25

Even voor zeven uur ’s ochtends zit ik op kantoor achter mijn bureau. Het afgelopen uur heb ik geprobeerd mijn kater weg te werken, maar het lukt niet erg. In de stoel aan de andere kant van mijn bureau werkt Skid aan zijn dienstverslag. Glock staat bij de deur met een appelbeignet in zijn ene hand en een kop koffie in de andere. Pickles komt met een gezicht als een oorwurm binnenwandelen in een wolk sigarettenrook en English Leather. Hij is geen ochtendmens. Achter hem zit T.J. aan de telefoon. Ik zie aan de dwaze grijns op zijn gezicht dat hij met zijn vriendinnetje belt.

‘Ik weet dat jullie graag willen weten waarom jullie hier zo vroeg zijn opgetrommeld.’ Ik kijk op mijn horloge. ‘Burgemeester Brock kan hier elk moment zijn.’

‘Als je het over de duivel hebt,’ mompelt Glock.

‘Dan ben ik dat.’ Burgemeester Auggie Brock staat in de deuropening. Hij is een kleine, ronde man met haren in zijn oren en borstelige wenkbrauwen die me doen denken aan een bejaarde Yorkshire terriër. Hij heeft een gesuikerde donut meegepikt van het koffieblad en hapt erin met de eetlust van een uitgehongerde man terwijl hij zich in de stoel tegenover me laat vallen. ‘Ik heb mijn ochtendwandelingetje hiervoor laten varen.’

‘Fijn dat je zo vroeg bent gekomen, Auggie.’ Ik bekijk vluchtig de gezichten in de kamer en neem de tijd om mijn woorden te kiezen. ‘Toen ik gisteravond de dvd’s van de zaak-Long en -Plank bekeek, heb ik iets ontdekt.’

Ik leun over mijn bureau en deel de foto’s die ik heb afgedrukt uit. ‘De hand die je daar ziet, is niet van Todd Long.’

Er gaan kreten van verbazing op. De agenten geven hiermee blijk van plotselinge belangstelling. Bij Auggie is het het geluid van een man die weet dat hij nu te maken krijgt met een ontevreden stadsbestuur. Niets brengt de accountants van een toeristisch stadje meer van hun stuk dan een moordenaar op vrije voeten.

Auggie kijkt alsof hij onpasselijk wordt. ‘Weet je dat zeker?’

‘Zeker genoeg om het onderzoek gaande te houden.’

Hij kreunt als een jongetje wiens ballon lek is geprikt door de grootste pestkop uit de buurt.

Glock stelt een vraag vanaf zijn positie bij de deur. ‘Kunnen we die gast identificeren aan de hand van dat litteken?’

‘Dat kunnen we proberen.’ Ik kijk naar T.J. ‘Ik wil dat je met deze foto langs alle dokters in de stad gaat. En ook in Millersburg.’

‘Komt voor elkaar.’

Ik richt me tot Glock. ‘Ik wil dat jij met Scott Barbereaux gaat praten. Vertel hem over de wijnfles die we hebben gevonden. Vraag hem wanneer hij bij Miller’s Pond was. Probeer erachter te komen met wie hij daar was. Verifieer het. Vraag hem naar 22 september. Maak hem maar een beetje bang.’

Glock knikt. ‘Met plezier.’

‘Zorg ervoor dat je goed naar zijn rechterhand kijkt,’ voeg ik eraan toe.

Ik kijk naar de burgemeester. ‘Auggie, ik vroeg me af of je een spoedvergadering van het gemeentebestuur kunt beleggen om de leden hiervan op de hoogte te brengen. Vertel hun dat we dag en nacht bezig zijn en dat ik aan het eind van de middag een persbericht zal laten uitgaan.’

De burgemeester slaakt een zucht. ‘Tjonge, dat zal wat stof doen opwaaien als ze erachter komen dat die zaak nog niet is gesloten.’

‘Misschien kun je hun voorhouden wat het voor gevolgen zou hebben voor het toerisme als er nog een moord gepleegd zou worden.’

‘Een goed argument.’ Hij staat op. ‘Verder nog iets, Kate?’

Ik schud mijn hoofd en gebaar naar mijn team. ‘We moeten alleen nog wat politiedingen bespreken.’

Hij trekt een grimas, knikt en loopt naar de deur.

Ik wacht even en kijk Glock dan scherp aan. ‘Wil je de deur even dichtdoen?’

Met gefronst voorhoofd voldoet hij aan mijn verzoek en doet de deur dicht.

