reusachtige meteoor die door de ruimte tolt en steeds dichter en dichter bij de aarde komt.

Ik vind het onbeschrijfelijk verdrietig om er getuige van te zijn hoe een jong amish-meisje afdaalt in een wereld waar ze niet tegen opgewassen is. Misschien omdat ik in haar woorden echo’s uit mijn eigen verleden lees. Mijn situatie was weliswaar een andere, maar toch zijn er ook duidelijk parallellen. Allebei hebben we de regels overtreden en daar een hoge prijs voor betaald. Met dat verschil dat ik geen keus had in wat me overkwam, terwijl Mary telkens opnieuw verkeerde keuzes maakte.

In al die bladzijden vol kinderlijke angst heeft ze niet één keer de naam van haar geliefde genoemd. Nergens schrijft ze in wat voor auto hij rijdt, wat voor werk hij doet, hoe de club heet waar ze regelmatig naartoe gingen, zoals ze ook geen bijzonderheden geeft over de locatie van de huizen die ze bezochten. Ik weet nog altijd niet of Mary’s onbekende minnaar iets met de moorden te maken heeft. Maar ik ben wel erg wantrouwend geworden. Als Mary Plank haar minnaar heeft verteld dat haar vader van plan was om naar de politie te gaan, had hij een sterk motief om niet alleen haar, maar het hele gezin uit de weg te ruimen.

Ieder mens is verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Daar geloof ik heilig in. De mens is meester van zijn universum. En het lijdt geen twijfel of Mary heeft de verkeerde keuzes gemaakt. De enige verzachtende omstandigheid is dat ze nog een kind was. En bovendien was ze opgegroeid in een amish-gezin. Dat maakte dat ze het leven waarin ze zich door haar minnaar liet meeslepen niet aankon.

Ik wed dat hij een stuk ouder is, met aanzienlijk meer levenservaring, en dat hij welbewust misbruik heeft gemaakt van haar onschuld, haar gebrek aan ervaring, haar naïviteit. Om nog maar te zwijgen van het feit dat hij misbruik heeft gemaakt van haar liefde. Alleen daarom al is hij in mijn ogen een klootzak. Dus als ik hem vind, zou ik hem het liefst met mijn blote handen zijn nek omdraaien.