17

Sommige zaken zijn ingewikkelder dan andere. Het is niet zo dat de daders per se gewiekster zijn; de meeste zijn even stompzinnig als de misdaden die ze begaan. Vaker is het de relatie tussen de betrokken agenten die een onderzoek in de war schopt. Ik heb de pech dat de zaak-Plank even complex dreigt te worden als het dna waarvan we de oplossing verwachten. Het rakelt een deel van mijn verleden op waarvoor ik al zeventien jaar wegloop. Een verleden waarvan ik weet dat ik het uiteindelijk onder ogen zal moeten zien.

Terwijl Tomasetti en ik teruggaan naar het bureau denk ik na over de keuzen die ik heb gemaakt als veertienjarig meisje en de demonen die daaruit voortgekomen zijn. Hij heeft niets meer gezegd sinds we uit het café zijn vertrokken. De stilte is onaangenaam, maar toch heb ik die liever. Ik denk hij ook. Of misschien is stilte veiliger dan praten. God weet dat ik niet heel veel van mannen weet, maar ik ben er vrij zeker van dat hij vannacht bij me wil zijn. Ik weet niet zeker of ik zo sterk in mijn schoenen sta dat ik kan weigeren als hij aandringt.

Het is bijna tien uur in de avond als Tomasetti op een bezoekersplaats voor het bureau parkeert en de motor uitzet. Met zijn handen op het stuur tuurt hij recht voor zich. ‘Ga met me mee naar het motel.’

Ik voel sterk de neiging om ja te zeggen. Hij is een bedreven minnaar, en het zou heel gemakkelijk zijn me daar een paar uur in te verliezen. Ik wil mijn besluiteloosheid aan de wodka wijten, maar mijn innerlijke strijd is niet alleen maar te wijten aan alcohol. Het maakt me bang, omdat ik er vrijwel zeker van ben dat wat ik voel niet tot bedaren gebracht kan worden door een orgasme.

‘Dat kan ik niet.’ Ik kijk hem niet aan, maar ik voel zijn blik.

‘Ik geloof dat ik me nog steeds afvraag of we...’

‘Misschien is dat het probleem. We hebben nog geen naam gegeven aan wat we hebben.’

‘We hebben een relatie,’ zegt hij.

Eindelijk kijk ik hem aan. ‘Waarop is die gebaseerd?’

‘Wederzijds respect. Bewondering.’ Hij glimlacht. ‘Supergoeie seks.’

‘En vriendschap dan?’ zeg ik. ‘Vertrouwen?’

‘Dat ook.’

Op dat moment weet ik dat ik, als ik nu niet uitstap, het nooit zal doen, dus grijp ik de hendel van het portier. ‘Ik moet gaan.’

Hij pakt mijn arm. ‘Geef onze relatie niet op.’

‘Dat doe ik niet.’ Ik open het portier, glip de auto uit en buig me naar hem toe. ‘Tot morgen.’

 

Ik ben een van de mensen die met weinig slaap toe kunnen. Waarschijnlijk maar goed ook, aangezien ik veel last heb van slapeloosheid. Vannacht weet ik niet of het daardoor komt of doordat Tomasetti mijn hersenen in een knoop heeft gelegd. Waarschijnlijk van allebei een beetje.

Nadat ik hem bij het bureau had achtergelaten, was ik te gespannen om naar huis te gaan, dus belde ik Mona en kreeg ik alle informatie over Jack Warner, Longs alibi. Hij is eigenaar van bouwbedrijf Backwoods Construction, een kleine firma die gespecialiseerd is in blokhutten ontwerpen en bouwen. Hij is gescheiden. Geen kinderen. Geen strafblad – behalve dan een bekeuring voor te hard rijden. Ik heb niet veel hoop dat dit nuttige informatie oplevert. Toch moet het alibi geverifieerd worden, en aangezien ik niet kan slapen, kan ik net zo goed aan het werk gaan.

Het is inmiddels halfelf, en ik sta al een halfuur voor Warners huis geparkeerd. Toen ik aankwam heb ik aangeklopt, maar er werd niet opengedaan. Bij de gedachte aan mijn lege bed thuis en de verleiding om naar Tomasetti in zijn motel te gaan, besloot ik op Warner te wachten.