Ik kijk de mannen stuk voor stuk aan. ‘Laat ik eerst zeggen dat wat hier wordt besproken binnenskamers blijft.’ Donuts, koffie en het vroege tijdstip zijn vergeten. Ze richten hun aandacht alleen op mij. ‘We weten dat de medeplichtige nog vrij rondloopt. Wat betreft het onderzoek hebben we twee dingen die misschien iets kunnen opleveren. Het litteken. En het dna van het sperma dat we bij Mary Plank hebben aangetroffen. Als het dna van Todd Long blijkt te zijn, zijn we terug bij af. Als het niet van Long is, hebben we misschien onze eerst grote doorbraak. Hoewel...’ Ik wacht even om het door te laten dringen. ‘Als de medeplichtige niet in de database van codis zit, zijn we nog nergens.’

‘Hoe lang duurt het voordat we de resultaten over het dna-onderzoek krijgen?’ wil Pickles weten.

‘Tomasetti zet er druk achter, maar meer kan hij niet doen. Het lab loopt achter. Het zal nog een paar dagen duren.’ Ik trek een grimas. ‘Te lang, verdomme. De moordenaar is een monster dat in staat is om een foetus uit een vrouwenlichaam te snijden, alleen om te voorkomen dat we zouden kunnen achterhalen wie de vader is.’

De mannen knikken eensgezind.

‘Ik denk dat ik een manier heb bedacht om die klootzak uit zijn tent te lokken,’ zeg ik.

‘Hoe dan?’ vraagt T.J.

‘We zetten een val, met een aas waar hij geen weerstand aan kan bieden.’

T.J. kijkt om zich heen alsof hij zich afvraagt of hij de enige is die het niet kan volgen. ‘Wat voor aas?’

‘Billy Zook.’

Er ontstaat enig tumult in de kamer. Geen paniek. Een verwachtingsvolle onrust. Het soort onrust dat jagers kennen vlak voordat ze achter een gevaarlijk dier aan gaan.

‘Weet de moordenaar dat die jongen van Zook de moordenaars heeft gezien?’ vraagt Glock.

‘Nog niet. Maar als ik de pers daarvan op de hoogte breng, kun je er donder op zeggen dat hij het aan het eind van de dag ook weet.’

‘De media zijn niet erg betrouwbaar, toch?’ vraagt T.J.

‘Wel als we ze precies vertellen wat ze moeten prijsgeven.’

‘Als we het te makkelijk maken en de getuige met naam en toenaam noemen, zal de moordenaar doorhebben dat het om een val gaat,’ zegt Pickles.

‘Ik noem geen namen. Maar ik noem wel de dvd en ik vertel over het gezicht voor het raam. Ik wed dat de moordenaar een kopie van die opname heeft bewaard.’

Skid knikt. ‘Die gaat hij vast meteen bekijken.’

‘Als wij het gezicht van die jongen hebben kunnen ontdekken, zal hij dat ook zien,’ voegt T.J. eraan toe.

Ik knik. ‘Hij moet er wel iets voor doen. Hij moet die dvd bekijken, het beeld uitvergroten. De jongen herkennen en vinden. Maar als we het te gemakkelijk maken, weet hij dat het een val is.’

Glock leunt achterover in zijn stoel. ‘Hoe weet je dat de moordenaar die jongen zal herkennen? Tja, hoe weet je eigenlijk dat hij de krant zal lezen?’

‘Het plan is niet helemaal perfect,’ geef ik toe. ‘Maar Painters Mill is een klein stadje. Ook al is die jongen amish, het is logisch om aan te nemen dat de moordenaar iets over de getuige zal vernemen. En als hij dat eenmaal heeft gedaan, moet hij erachter kunnen komen wie het is.’

‘Daar zitten veel onzekerheden in, Chief,’ zegt Skid.

‘Ik weet het,’ zeg ik. ‘Maar als je het profiel van de dader in aanmerking neemt, denk ik dat hij erachteraan gaat. Hij is meedogenloos. Hij is uitgekookt. Doortrapt. Billy Zook kan hem levenslang bezorgen. Misschien zelfs een dodelijke injectie. Die kerel heeft al zeven mensen vermoord, onder meer een baby.’

‘Acht mensen, als je de baby meetelt die Mary Plank droeg,’ voegt Pickles toe.

‘Motivatie genoeg,’ zegt Glock.

T.J. trekt zijn wenkbrauwen op. ‘De dader zou ervandoor kunnen gaan.’

