23

Op weg naar buiten neem ik Glock mee. ‘We hebben misschien een getuige,’ zeg ik terwijl ik achter het stuur van de Explorer kruip.

‘Dat meent u niet!’ Zijn toon drukt ongeloof uit als hij naast me gaat zitten. ‘Waarom heeft die zich niet laten horen?’

‘Omdat het een kind is.’

‘Een kind? Verdomme. Wie is het?’

‘Billy Zook.’

Ik zie dat hij in zijn geheugen graaft. ‘Die amish-jongen van de varkensboerderij?’

‘Die amish-jongen met een spraakgebrek en een verstandelijke handicap.’

Glock moet dit even verwerken. ‘Wat deed hij die avond op dat uur bij de boerderij van Plank?’

‘Dat weet ik niet, maar dat gaan we nu uitzoeken.’

Even later draai ik het grindpad op van de boerderij van Zook. Een wolk stof stuift op en volgt ons tot aan het huis. Ik parkeer naast een zwart rijtuigje en doe het portier open. Achter me moppert Glock zachtjes over de stank van de varkensmest. Ik ben er zo op gefixeerd om met Billy te praten dat ik het nauwelijks hoor.

Ik klop hard op de voordeur en wacht. De deur gaat half open en Alma Zook verschijnt. Ze draagt een blauwe jurk en een zwarte schort. Ik zie etensvlekken op haar schort, en zweetdruppels op haar voorhoofd en bovenlip. De geur van gekookte tomaten maakt me duidelijk dat ze bezig is met wecken.

Omdat ik wil dat ze meewerkt, begroet ik haar in het Pennsylvania Dutch. Haar blikken schieten heen en weer tussen Glock en mij. Ze weet dat ik hier niet ben voor een kletspraatje en vraagt ons niet binnen. Door haar behoedzame blik vraag ik me af of ze weet wat ik hier kom doen.

‘Ik moet met je praten over je zoon,’ begin ik.

William Zook verschijnt naast zijn vrouw. Hij draagt rubberlaarzen, die een spoor van mest op de vloer achterlaten, en ik besef dat hij door de achterdeur naar binnen moet zijn gerend toen hij ons zag aankomen. Het enige wat ik kan denken is: ze weten wat we komen doen.

‘We hebben jullie alles al verteld,’ zegt William.

‘Waarom heb je dan verzwegen dat Billy op de avond van de moord bij de boerderij van de Planks is geweest?’

Alma onderdrukt een kreet en drukt haar hand tegen haar borst.

William doet zijn mond open en sluit hem weer zonder iets te zeggen. Als hij uiteindelijk begint te praten, trillen zijn lippen. ‘Waarom zeg je zulke dingen over Billy?’

De amish zijn meestal bijzonder eerlijk, maar ze hebben natuurlijk ook hun menselijke zwakheden. Vooral als ze iemand in bescherming nemen van wie ze houden, en zeker als dat een kind is.

Ik vertel over de video-opname. ‘Hij is het. Hij is daar geweest. Ik moet met Billy praten. Nu.’

William kijkt me koppig en angstig aan, met opeengeklemde kaken. ‘Hij heeft het verstand van een klein kind.’

‘Het kan zijn dat hij de moordenaar heeft gezien,’ zeg ik. ‘Misschien weet hij wie het is.’

Geen van hen spreekt dit tegen, maar de deur gaat niet verder open.

‘De boosdoener is dood,’ zegt William. ‘Dus ik begrijp niet wat je eraan kunt hebben om met Billy te praten.’

‘We denken dat er nog een medeplichtige rondloopt.’ Ik kijk langs hem. Alma staat er handenwringend bij. ‘Ik moet met Billy praten. Alsjeblieft.’

De amish-vrouw slaat haar blik neer en laat het aan haar man over.

‘We hebben er niets meer op te zeggen.’ William wil de deur al dichtdoen.

Ik steek mijn voet ertussen om hem tegen te houden. ‘Ik heb jullie hulp nodig.’

‘Je bent een buitenstaander,’ zegt hij kwaad. ‘Dem Teufel und allen seinem Engeln ubergeben.’ Je bent uit de Kerk verbannen en betrokken bij de duivel en zijn engelen...