Hij woont in een chic A-framehuis met veel glas en rustieke details. Het staat op een stuk grond van een halve hectare; er staan zoveel bomen dat ik amper het licht op de veranda kan zien. Aan de achterkant grenst het aan Painters Creek – een van de meest geliefde wijken in de stad – en het is waarschijnlijk een klein kapitaal waard.

Terwijl ik het huis bekijk, merk ik dat ik aan Todd Long zit te denken. De tegenstellingen tussen Warner en Long zijn opvallend. Long is een ex-gedetineerde die de dagen doorbrengt met rommel in wagens aan het spoor scheppen en die ’s nachts in een trailer slaapt. Warner daarentegen heeft een aannemersbedrijf en woont in een van de mooiste huizen van de stad. Wat hebben ze met elkaar te maken? Zijn het alleen maar drinkmaatjes? Vrienden? Kennissen?

Ik overweeg dan maar naar huis te gaan als ik autolampen mijn kant op zie komen. Een slanke zwarte bmw cabriolet rijdt de oprit van Warner op. Ik herinner me dat Mary Plank gezien is toen ze in een donkere auto stapte. Even later gaat het licht binnen aan. Ik geef een dot gas, draai de oprit op en parkeer.

Terwijl ik naar de voordeur loop, komt het bos om me heen tot leven met een kakofonie van krekels en kikkers in de beek. Ergens in de buurt roept een uil. Motten en andere insecten cirkelen rond de lamp op de veranda. Ik loop de houten trap op en klop op de deur. Warner doet bijna onmiddellijk open.

Het eerste wat me opvalt is dat hij er goed uitziet. Ik schat hem rond de dertig; hij heeft bruin haar en ogen met de kleur van espresso. Hij heeft de gebruinde teint van iemand die veel tijd in de zon doorbrengt. Hij ziet er niet echt afgetraind uit, maar de omvang van zijn armen wijst erop dat hij aan gewichtheffen doet. Hij draagt een marineblauwe polo met het logo van een beroemde ontwerper op de borstzak. Een verschoten spijkerbroek maakt het geheel af. Bootschoenen zonder sokken.

‘Jack Warner?’ Ik laat mijn penning zien.

Hij kan zijn verbazing niet verhullen. ‘Ja?’

‘Ik ben Kate Burkholder, commissaris van politie. Ik zou u graag een paar vragen stellen.’

Hij kijkt langs me heen alsof hij een hele vloot politiewagens verwacht te zien met zwaailichten en sirenes. ‘Waar gaat het om? Is er iets gebeurd?’

‘Niets aan de hand, meneer.’ Ik probeer wat nonchalanter te doen. ‘Ik wil alleen iets verifiëren.’

‘Poeh.’ Hij blaast uit, legt een hand tegen zijn borst en lacht. ‘Ik dacht even dat er misschien een ongeluk was gebeurd. Met mijn moeder of mijn zusje.’ Weer een zucht. ‘Ik denk dat het door het late uur komt dat ik aan een ramp dacht.’

‘Excuses daarvoor.’ Ik probeer hem met een glimlach gerust te stellen. ‘Ik kan morgen terugkomen, als u dat liever hebt.’

‘Nee, natuurlijk niet.’ Hij stapt naar achteren en doet de deur wijd open. ‘Ik ben trouwens toch een nachtbraker. Komt u binnen.’

Ik loop een grote woonkamer in met grof gestuukte muren en hoge plafonds met zware, ruwe houten balken. Een leren bank en twee stoelen van koeienhuid vormen een zithoek bij een enorme natuurstenen open haard.

‘Mooi huis,’ zeg ik.

‘Dank u. Ik heb het zelf ontworpen en vier jaar geleden laten bouwen. Sindsdien ben ik er altijd mee bezig.’

Boven de open haard wordt mijn aandacht getrokken door een opvallende zwart-witfoto van een enorme beer met een grote zalm in zijn muil die op een oever staat. ‘U bent ook fotograaf?’

‘Die heeft mijn neefje genomen.’ Hij grijnst schaapachtig. ‘Vlak voordat we er als een haas vandoor gingen.’