‘Klopt. Maar dat denk ik niet. Ik denk dat hij hier woont. Dat hij hier zijn leven heeft. Dat wil hij niet opgeven. Daarom heeft hij Mary Plank en haar familie vermoord.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Als je de situatie bekijkt vanuit het oogpunt van een psychopaat, is het veel makkelijker om iemand die je veiligheid bedreigt uit te schakelen dan om in een ander land opnieuw te beginnen.’

Skid gaat met zijn hand door zijn haar. ‘Dat is wel heel berekenend bedacht.’

‘Hebt u dit al besproken met de familie Zook?’ vraagt Glock.

Ik moet even zuchten. ‘Dat wordt nog een lastig karwei.’

T.J. kijkt van de een naar de ander. ‘Maar loopt die jongen geen gevaar?’

‘Nee,’ zeg ik.

‘Hoe kunt u dat garanderen?’

‘Omdat hij nergens in beeld komt. Ik wel.’

 

Tien minuten later ben ik op weg naar de familie Zook. Glocks aanbod om met me mee te gaan heb ik afgeslagen. De kans dat ik deze conservatieve amish-familie kan overhalen om mee te werken is groter als ik dit alleen doe. Evengoed wordt het nog een zware klus. Mijn amish-achtergrond helpt maar een beetje, vooral omdat ik niet meer tot hun Kerk behoor. Ik ben een buitenstaander die een beroep doet op een gemeenschap die ik lang geleden de rug heb toegekeerd.

Als ik de stad uit rijd staat de ochtendzon fel te stralen aan een strakblauwe hemel. Ik passeer een amish-man die met behulp van een stel muilezels aan het hooien is. Ik heb zo’n haast dat ik nauwelijks de geur van pasgeoogste alfalfa ruik. Op dat moment valt het me op dat er ooit een tijd was dat ik geen idee had van dringende noodzaak. Het leven verliep langzaam en eenvoudig; mijn levensweg zou ongeveer hetzelfde geweest zijn als die van mijn moeder en grootmoeder. Dat veranderde allemaal op de dag dat ik een dodelijk schot loste op Daniel Lapp.

Ik zwaai in het voorbijgaan naar de amish-man. Ik glimlach als hij terugzwaait. Ik draai het grindpad op dat naar Zooks boerderij leidt, in de hoop dat ik William en Alma zover kan krijgen dat ze meewerken.

Ik parkeer achter een zwart rijtuigje.

Halverwege het pad naar het huis hoor ik iemand mijn naam roepen. Ik draai me om en zie William en zijn jongste zoon vanaf de schuur naar me toe komen. Vader en zoon dragen typische amish-werkkleding: een broek met bretels, een blauw werkhemd en een platte strohoed. Hun laarzen zitten vol drek, en ik besef dat ze de varkenshokken moeten hebben uitgemest.

William begroet me in het Pennsylvania Dutch. ‘Guder Mariya.’ Goedemorgen.

Ik zeg hetzelfde. ‘Neem me niet kwalijk dat ik jullie bij het werk stoor.’

‘Isaac en ik wilden net naar binnen gaan voor het middagmaal.’

Onder normale omstandigheden wordt iemand die bij de amish thuis op bezoek gaat tijdens etenstijd uitgenodigd om aan te schuiven. De amish zijn gul met eten, en de vrouwen bereiden grote hoeveelheden. Maar omdat ik door de Kerk uitgestoten ben, vraagt hij het niet. Ik vat het niet persoonlijk op, maar het voorspelt niet veel goeds voor mijn voorstel. ‘Hebben mevrouw Zook en u een paar minuten tijd voor me?’ Ik kijk even naar Isaac. ‘Voor een privégesprek?’

‘Er is veel werk.’

‘Het hoeft niet lang te duren.’

Hij mompelt wat, zonder me aan te kijken.

Ik loop achter hen aan. We gaan het huis binnen door de achterdeur. De keuken is een grote ruimte en ruikt naar gebakken eten en gekookte tomaten. Vanaf de plek waar ik sta, voel ik de hitte van het fornuis. Een rechthoekige tafel met een blauw-met-wit geruit kleed neemt de meeste ruimte in beslag. Alma staat aan het fornuis met een spatel in een ijzeren pan te roeren. Als we binnenkomen kijkt ze naar me en schenkt me een klein lachje. Weckpotten staan te rammelen in kokend water, en ik weet dat ze waarschijnlijk al vanaf de vroege ochtend achter het fornuis staat. Hoewel de ramen open zijn, is het er onaangenaam warm, en het zweet breekt me uit onder mijn uniformblouse.

