19

Hire’s Carry-Out ligt vlak bij de kruising van Highway 83 en Township Highway 62. Ze verkopen er producten als melk, flessenwater en fijne vleeswaren. Maar het meeste wordt verkocht in de drive-inwinkel, waar ze koud bier, wijn en sigaretten verkopen. Wanneer er op het nabijgelegen circuit een race wordt gehouden, staat er vaak een rij van vierhonderd meter voor de drive-inwinkel.

Ik heb Art Hire een paar jaar geleden bekeurd omdat hij een sixpack Little King’s Cream Ale verkocht aan een meisje van vijftien. Hij beweerde dat ze eruitzag als een volwassen vrouw. Hij is oud genoeg om cup C te herkennen, maar dat betekent nog niet dat ze de leeftijd heeft om te mogen drinken, dus slingerde ik hem op de bon. Als ik het parkeerterrein op rijd, weet ik dat het wellicht iets te optimistisch is om te hopen dat hij geen wrok tegen me koestert.

De deurbel klingelt als we naar binnen gaan. Het eerste wat me opvalt is de geur die er hangt: oud hout en stof, met een vleugje diepgevroren vlees. We lopen langs stellingen die vol liggen met allerlei voorverpakt broodbeleg. Art Hire zit achter een toonbank, vlak naast het loket van de drive-in. Boven zijn hoofd hangt een klein tv-toestel waarop luidkeels verslag wordt gedaan van een honkbalwedstrijd. Hij rookt een bruine sigaret, die naar verhouding veel te dun is voor zijn worstvingers.

Hij is een zwaargebouwde man met kleine varkensoogjes en volle, vrouwelijke lippen. Als ik naar hem toe loop kijkt hij op uit een exemplaar van het tijdschrift Muscle Car met een blik van ‘wat heb ik nou weer gedaan?’. Iets zegt me dat hij die keer dat hij bier verkocht aan een minderjarige niet is vergeten.

‘Meneer Hire, als u vijf minuten voor me hebt zou ik u graag een paar vragen stellen,’ begin ik.

Zijn tanden hebben de kleur van rijpe mais. ‘Je zou denken dat de politie met zeven moorden in deze stad wel wat beters te doen heeft dan oppassende burgers lastigvallen.’

Ik negeer deze opmerking, haal de fles uit de zak en zet die op de toonbank. ‘Komt deze fles hiervandaan?’

Hij tuurt naar de fles. ‘Hoe moet ik dat weten?’

‘Omdat uw zaak de enige in de stad is waar dit soort chianti wordt verkocht.’

Humeurig haalt hij een leesbril uit zijn borstzakje, zet hem op zijn neus en buigt zich naar het etiket. ‘Die kost vijf vijfennegentig per fles. Ik verkoop er niet veel van. De meeste klanten hebben liever gewoon Bud.’

‘Ik moet de naam weten van degene die hem heeft gekocht.’

‘Die hebben we alleen als hij met een cheque of een creditcard heeft betaald. Als hij contant heeft betaald, heb je vette pech.’

‘Kunt u het nakijken?’ vraag ik. ‘Ik geloof dat ik de datum weet waarop de aankoop is gedaan.’

‘Misschien.’ Hij haalt een vlezige schouder op en laat hem weer zakken. ‘Hoe lang geleden?’

‘Op 22 september.’

Hij kijkt zelfvoldaan. ‘We bewaren de gegevens maar een maand.’

‘En bewakingscamera’s?’ vraagt Tomasetti.

‘Kan ik me niet veroorloven.’ Hij kijkt me nijdig aan. ‘Niet zolang de politie in deze stad me mijn geld afhandig maakt. Die bekeuring kostte me vijfhonderd pop.’

Ik probeer het nog eens. ‘En een bewijs van betaling per creditcard? Daar bewaart u de gegevens natuurlijk langer van.’

Hij richt zijn blik weer op het tijdschrift, slaat een pagina om en negeert ons. ‘Nee. Natuurlijk niet. Dat zou tegen de bankreglementen zijn.’

Geërgerd kijk ik naar Tomasetti en slaak een zucht. Hij glimlacht even, draait zich om en loopt de smalle gang door naar de achterkant van de zaak. ‘Wat ruik ik nou toch?’ vraagt hij.

Hij staat vlak bij de deur naar de afdeling Diepvriesproducten. Dan pas besef ik wat hij van plan is, en ik onderdruk een grijns. ‘Nou je het zegt, ik ruik ook iets. Het lijkt wel rottend voedsel.’

Hire gaat rechtop zitten. ‘Waar hebben jullie het over? Ik heb de vrieskasten net schoongemaakt. Er ligt in deze winkel niets te rotten.’

‘Weet je dat zeker?’ Tomasetti wijst met zijn duim naar de deur van de vriesafdeling. ‘Het lijkt wel alsof daar een dooie koe ligt.’