Het is een sneer die ik had kunnen verwachten, maar zelfs na al die jaren geven de woorden me op de een of andere manier het gevoel dat ik minderwaardig ben. Ik houd mezelf voor dat William alleen maar zijn zoon in bescherming neemt. Ik wil de boel niet forceren, maar ik kan niet weglopen.

‘Ik ga niet weg,’ zeg ik.

‘Hij heeft niets gezien,’ zegt William bars.

‘Hebt u er met hem over gesproken?’ vraagt Glock.

William zegt niets. Zijn gezicht blijft stoïcijns. Ik zie dat hij zich afsluit. Ik weet dat geen van beide ouders zal meewerken. Het laatste wat ik wil is teruggaan om een bevelschrift aan te vragen. Ook al heb ik dan toegang tot Billy, het zou dagen kunnen duren en het zou de verstandhouding tussen de amish en mijn team nog meer onder druk zetten.

Ik speel mijn troefkaart. ‘Als Billy door de moordenaar is gezien, is hij misschien in gevaar.’

William wordt lijkbleek. Alma, naast hem, ziet eruit als een geest. Ik zie dat ze deze informatie proberen te verwerken, en ik besef dat het de eerste keer is dat ze over deze mogelijkheid nadenken.

‘Toe,’ zeg ik. ‘Ik zal mijn best doen hem niet van streek te maken. Ik moet alleen wel weten wat hij heeft gezien.’

William doet de deur open en stapt opzij. ‘Kom binnen.’

Glock en ik gaan de woonkamer in. Ik zie hetzelfde vuile kleed. Grenen vloerdelen. Zelfs vanaf een paar meter voel ik de warmte uit de keuken, waar pannen op het fornuis staan te rammelen.

‘Billy is een brave jongen.’ Alma tuurt naar haar handen, die ze afveegt aan haar schort. ‘Maar... Er is weenich ad.’ Hij beschikt niet over zijn volle verstand.

Ik knik. ‘Ik begrijp het.’

William en Alma wisselen een blik, waar ik uit opmaak dat ik het helemaal niet begrijp. En ik krijg het gevoel dat dit een vreemde kant op gaat.

William gaat met zijn vingertoppen over zijn baard. ‘Billy is volwassen aan het worden. Het afgelopen jaar heeft hij... belangstelling getoond voor Mary Plank. Hij praat nog steeds over haar alsof ze nog leeft.’ Zijn stem trilt. ‘Gisteren nog vroeg hij of hij zondag met haar naar zang mocht, na de dienst.’

‘Zang’ is bij de amish een samenkomst van jonge mensen. Meestal gehouden na de zondagse dienst, waarbij tieners rond een tafel zitten, zingen en praten.

William ontwijkt mijn blik. ‘Zijn spelletjes zijn onschuldig, maar niet zoals het hoort.’

‘Wat voor spelletjes?’ vraagt Glock.

Alma wordt rood. ‘Hij is nieuwsgierig, zoals dat bij jongens gaat. Naar het vrouwvolk, je weet wel. Soms gaat hij ’s avonds in zijn eentje weg. Afgelopen augustus vertelde mevrouw Zimmerman, die verderop woont, dat hij bij haar door het raam had staan kijken.’ Weer bloost ze, nu nog erger. ‘Vorig weekend, in de kerk, zei Bonnie Plank dat Billy ook bij hen door het raam stond te kijken. Ik heb met Billy gepraat. Ik heb hem verteld dat het een onfatsoenlijk spelletje was.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Hij was in verlegenheid gebracht en van streek. Ik dacht dat hij het begreep...’

‘Zijn spelletjes zijn verboden volgens jullie wetten,’ zegt William.

‘Het kan me niet schelen dat hij door de ramen kijkt,’ zeg ik. ‘Ik wil alleen met hem praten over wat hij heeft gezien.’

Alma kijkt even naar haar man. William maakt een snelle hoofdbeweging en draait zich om. Zijn laarzen dreunen dof op de vloer als hij naar de trap loopt. ‘Billy, kom even beneden!’