‘Hallo, Katie,’ zegt Alma.

Met het gevoel dat ik hier niet thuishoor glimlach ik naar haar. ‘Hallo, Alma.’

De tafel is gedekt voor vier mensen, met borden, glazen water en servetten. William neemt zijn plaats in aan het hoofd van de tafel en grauwt: ‘Sis unvergleichlich hees dohin.’

‘Volgende maand klaag je over de kou.’ Alma zet een bord gebakken ham, sperziebonen, gesneden tomaten en brood besmeerd met appelboter voor hem neer.

‘Was je handen, Isaac,’ zegt ze tegen haar zoon. ‘En zeg tegen Billy dat hij beneden komt.’ Ze kijkt me aan. ‘Kate, wil je aanschuiven?’

William werpt haar een scherpe blik toe.

Fronsend zet ze haar handen in haar zij. ‘Mer sot tem sei Eegne net verlose; Gott verlosst die Seine nicht.’ Men moet zijn eigen volk niet in de steek laten; God verlaat de Zijnen ook niet.

‘Ze is onder de Meidung,’ protesteert William.

‘Ze is in ons huis.’

Ik moet bijna glimlachen als William naar zijn eten kijkt en zich gewonnen geeft. Alma richt zich tot mij. ‘Ik heb gebakken ham met groente en brood. Wil je ook een bordje?’

‘Ik heb geen trek, maar bedankt.’ Ik kijk van Alma naar William. ‘Ik ben hier om jullie medewerking te vragen.’

William heft zijn hoofd en kijkt me aan. ‘Dat is voor het eerst, dat de English politie de amish om hulp vraagt.’

Isaac en Billy komen stoeiend de keuken in. William spreekt hen streng toe. ‘Aan tafel, jongens. We gaan bidden.’

Met wantrouwige blikken naar mij gaan Billy en Isaac op de stoelen rechts van William zitten. Alma zet een mandje brood in het midden van de tafel en neemt dan links van haar man plaats. Ik sta bij de keukendeur te zweten in de verzengende hitte, en doe mijn best om me geen buitenstaander te voelen als het gezin het hoofd buigt en William voorgaat in het gebed.

‘O Herr Gott, himmlischer Vater, Segne uns und diese Deine Gaben, die wir von Deiner milden Gute Zu uns nehmen warden, Speise und Tranke auch unsere Seelen zum ewigen Leben, un mach uns theilhaftig Deines himmlischen Tisches durch Jesus Christum. Amen.’ Here God, hemelse Vader, zegen ons en deze spijzen, die wij door Uw milde goedheid tot ons kunnen nemen. Geef ook onze ziel eten en drinken voor het eeuwige leven, en laat ons deelnemen aan Uw hemelse tafel, door Jezus Christus. Amen.

Zelfs na zeventien jaar komen de woorden met een verbazingwekkende helderheid bij me op. Ik heb dat gebed als kind wel duizend keer opgezegd. De herinneringen komen uit een ver verleden weer boven. De bariton van mijn Datt. Sarah, Jonas en ik die onder tafel voedsel ruilden. Mamm die wist wat we deden, maar daar nooit iets van zei omdat ze wist dat Datt dat soort overtredingen soms iets te streng strafte.

De herinneringen vervagen wanneer William zijn hoofd heft, zijn vork pakt en begint te eten. ‘Wat wil je van ons?’

Ik wilde geen politiezaken bespreken waar de kinderen bij zijn, maar misschien krijg ik hierna geen andere gelegenheid meer, dus ik barst meteen los. ‘Het gaat over de zaak-Plank. Ik heb jullie hulp nodig.’

‘Ik zie niet in hoe wij je kunnen helpen,’ zegt Alma. ‘Billy heeft die man niet goed gezien...’

‘Dat weet de moordenaar niet.’

William en Alma kijken me aan. Isaac stopt met eten en kijkt op terwijl er nog een sperzieboon uit zijn mondhoek steekt. Alleen Billy blijft dooreten, zonder acht te slaan op wat er wordt gezegd. ‘Ik begrijp het niet,’ zegt William dan.

‘Ik wil een val zetten. De moordenaar het idee geven dat Billy getuige is geweest. Daarvoor heb ik jullie boerderij een paar dagen nodig. Zodat ik de moordenaar hierheen kan lokken.’

Alma doet haar mond al open, maar William is haar voor. ‘Ik sta niet toe dat je mijn gezin in gevaar brengt.’