Ik lach ook.

Hij gebaart naar de bank. ‘Gaat u zitten.’

Terwijl ik dat doe zie ik de Mexicaanse vazen op een salontafel die de vorm heeft van een koffer. Aan de muur tegenover me zie ik een stuk rustiek hout waarop een zeshoekige ster is geschilderd.

‘Interessant stukje kunst,’ zeg ik.

Hij kijkt naar het symbool en glimlacht. ‘Ik heb een paar maanden geleden een schuur neergehaald voor een man in Coshocton County. Die schuur was bijna tweehonderd jaar oud. Ik vroeg of ik de sterren mocht meenemen, en dat vond hij goed. Ik heb ze overgeschilderd en verkocht aan een van de cadeauwinkels in de stad. Ik vond ze heel mooi. Zelf heb ik er ook een gehouden.’

Er begint een belletje bij me te rinkelen. ‘Welke winkel?’

‘De Carriage Stop, vlak voor het verkeersplein.’

‘Komt u daar vaak?’

‘Voor de kerst en met verjaardagen – u kent het wel.’ Hij legt een kussen in Navajo-patroon aan de kant en gaat op de stoel tegenover me zitten. ‘Wilt u iets drinken? Koffie?’ Hij glimlacht. ‘Een biertje? Ik heb Little King’s.’

Hij probeert me te paaien. In andere omstandigheden was het hem misschien gelukt. Vanavond word ik daarvoor te veel door de zaak in beslag genomen. ‘Kunt u me vertellen waar u zondagavond bent geweest?’

‘Natuurlijk.’ Hij buigt naar voren en zet zijn ellebogen op zijn knieën. ‘Rond zessen ben ik van kantoor vertrokken en ik ben toen naar de Brass Rail gegaan. Daar heb ik een hamburger en een paar biertjes genomen. Ik heb poolbiljart gespeeld met een paar jongens, en ben zo rond middernacht vertrokken.’

‘Blijft u altijd zo lang op als u de volgende dag moet werken?’

Weer die innemende glimlach. ‘Zo oud ben ik nog niet, Chief.’

Deze keer beantwoord ik zijn lach niet. ‘Was u alleen?’

‘Met een paar maatjes.’

‘Mag ik hun namen?’

Hij knijpt zijn ogen half dicht. ‘Nou, ik was met een vriend van me, Todd Long. Alex Miller, van mijn werk, was er ook.’ Hij houdt zijn hoofd schuin. ‘Mag ik weten waarom u me vraagt wat ik zondagavond heb gedaan?’

Ik haal mijn notitieboek tevoorschijn. ‘Hoe lang kent u Todd Long al?’

‘O, al vanaf de basisschool. Ik heb hem een keer in elkaar geslagen toen we in de vierde zaten.’ Hij glimlacht. ‘Sinds die tijd zijn we vrienden.’

‘Goede vrienden?’

‘Ik ken hem al lang, maar echt heel goed zijn we niet met elkaar.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘We zijn denk ik uit elkaar gegroeid, vooral toen hij voor inbraak moest zitten. Een ander leven. U kent het wel.’ Hij zwijgt even en kijkt me ernstig aan. ‘Zit Todd soms in de problemen?’

‘Ik wilde alleen weten of het waar is wat hij heeft gezegd.’

Warners ogen worden groot. ‘Wacht even. Dat was de avond...’ Hij legt zijn hand op zijn borst en laat zich in zijn stoel achterover vallen alsof hij verbijsterd is. ‘Dit heeft toch niets te maken met die amish-familie? Die familie die vermoord is? Jezus christus, daar kan Todd niets mee te maken hebben gehad.’

‘Ik onderzoek alleen welke mensen ik kan uitsluiten.’

‘Wat een opluchting. Ik dacht heel even dat u Long als verdachte zag.’

‘Dit is niet meer dan routine.’ Ik vertel hem over de getuige die een donkere truck heeft gezien. ‘We controleren de eigenaars van elk voertuig dat voldoet aan de beschrijving.’

‘Ik snap het.’ Hij fluit even. ‘Een schokkende misdaad.’

‘Kende u een van de familieleden?’ vraag ik.