‘Dit is eigenlijk niet iets voor de politie,’ zeg ik op redelijke toon. ‘Misschien moeten we Volksgezondheid bellen en het aan hen doorgeven.’

‘Volksgezondheid?’ Hire kijkt nu panisch. We hebben zijn volledige aandacht. ‘Daar hebben jullie geen reden voor.’

‘Die sluiten de tent in no time af,’ mompelt Tomasetti.

Ik kijk naar Hire. ‘Dat zou wel jammer zijn. Er worden dit weekend races gehouden op het circuit. Dat zou je een hoop inkomsten schelen.’

Hire heft zijn handen. ‘Goed dan! Ik zal wel gaan kijken of we die verrekte naam nog hebben!’

Zacht mompelend drukt hij zijn sigaret uit en glijdt van zijn kruk. Hij kijkt me woedend aan en komt dan achter de balie vandaan. Zonder iets te zeggen loopt hij naar achteren. Hij is halverwege het gangpad wanneer er een zoemer gaat die aangeeft dat er een klant voor het loket is verschenen. Hire blijft staan en draait zich om. ‘Die moet ik helpen.’

Tomasetti wijst naar hem. ‘Dat doe ik wel. Ga jij die informatie maar halen waar Chief Burkholder om heeft gevraagd.’

‘Je weet niet hoe die kassa werkt.’

‘Daar kom ik wel achter.’

Hire wordt vuurrood. Ik zie het zweet op zijn voorhoofd staan. Hij kijkt me aan alsof hij me het liefst zou wurgen. ‘De politie mag dit soort dingen niet doen.’

Ik ben geen fan van Tomasetti’s werkwijze, vooral niet omdat hij officieel niet op deze zaak zit. Maar als ik daardoor die naam krijg, ben ik bereid een oogje toe te knijpen. ‘Haal die naam nou maar, dan zitten wij je niet langer in de weg.’ Als ik langs hem kijk zie ik dat Tomasetti iemand een slof Virginia Slims door het loket aanreikt.

‘Hij gooit mijn inventarislijst in de war,’ jammert Hire.

‘Dan zou ik maar opschieten als ik jou was.’

Vloekend gaat hij me voor langs een rammelende koelvitrine. Het is alsof je hier door een camper loopt die afgeladen is met voedsel voor tien jaar. Achter in de zaak doet hij een smalle deur open. Een knappe jonge vrouw met donkerrood haar en grote hertenogen zit aan een stalen bureau. Ze drinkt een flesje Budweiser en rookt hetzelfde merk sigaret als Hire. Op een bordje op het bureau staat dat ze Cindy Hire heet, maar ik kan niet zien of het zijn vrouw, dochter of zusje is.

‘Kan ik iets voor u doen?’ Ze stelt de vraag op een manier die me laat weten dat ze daar helemaal geen zin in heeft. Die bereidwilligheid zit zeker in de familie.

‘Ik wil de naam weten van een klant die hier op 22 september een fles chianti heeft gekocht,’ zeg ik.

‘We houden dat soort informatie niet bij,’ zegt ze. ‘Dat is tegen de wet.’

Ik kijk naar Hire. ‘Denk aan de races dit weekend.’

Grommend als een kwade hond zegt Hire tegen de vrouw: ‘Het staat daar. Ik heb de gegevens al een tijdje niet verwijderd. Kijk maar of je op datum kunt zoeken. Geef haar de naam en het adres van die klant.’

Even lijkt het erop dat Cindy wil tegensputteren, maar dan legt ze zich erbij neer. ‘Ik geloof dat de computer alleen nummer, vervaldatum en naam bewaart.’

‘We hebben alleen de naam nodig,’ zeg ik tegen haar.

Ze steekt de sigaret tussen haar lippen, knippert tegen de rook en begint op het toetsenbord te rammelen.

Als mijn geheugen me niet in de steek laat, weet ik vrijwel zeker dat de winkeliers volgens de wet regelmatig alle creditcardgegevens moeten vernietigen of wissen om te voorkomen dat ze uitlekken of gehackt worden. Ik merk dat ik hoop dat Hires computersysteem net zo’n rommeltje is als zijn winkel.

Ik zie dat het computerscherm blauw wordt, en daarna verschijnen er vakjes. Cindy tuurt naar het scherm en tikt de gegevens in een van de vakjes.

‘Ik heb het.’ Ze drukt op Enter en wacht. ‘Het lijkt erop dat die man een Visa-card gebruikte. Is die gestolen of zo?’

Tomasetti steekt zijn hoofd om de deur. ‘Iemand wil weten of je ook Cherry Berry-ijs verkoopt.’

‘Nee.’

Hij kijkt mij vragend aan. ‘Hebben ze hem?’