Alma lacht me ongemakkelijk toe en zucht. ‘Ik heb Billy gevraagd te gaan biechten bij bisschop Troyer. De bisschop heeft ons met klem aangeraden om Billy bezig te houden met klusjes. Hij zei dat hij dan niet meer zo snel bij anderen naar binnen zou kijken. William heeft werk genoeg te doen en heeft zijn best gedaan om hem daarbij te betrekken. Het kippenhok schoonmaken. En varkens voeren. De hokken repareren.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Billy blijft het liefst binnen.’

Voetstappen op de trap trekken mijn aandacht. Als Billy Glock en mij ziet, blijft hij halverwege de trap staan. Hij kijkt naar zijn vader. ‘Datt?’

Zijn stem klinkt kleintjes en bang. Ik zie een angstige, schuldbewuste blik in zijn ogen. Hij denkt dat hij in de nesten zit. Op dat moment besef ik dat Billy Zook, ook al heeft hij een verstandelijke beperking, wel over het vermogen beschikt om over de gevolgen van zijn daden na te denken.

‘Niets aan de hand, Billy,’ zegt William. ‘Je hebt niets verkeerds gedaan. Chief Burkholder wil je alleen een paar vragen stellen.’

De blik van de jongen blijft behoedzaam. Hij loopt de rest van de trap af met de voorzichtige tred van een hert dat een rivier vol kaaimannen nadert. Hij is ongeveer even lang als ik – een meter zeventig – en heeft van die afhangende schouders die zo typerend zijn voor magere puberjongens. Ik zie dat hij op beide wangen wat acne heeft. Rossige stoppeltjes op zijn kin. Hij lijkt van slag, dus ik doe mijn best om hem op zijn gemak te stellen. ‘Hallo, Billy.’

Hij gaat naast zijn vader staan en tuurt naar zijn schoenen.

Ik kijk even naar William. Hij knikt me toe.

‘Billy, ik wil je een paar vragen stellen over wat er gebeurd is in het huis van de familie Plank.’

De jongen verroert zich niet. Hij kijkt me niet aan en doet alsof hij me niet heeft gehoord.

‘Je hebt niets verkeerd gedaan,’ zeg ik. ‘Ik wil alleen een paar vragen aan je stellen. Begrijp je dat?’

De jongen kijkt naar zijn vader. William Zook knikt hem toe. ‘Ich had nix dagege.’ Ik heb geen bezwaar.

Billy kijkt me nu aan en knikt. ‘Ja.’

‘Je Mamm vertelde me dat je graag bij andere mensen door het raam naar binnen kijkt. Is dat zo?’

Zijn blik schiet weg. Hij brengt zijn hand naar zijn mond en bijt op een nagel; daarna knikt hij met tegenzin.

‘Kijk je ook weleens door het raam bij het huis van de familie Plank?’

Billy kijkt naar zijn moeder. ‘Krijg ik straf?’

‘Nee, Billy,’ zegt ze. ‘Geef nu maar gewoon antwoord op de vragen die Chief Burkholder je stelt.’

‘Billy?’ Ik houd mijn hoofd schuin en kijk hem aan. ‘Kijk je weleens naar binnen bij de familie Plank?’

‘Soms.’ Hij laat zijn hoofd hangen en legt zijn handen op zijn rug. ‘Ik kijk graag naar Mary. Ze is knap.’

‘Heb je zondagavond ook bij hen door het raam gekeken?’

Hij knikt.

‘Kun je me vertellen wat je toen zag?’

Zijn blik schiet van zijn ouders naar mij. Zijn linkerknie begint te beven. Hij scheurt de bewuste nagel met zijn tanden af. Tranen vullen zijn ogen.

‘Heb je iets gezien wat je bang maakte?’ vraagt Glock.

Voor de eerste keer kijkt de amish-jongen naar Glock. ‘Ja.’

Ik praat wat zachter om hem gerust te stellen. ‘Vertel ons wat je hebt gezien, Billy.’

‘Een Englischer.’

‘Hoe zag hij eruit?’

‘Als de duivel.’ Zijn stem trilt bij dat laatste woord.

‘Weet je nog wat voor kleur ogen hij had? Of wat voor kleur haar?’

‘Aardbeiman.’

‘Aardbeiman?’ Ik probeer te bedenken wat dit kan betekenen. ‘Wat bedoel je?’

‘Zijn haar was zo rood als aardbeien.’