‘Ik heb ze nooit ontmoet.’

‘En Mary Plank?’ Ik let goed op zijn ogen, maar die verraden niets.

‘Nee, waarom vraagt u dat?’

‘Zij werkte in de winkel van Evelyn Steinkruger.’

‘Aha.’ Hij trekt een gepaste grimas. ‘Nooit gezien. Het spijt me.’

Ik sta op en loop naar de deur. ‘Bedankt voor uw tijd.’

‘Geen probleem, hoor. Ik hoop dat jullie hem te pakken krijgen.’

‘Maak u geen zorgen,’ zeg ik. ‘Dat gaat lukken.’

 

Als ik terugloop naar de auto word ik overvallen door onzekerheid. Ik zou me beter moeten voelen nu Longs alibi is bevestigd. Maar iets aan mijn bezoek aan Warner bezorgt me een onrustig gevoel. Misschien omdat hij iets te maken blijkt te hebben met de winkel waar Mary werkte. Ik weet dat het een kleine stad is, en dat zulke toevalligheden te verwachten zijn. Toch is het voor mij genoeg om hem op mijn lijstje met belangrijke personen te zetten.

Ik strijd nu al bijna drie dagen tegen de klok, en het enige wat ik heb gevonden zijn doodlopende sporen die naar nog meer doodlopende sporen leiden. Een cyclus die me het gevoel geeft van een hamster die rondjes draait in een rad.

Ergens weet ik dat er niet zoiets bestaat als de perfecte moord. Iemand moet iets hebben achtergelaten. Hoe onbeduidend of schijnbaar onbetekenend ook, het is mijn taak om het te vinden. Dat ben ik aan de familie Plank verschuldigd. Ik ben het verschuldigd aan deze stad en de mensen die ik heb gezworen te dienen en te beschermen. En bovenal ben ik het aan mezelf verschuldigd.

Zeventien jaar geleden is mij geen recht gedaan voor de misdaad die tegen me is gepleegd. Maar nu ben ik agent. Het ligt in mijn macht om dit uit te zoeken en een ander jong amish-meisje recht te doen dat dat zelf niet kan.

 

De zon is nog niet echt boven de horizon uit wanneer ik mijn auto op de parkeerplaats voor het bureau neerzet. Naast me staat de Ford Escort van Mona, bedekt met een diamanten laagje vorst. De surveillancewagen van T.J. staat verderop, en ik weet dat hij vroeg is gearriveerd om zijn internetopdracht af te maken voordat hij op patrouille gaat.

Mona zit achter het schakelpaneel in de meldkamer, met haar voeten op het bureau, een lolly in haar mond en een studieboek opengeslagen voor zich. Ze haalt haar voeten van het bureau zodra ze me ziet binnenkomen. ‘Hallo, Chief.’

‘Je ziet eruit alsof je het druk hebt.’

Ze grijnst. ‘Het is best rustig geweest.’

‘Zo hebben we het graag.’

T.J. steekt zijn hoofd boven de wand van zijn werkplek uit. ‘Hebt u even?’

Ik loop zijn werkplek binnen en zie dat zowel zijn bureaucomputer als zijn laptop aanstaat. Een printer die ik nog nooit eerder heb gezien staat op een kastje te zoemen, en ik besef dat hij die van huis moet hebben meegebracht. ‘Iets belangwekkends gevonden?’

T.J. kijkt ongemakkelijk als hij achter zijn computer kruipt. ‘Ik ben gisteravond en vanochtend terechtgekomen op een paar, eh... pornosites. En ik moet zeggen, daar zitten bizarre dingen tussen.’

‘Bizarre moord of bizarre seks?’

‘Beide.’ Hij wordt rood. ‘Ik bedoel fetisjisme.’

‘Gewelddadig?’

‘Meest voetenfetisjisme.’

‘Dat is inderdaad bizar.’

Hij slaat een paar toetsen aan. ‘We hebben man met man. Vrouw met vrouw. Dier met vrouw.’ Hij kijkt me aan. ‘Hebt u ooit gezien hoe groot...’

‘Beperk je tot de zaak, T.J.,’ val ik hem in de rede voordat hij verder kan gaan.