‘Dat is te gevaarlijk voor Billy,’ zegt Alma gelijktijdig.

Ik kijk hen recht aan. ‘Niemand van jullie loopt gevaar.’

William legt zijn vork neer. De blik die hij me toewerpt doet me huiveren. ‘Wij zijn amish, geen stomme boerderijbeesten.’

‘Je weet best dat ik dat niet denk,’ zeg ik gepikeerd.

William kijkt kwaad. Hij werpt een blik op zijn kinderen, gebaart naar de woonkamer en zegt: ‘Isaac en Billy, ga naar jullie kamer.’

Alma’s blik schiet van mij naar haar man. ‘William...’

‘Ga!’ Hij wijst met zijn hand naar de deur.

Isaac grijpt snel een stuk brood uit het mandje en zonder een woord vluchten de broers de keuken uit. William kijkt me met een beschuldigende blik aan. ‘Ik sta niet toe dat je mijn huis binnenkomt en mijn kinderen bang maakt.’

‘William, als het niet zo belangrijk was, zou ik hier niet zijn. Maar ik moet de moordenaar te pakken krijgen. Ik heb een verantwoordelijkheid tegenover de inwoners van deze stad, ik moet over hun veiligheid waken.’

‘De moordenaar is een Englischer,’ zegt William kwaad. ‘Dit is geen amish-zaak.’

‘De familie Plank was amish,’ werp ik tegen.

‘Ik kan je niet helpen.’ William pakt zijn vork weer op en begint iets te nadrukkelijk te kauwen.

‘Als ik hem niet tegenhoud, zal hij weer een moord plegen.’

Hij kauwt nog hardnekkiger en negeert me.

Gefrustreerd kijk ik naar zijn vrouw. ‘Als jullie alleen even willen luisteren naar wat ik te zeggen heb.’

‘Ik heb genoeg gehoord.’ De amish-man staat abrupt op. ‘Treed niet in contact met ongelovigen; immers, wat heeft gerechtigheid gemeen met onrecht? En wat heeft licht gemeen met donker?’

Dit is een gedeelte van een doctrine die een amish verbiedt zaken te doen met buitenstaanders. Ik heb hem in mijn jeugd vele malen gehoord. Ik geloof er nu evenmin in als toen.

‘Ja, we zijn twee verschillende gemeenschappen,’ zeg ik tegen hem. ‘Amish en English. Maar we vormen samen één stad. En de moordenaar maakt geen onderscheid tussen deze twee gemeenschappen.’

Zonder me aan te kijken mompelt William iets in het Pennsylvania Dutch.

Alma zet haar handen in haar zij. ‘Maar hoe zit het dan met de mensen die in gevaar zijn, William? Als het in onze macht ligt om die te beschermen, misschien is dat dan de weg die God ons voorhoudt.’

Haar man laat zijn hand met een klap op de tafel neerkomen, zo hard dat het bestek rammelt. ‘Nee!’

Ik had geweten dat het niet makkelijk zou worden om dit plan aan hen te slijten. Hun positie, afgescheiden van de buitenwereld, kleurt elk aspect van de werkelijkheid van een amish. Mijn eigen ouders hielden er dezelfde denkwijze op na. In dit geval vermoed ik dat er onder die denkwijze ook angst om zijn zoon schuilgaat.

Omdat ik besef dat er voor mij niets meer te zeggen valt, kijk ik William nog een laatste keer aan. ‘De amish zijn niet de enige kinderen Gods in deze stad. Denk daar vanavond aan als je probeert de slaap te vatten.’

De emotie die in mijn stem doorklinkt verbaast me. Vol afkeer van hen en van mezelf loop ik naar de deur; ik ruk hem open en loop te hard de trap af naar de straat. Ik ben bijna bij mijn auto als ik mijn naam hoor roepen. Als ik me omdraai zie ik William de trap af komen. Alma staat in de deuropening toe te kijken.

William komt naast me staan. Het duurt even voordat we iets zeggen. Dan verbaast hij me met de woorden: ‘Ik zal met bisschop Troyer praten.’

Ik weet niet of dat positief of negatief is, omdat ik geen idee heb of de bisschop hier zijn zegen aan zal geven. Ik wil hem zeggen dat de veiligheid van mensen zwaarder telt dan deze botsing tussen twee culturen. Maar omdat ik zo ontzettend graag wil dat hij meewerkt, slik ik het in. ‘Bedankt.’

‘Gott segen eich,’ zegt hij, en dan draait hij zich om en loopt weg.