Ik voel teleurstelling. Todd Long had rood haar. ‘Hoeveel mannen heb je gezien?’

Billy steekt twee vingers op.

Mijn hart slaat over. Het enige wat ik nu kan denken is: ik had gelijk, er is een medeplichtige! Het is een donkere gedachte, maar op dit moment wil ik die tweede dader zo graag grijpen dat ik mijn vingers al om zijn strot voel.

‘Hoe zag die andere man eruit?’ vraag ik.

De jongen heeft moeite met deze vraag, alsof hij het niet met woorden kan uitleggen. Ik probeer het hem makkelijker te maken. ‘Was hij blank?’ vraag ik. ‘Had hij net zo’n witte huid als ik?’ Ik gebaar naar Glock. ‘Of was hij bruin, zoals agent Maddox?’

Billy grijnst verlegen naar Glock. ‘Hij had een witte huid.’

Glock glimlacht terug en steekt zijn duimen op, maar Billy mijdt zijn blik.

‘Je doet het heel goed, Billy,’ zeg ik. ‘Wat voor kleur haar had hij?’

Hij fronst zijn wenkbrauwen, alsof hij een moeilijke som moet oplossen. Na een ogenblik kijkt hij vrolijk op. ‘Net zulk haar als Sam!’ flapt hij eruit.

‘Sam?’ Ik kijk naar Alma.

‘Sam is een van onze paarden,’ verklaart Alma. ‘Hij is bruin.’

Ik knik en richt me weer tot Billy. ‘Was die man groot of klein?’

Billy schudt zijn hoofd. ‘Dat weet ik niet.’

‘Weet je nog wat hij aanhad?’

‘Een broek?’

Ik glimlach. ‘Weet je de kleur nog?’

Weer een heftig hoofdschudden.

‘En zijn leeftijd? Hoe oud was hij? Of hoe jong?’

‘’k Weet niet.’

‘En zijn ogen? Waren die bruin, zoals van agent Maddox? Of groen, zoals de mijne? Of blauw, zoals van je vader?’

Hij trekt een peinzend gezicht, dan schudt hij zijn hoofd. ‘Ik weet niet. Heb ik niet naar gekeken.’

Ik ben geen deskundige in het ondervragen van kinderen. En al helemaal niet van een kind als Billy. Maar hij is mijn enige getuige. Om deze zaak te kunnen oplossen, heb ik informatie nodig die in zijn hoofd zit. Ergens in mijn achterhoofd heb ik al besloten Tomasetti te bellen met de vraag een compositietekenaar te sturen.

Ik ga over op het moeilijkere gedeelte. ‘Wat heb je gezien op de avond dat je door het raam keek?’

Billy kijkt voor de eerste keer bang. Hij schudt zijn hoofd een paar keer achter elkaar, zoals een hond die na een duik in het water zijn vacht uitschudt.

‘Heb je Mary gezien?’ vraag ik.

‘Nee.’

Wie heb je dan gezien?’

‘De Englischers.’

‘Wat deden ze?’

De jongen fronst zijn voorhoofd. Hij knijpt zijn lippen op elkaar als een kind dat iets moet eten wat hij niet lust. ‘Slechte dingen.’

‘Wat deden ze, Billy?’

‘Ze maakten Mary’s Mamm aan het huilen.’

Ik probeer mijn ongeduld te bedwingen. ‘Hoe maakten ze haar Mamm aan het huilen? Wat deden ze?’

‘De Aardbeiman liet meneer Plank slapen.’

‘Slapen?’

‘Zoals Datt doet met de varkens om worst van te maken.’

Ik kijk naar William, maar ik weet waar hij op doelt. Met uitzondering van de koeien, slachten de amish hun vee voor het vlees.

De amish-man pakt met zijn vingertoppen de brug van zijn neus vast en slaakt een diepe zucht.

‘Wat doet u met de varkens, meneer Zook?’ vraagt Glock.

Zook richt nu zijn aandacht op Glock. Hij kijkt geschokt. ‘Ik schiet ze dood voor ik ze slacht. Dat is humaner.’

Ik kijk weer naar Billy. ‘Wat heb je gedaan toen je zag dat ze meneer Plank lieten slapen?’