‘O. Oké.’ Hij rijdt zijn stoel naar de laptop, logt in en tikt zijn wachtwoord. ‘Ik was op zoek naar iets van de amish, toen ik werd overladen door porno. Websites vol.’

‘Ieder zijn meug,’ mompel ik.

‘Dat zal wel.’ Hij geeft me een vel papier. ‘Hier is een lijst met websites met IP-adressen. Ik heb fotopapier gekocht en een paar van die, eh... afbeeldingen... geprint. Veel van de vrouwelijke, eh... plegers beantwoorden niet aan de beschrijving van Mary Plank, maar ik heb alles wat een beetje in de buurt kwam geprint. Veel... acteurs dragen een pruik en proberen hun identiteit te verbergen.’

‘Laat eens kijken.’

‘Ik heb er een stuk of tien gevonden.’ Hij reikt me een manillamap aan met foto’s van twaalf bij vijftien. ‘Ze zijn nogal schokkend, Chief.’

Ik pak de map en sla hem open. Hij heeft gelijk. De foto’s zijn niet alleen schokkend, maar ook verontrustend. Woede welt in me op als ik een jonge vrouw zie in traditionele amish-klederdracht. Een eenvoudige jurk. Een kapp van gaas. Geen make-up. Ze is blank. Bruin haar dat hier en daar onder de kapp uit springt. De foto is van redelijk goede kwaliteit, maar haar gezicht is weggedraaid, zodat ik haar trekken niet kan zien. Ze kan amish zijn, maar ook niet; het is onmogelijk te zien, maar het voelt als heiligschennis.

De vrouw ligt met twee mannen op een antiek uitziend stalen bed. Ik zie verkreukelde witte lakens. Een kamer met witte muren, zonder ramen. Overal schaduwen, zodat de foto de sfeer ademt van een oude film. De vrouw zit schrijlings op een blanke man, die op zijn rug ligt. Hij is achter in de twintig of begin dertig. Donkerbruin haar. Sikje. Hij heeft zijn hoofd zo gedraaid dat ik zijn gezicht niet kan zien. Een tweede blanke man grijpt haar heupen en rijdt tegen het achterlichaam van de vrouw. Ook zijn gezicht is weggedraaid. Hij is groter, en zwaar gespierd. Een gewichtheffer misschien. Meer lichaamshaar. Bakkebaarden. Geen baard. Geen moedervlekken te zien.

Ik ben niet preuts van aard, maar dit brengt me van mijn stuk. Ik tuur naar het profiel van de jonge vrouw. Haar hoofd heeft ze in haar nek geworpen, alsof ze in extase is. Haar jurk is van voren open en onthult haar kleine borsten. Ik kan niet zien of het Mary Plank is. Ze heeft een mooie huid en een meisjesachtig figuur. Ze lijkt me nog heel jong. Zo mager dat ik haar ribben kan tellen. Maar haar handen hebben nog dat mollige van een kind.

Ik probeer de details in me op te nemen met de afstandelijke blik van een agent, maar ik hoor de woede in mijn oren bonzen. Ik voel het schaamrood op mijn kaken. En een droefheid in mijn hart die me verbaast.

‘Is zij het?’ De woorden van T.J. onderbreken mijn schemertoestand.

‘Moeilijk te zien.’

‘Ze hielden tijdens de opnamen hun gezicht weg van de camera.’

‘Ik begrijp waarom ze niet herkend willen worden. Dit is behoorlijk heftig materiaal.’ Ik kijk even naar de map in mijn hand. Ik wil de andere foto’s niet zien, maar ik heb geen keus. ‘Geef de domeinen en IP-adressen door aan Tomasetti. Laat het bci de eigenaars van de sites achterhalen.’

‘Oké.’

‘Intussen kun je misschien op whoisit.com contactinformatie of namen achterhalen.’

‘Dat wordt vast niet makkelijk.’

‘Misschien hebben we geluk.’