‘Dat wilde ik niet zien,’ zegt de jongen. ‘Dus ik rende naar huis.’

Er gaat een belletje bij me rinkelen en ik denk aan de avond waarop ik de onbekende indringer achternazat in het maisveld. ‘Ben je de volgende dag teruggegaan om naar Mary te kijken?’

De jongen kijkt naar de grond en knikt snel. ‘Ze was er niet.’

‘Wie zag je toen?’

Hij trekt met zijn teen een cirkel op de vloer. ‘Wordt u niet boos?’

‘Nee, dat beloof ik je.’

‘Ik zag u.’

 

‘Die arme jongen heeft alles gezien.’ Glock en ik zitten in mijn auto op weg naar het bureau.

‘Hij is degene die ik die avond achterna heb gezeten in het maisveld.’ Ik zucht. ‘Maar nu weten we in elk geval dat er twee moordenaars waren.’

‘Die jongen moet doodsbang zijn geweest,’ zegt hij.

‘Ik zou me misschien beter voelen als ik wist dat die andere vent niet vrij rondliep.’

‘We pakken hem wel, Chief.’

Was ik ook maar zo optimistisch. ‘Die Aardbeiman is duidelijk Long.’

‘Het enige wat we van die andere vent weten is dat hij bruin haar heeft. Daar hebben we niet veel aan.’

Mijn teleurstelling is groot. Ik hoopte dat we te weten zouden komen wie die medeplichtige was. Ik trommel met mijn vingers op het stuur als ik de auto op mijn gebruikelijke plek voor het bureau parkeer. ‘Verdomme.’

‘Wat gaan we nu doen?’

‘Iemand bellen die me iets verschuldigd is.’

 

Tomasetti ziet het ook niet erg optimistisch in. ‘Heeft de jongen Long herkend?’

‘Ja.’

‘En jij wilt een compositietekenaar laten komen in de hoop dat Billy in staat is ons een fatsoenlijke beschrijving te geven van die andere kerel?’

‘Hij is de enige getuige die we hebben. Ik denk dat het de moeite waard is.’ Ik zit achter mijn bureau en kijk uit het raam, in een poging me niet uit het veld te laten slaan. ‘Heb jij daar iemand die je kunt sturen? Iemand die goed met kinderen kan omgaan, en die ervaring heeft met mensen met een verstandelijke beperking?’

‘Wil je het slechte of het goede nieuws horen?’

‘Als het niet te veel moeite is, kun je het slechte wel achterwege laten.’

‘Kon dat maar.’ Hij zucht. ‘De hogere regionen hebben er lucht van gekregen dat ik bij deze zaak betrokken ben.’

‘Net als je denkt dat het allemaal niet erger kan worden.’ Nu is het mijn beurt om te zuchten. ‘Sorry. Ik had je niet om hulp moeten vragen.’

‘Ik heb het je aangeboden.’

‘Hoe erg is het?’

‘De hulpsheriff is des duivels. Hij wil me morgenochtend meteen op zijn kantoor zien.’

‘Dat klinkt niet best. Red je het wel?’

‘Natuurlijk, altijd.’

‘Tomasetti...’

Hij slaakt een diepe zucht. ‘Luister, Kate. Ik vind het rot om te zeggen, maar het feit dat ik bij die zaak betrokken ben, kan voor jou een hoop verpesten.’

Ik denk na over de gevolgen die dit kan hebben. ‘Ik vraag het wel via de officiële weg aan.’

‘Duurt te lang. Moet je horen, ik heb nog een paar vrienden over. Laat mij een paar telefoontjes plegen. Wanneer wil je die compositietekenaar?’

‘Gisteren zou fijn zijn.’ Ik kijk op de wandklok. Het is bijna twaalf uur. ‘Wat dacht je van vanmiddag?’

‘Dat moet dan wel laat worden,’ zegt hij. ‘Ik ga kijken wie ik kan sturen.’

‘Ik sta bij je in het krijt, John.’

Hij verbreekt de verbinding zonder gedag te zeggen. Ik weet dat het stom is om me daaraan te storen, maar het is niet anders. Ik voel me schuldig dat ik hem om hulp heb gevraagd. ‘Bedankt,’ fluister ik.