Ik neem de map mee naar mijn kantoor, zodat ik alles in beslotenheid kan bekijken. Ik ben halverwege wanneer de deurbel gaat. Ik kijk om en zie Tomasetti binnenkomen met een blad met zes grote bekers koffie. Glock volgt met een witte papieren zak. Ondanks mijn vaste voornemen om me niet uit het lood te laten slaan voel ik een rilling door mijn hele lichaam gaan die absoluut niets te maken heeft met koffie of donuts.

‘Hersenvoer,’ licht Glock toe.

Skid komt na Glock binnen. ‘Dan moet je wel hersens hebben, man.’

‘Kunnen jullie nou nooit eens iets gezonds meebrengen?’ Mona eigent zich de zak toe en gaat ermee naar de koffiekamer. ‘Telt een appelbeignet als een portie fruit?’

‘Wij zijn agenten,’ zegt Skid. ‘Wij eten donuts.’

Ik voel Tomasetti’s ogen als ik naar mijn kantoor loop. Ik weet dat het een domme reactie is om hem te ontlopen. We werken samen; het is meer dan waarschijnlijk dat ik elke dag met hem te maken krijg totdat de zaak gesloten wordt. Maar alleen als ik hem zie raak ik al een beetje van de leg.

Ik kruip achter mijn bureau, sla de map open en kijk de foto’s door. Allemaal jonge vrouwen in verschillende stadia van ontkleding, verwikkeld in een of andere vorm van seks. Oraal. Anaal. Met z’n drieën. Allemaal dragen ze amish-kleding. Kapps. Eenvoudige jurken. Degelijke schoenen. Maar elke overeenkomst met eenvoud of degelijkheid houdt daarmee op. De foto’s zijn zeer expliciet en afschuwelijk om naar te kijken.

Ik verdeel de foto’s in twee stapeltjes. T.J. heeft goed werk gedaan, maar geen van de gezichten van de vrouwen is volledig zichtbaar. Van de twaalf opnamen zouden er tien van Mary Plank kunnen zijn. Het enige wat ik op dit moment kan doen is ze aan John geven en wachten tot het bci ze kan uitvergroten en er iets herkenbaars op te zien is. Een moedervlek of litteken dat ik kan herleiden tot Mary Plank. Er bestaat een kans dat zijn technici in staat zijn de eigenaars van de websites te achterhalen. Op grond daarvan kunnen ze de persoon lokaliseren die het beeldmateriaal heeft geleverd.

Mijn hersenen zijn dit nog aan het verwerken als ik opkijk en Tomasetti in de deuropening van mijn kantoor zie staan. ‘T.J. zei dat je foto’s hebt.’

Mijn ogen willen hem ontwijken, maar ik dwing mezelf hem aan te kijken. ‘Hij heeft ze van internet gehaald. Amish-fetisjisme. Een paar meisjes zouden Mary Plank kunnen zijn.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Kun je iemand bij het bci naar de domeinen en de IP-adressen laten kijken? Misschien kunnen we de eigenaar van de site vinden of op z’n minst achterhalen wie die foto’s erop heeft gezet.’

‘Dat kunnen we proberen. Het probleem is dat een hoop pornosites uit het buitenland komen, waar we weinig of niets over te zeggen hebben. Het kan wat tijd gaan kosten.’

Zuchtend kijk ik naar de twee stapeltjes foto’s. ‘Deze zijn het meest veelbelovend.’

Tomasetti gaat op de stoel tegenover me zitten en pakt de foto’s, die hij snel doorkijkt. Ik zie zijn blik verstrakken. Hij fronst zijn wenkbrauwen. Er verschijnen rimpels aan weerszijden van zijn mond. ‘Jezus. Die meisjes zien er nog jong uit.’

‘Inderdaad.’ Ik pak het dossier, haal er een van de autopsiefoto’s van Mary Plank uit en leg die op het bureaublad tussen ons in. ‘Kan het lab die foto’s uitvergroten? En misschien vergelijken met de autopsiefoto? Als er een moedervlek of zoiets te zien is, kunnen we eventueel bevestigen dat zij het is.’

‘Ik zal ze vanochtend nog per koerier laten bezorgen.’ Hij richt zijn blik op mij. ‘Heb je Longs alibi gecontroleerd?’

‘Warner heeft het bevestigd. Hij klonk wel geloofwaardig. Maar let wel, hij heeft volkskunst verkocht aan Evelyn Steinkruger van de Carriage Stop.’

‘Dus hij kan in verband gebracht worden met die winkel.’ Hier denkt hij even over na. ‘Kent hij dat meisje Plank?’

‘Hij zegt van niet.’

‘En die andere pick-upeigenaar?’

‘Robert Allen Kiser.’ Ik werp een blik op mijn notities. ‘Glock heeft met hem gesproken. Kiser was op de vergadering en de receptie van de Lion’s Club, en die duurde tot een uur ’s nachts.’

‘Zijn daar getuigen van?’

‘Een stuk of tien.’ Ik zucht. ‘Na de receptie is Kiser met zijn vrouw naar huis gegaan.’

‘Wat voor indruk had Glock van hem?’

‘Hij zei dat hij wel een betrouwbare vent leek.’

‘Iedereen lijkt verdomme een betrouwbare vent.’

Ik houd niet van die cynische toon bij hem, maar ik voel dat ik naar hetzelfde cynisme neig. Ik pak de telefoon en toets het nummer van de meldkamer in.

‘Mona, mag ik de adresgegevens van Glenda Patterson?’ Patterson is de vriendin van Scott Barbereaux. ‘Op haar werk en privé.’

‘Komt eraan, Chief.’

Ik hang op en zucht. ‘Je weet dat het een zaak van niks wordt als je de alibi’s van de alibi’s gaat zitten checken.’

Tomasetti zit tegenover me de foto’s te bekijken. Zijn gebruikelijke pokerface drukt nu een en al walging uit. ‘Heb je weleens bij Zedendelicten gewerkt?’ vraagt hij.

Ik schud mijn hoofd. ‘Ik ben rechtstreeks naar Moordzaken gegaan.’

‘Het klinkt vreemd, maar ik heb altijd gedacht dat het bij Zedendelicten op de een of andere manier erger was. Een hoop smerige zaakjes. Prostitutie. Drugs. Porno. Vooral als er kinderen bij betrokken zijn.’ Hij legt de foto’s in het dossier en slaat het dicht. ‘Bij Moordzaken zijn de doden dood. Over en uit. Ze lijden niet meer. De levenden gaan door. Die blijven lijden. Sommigen blijven eindeloos dezelfde cyclus herhalen.’

‘De levenden hebben altijd hoop,’ zeg ik.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Soms niet.’

Mijn mobieltje trilt op mijn heup. Ik haal het tevoorschijn. Mijn hart klopt in mijn keel als ik op het schermpje zie dat het het kantoor van de sheriff van Lancaster County is.

‘Met hulpsheriff Phelps van Lancaster County. Korporaal Rossi zei dat ik u moest bellen wanneer ik bisschop Fisher had gevonden.’

‘Bent u nu bij hem?’

‘Hij staat op zijn veranda een kop koffie te drinken.’

‘Kunt u vragen of hij aan de lijn komt?’

‘Natuurlijk.’

Ik leg mijn hand op de telefoon en kijk naar Tomasetti. ‘Ik heb de bisschop van Aaron Plank aan de lijn, van Lancaster County.’

‘Goed werk.’

Ik glimlach, en dan hoor ik bisschop Fisher. Ik begroet hem in Pennsylvania Dutch, leg uit wie ik ben en vraag hem naar de familie Plank.

‘Het heeft me erg veel verdriet gedaan toen ik hoorde dat Amos en Bonnie Plank en hun kinderen zijn overleden.’ De bisschop praat met het slepende, zware accent dat kenmerkend is voor veel amish in het Midwesten. ‘Maar ik weet dat ze in de goddelijke orde der dingen en de wil van God geloofden.’

‘Hebt u hen goed gekend?’

‘Ja. Ik heb hun huwelijksplechtigheid geleid. Ik heb hen door de jaren heen vele malen gesproken.’

‘Weet u waarom ze uit Lancaster County zijn weggegaan?’

Voor de eerste keer zwijgt hij even. ‘Een paar jaar geleden waren er wat problemen met hun zoon, Aaron. Het ging om een Englischer. Daardoor kregen Bonnie en Amos problemen. Sommige leden van de gemeenschap konden Aarons... relatie met deze buitenstaander niet goedkeuren, noch de manier waarop Amos en Bonnie ermee omgingen. Ten slotte heeft Amos besloten dat ze maar beter opnieuw konden beginnen in een nieuw kerkdistrict, en toen is hij met zijn gezin vertrokken.’

‘Kunt u me iets meer vertellen over die problemen?’

‘Bonnie hield heel veel van haar zoon. Ze was een zeer verdraagzame vrouw. Ze was bereid bijna alles te dragen om haar zoon bij hen te houden. Amos was niet zo verdraagzaam. Evenmin als de gemeenschap in haar totaliteit.’

‘Dus daardoor ontstond er onenigheid tussen hen?’

‘Zowel tussen Bonnie en Amos als tussen de familie Plank en enkele gemeenschapsleden. Aaron was niet berouwvol en weigerde zijn zonden te biechten. De Ordnung verbood die relatie, vooral met een buitenstaander.’

‘Maakte de gemeenschap bezwaar tegen een homoseksuele relatie?’

‘Er werd veel gekletst.’ De oude man laat een vermoeide zucht horen. ‘Wer lauert an der Wand, heert sie eegni Schand.’ Wie aan de muren luistert, hoort anderen over zijn fouten praten.

Het is niet voor het eerst dat ik dat gezegde hoor. Als de amish een zwakke plek hebben, is het dat ze nogal oordelend zijn. ‘Dus de Planks zijn weggegaan om een nieuwe start te maken?’

‘Een nieuwe start in een nieuw kerkdistrict in Ohio.’

‘Wat kunt u me vertellen over Aarons verstandhouding met zijn familie?’

‘Die was onstuimig. Verstoord. Amos was een goede vader, een harde werker die goed voor zijn gezin zorgde. Maar hij was ook ongedurig. Aaron was koppig.’

‘Maakten ze ruzie?’

‘Vaak.’

‘Is een van hen weleens gewelddadig geworden?’

Weer een vermoeide zucht. ‘Er is een paar keer gevochten.’

‘Vertelt u daar eens over.’

‘Dat gebeurde in de tijd dat Aaron besloot dat hij niet bij de Kerk wilde horen. Amos was van streek en verbood Aaron om met de Englischer om te gaan. Op een avond betrapte hij de buitenstaander in de schuur, samen met Aaron. Ik weet niet wat er is gebeurd, maar Amos verloor zijn zelfbeheersing en vloog op de Englischer af.’

‘En Aaron?’

‘Die pakte een hooivork en ging daarmee zijn Datt te lijf.’

Nu begrijp ik waarom Aaron dat deel van zijn strafblad heeft verzwegen. ‘Hoe was Amos eraan toe?’

‘Hij moest naar het ziekenhuis.’

‘Is Aaron gearresteerd?’

‘De English politie werd erbij gehaald. Hij is gearresteerd en naar het huis van bewaring gebracht.’

‘Maar zijn zaak werd voorgeleid aan de kinderrechter.’

‘Ik weet niets van Englishe wetten, maar ik geloof dat het inderdaad zo was.’

‘Bedankt dat u tijd hebt willen maken om met me te praten, bisschop.’

‘Ik zal voor de familie Plank bidden.’

‘Ik denk dat ze dat heel erg zouden waarderen.’

Gott segen eich.’ God zegene je.

Als ik de verbinding verbreek zie ik Tomasetti met een intense blik naar me kijken. ‘Dat was een interessant gesprek.’

‘Aaron Plank heeft op zijn zeventiende zijn vader aangevlogen met een hooivork.’

‘Hij moet goed kwaad geweest zijn om zoiets te doen.’

‘Hij heeft het er niet over gehad toen ik met hem sprak.’

‘Misschien moeten we hem nog een kans geven om daarmee voor de dag te komen.’

‘Als hij nog in de stad is.’

‘Aangezien hier maar één motel is, zal het niet moeilijk zijn om daarachter te komen.’

Ik pak mijn sleutels en sta op. ‘Je wordt verdomd goed in dat politiegedoe, Tomasetti.’

‘Ik probeerde alleen maar indruk op je te maken.’

‘Het werkt.’