De vrouw hoest rochelend. ‘Ik heb hem,’ zegt ze. ‘De man heet Scott Barbereaux. Vervaldatum volgend jaar december.’

 

Twintig minuten later zit ik achter mijn bureau en ga ik in gedachten de lijst verdachten na, die steeds langer wordt. De laatste die erbij is gekomen is Scott Barbereaux. Natuurlijk is de fles die ik heb gevonden op zich geen bewijs. Hierdoor wordt alleen duidelijk dat hij bij Miller’s Pond is geweest rond de tijd dat Mary Plank daar met haar onbekende minnaar was. Het verband is niet echt duidelijk, maar in combinatie met het dagboek en zijn connectie met de winkel waar Mary werkte, is het de moeite van het naspeuren waard. Ik loop lang genoeg mee om te weten dat dat soort toevalligheden zich niet zonder reden voordoen.

Maar waarom zou een man als Barbereaux alles op het spel zetten om iets te beginnen met een vijftienjarig amish-meisje? Hij is knap om te zien, redelijk succesvol en bemiddeld genoeg. Een man die de vrouwen voor het uitkiezen heeft. Waarom dan Mary Plank?

Dit brengt me bij het motief. Als Barbereaux een onwettige relatie had met een minderjarig meisje, zou hij veel te verliezen hebben als het bekend werd, vooral als ze zwanger was of op pornografische foto’s te zien was. Als ze het haar ouders had verteld en die dreigden met die informatie naar de politie te gaan, zou hem gevangenisstraf te wachten staan. Maar is dat genoeg om een hele familie uit te roeien? En te martelen?

Ik houd mezelf voor dat Barbereaux een alibi heeft. Maar liefdesparen staan erom bekend dat ze elkaar in bescherming nemen. Ik besluit dat Glenda Patterson de volgende is die ik ga bezoeken. Ik neem me ook voor om Barbereaux’ financiële situatie na te gaan. Je kunt een hoop afleiden uit de manier waarop mensen met hun geld omgaan.

Ik kan het gevoel niet van me afschudden dat ik iets belangrijks over het hoofd zie. Het zit ergens in mijn onbewuste, maar het enige wat er op dit moment doordringt is witte ruis. Ik ben afgepeigerd van het vele denken. Deze zaak heeft iets van mijn eigen verleden opgerakeld waar ik niet mee geconfronteerd wil worden. Misschien omdat ik te veel van mijn eigen verleden herken in de keuzen die Mary Plank heeft gemaakt, en dat tast mijn objectiviteit aan.

‘Wat zie ik over het hoofd?’ vraag ik me hardop af.

Dit is niet de eerste zaak die me voor raadselen stelt. Mijn ervaring zegt dat ik in een dergelijk geval terug moet naar het begin. Ik moet de bewijsmaterialen opnieuw doornemen. De zaak in een ander licht zien, een objectief standpunt innemen. Ik pak een nieuw schrijfblok uit mijn la en begin achter elkaar op te schrijven wat er in me opkomt:

 

dna – sperma in het lichaam van Mary Plank. Waar is de foetus? Neem dna-monster af van James Payne. Praat met Glenda Patterson. Heeft Scott Barbereaux een alibi voor 22 september? Controleer zijn financiële situatie. T.J. – IP-adressen. Donkere pick-up gezien bij boerderij Plank op de avond van de moorden. Nogmaals alle eigenaars van voertuigen nagaan. Evelyn Steinkruger – Mary stapte in auto. Mooie auto. Nieuw. Blauw of zwart. Barbereaux rijdt in zwarte Grand Am. Rondvragen in de buurt van winkel. Identiteit bestuurder opsporen. Controleren bij de bank in de straat – hebben ze een camera bij de pinautomaat? Mary ging vaak lunchen in het park met haar minnaar. Heeft iemand hen gezien? Mensen in park vragen. Haar minnaar deed aan fotografie. Belangrijk? Glock – bij fotografen en studio’s in de buurt vragen. Skid – oogje houden op James Payne. Wat doet hij in zijn vrije tijd?

 

Terwijl ik naar mijn notities tuur, komt er iets in mijn achterhoofd op. Een gedachte of theorie die nog geen vaste vorm heeft aangenomen. Ik haal de foto’s van de plaats delict tevoorschijn. Ik kijk naar de bebloede handafdruk op de deurlijst. De afdruk in de woonkamer. De stukken gereedschap in de schuur. Uiteindelijk stuit ik op een enkele foto van de drie sporen op de stoffige vloer. Als ik naar mijn notities kijk, valt me één ding op. Haar minnaar deed aan fotografie. Ik staar naar de foto en denk: een statief.

‘Wat is er?’

Als ik opkijk, zie ik Tomasetti in de deuropening van mijn kantoor. ‘Ik denk dat hij die moorden misschien heeft gefotografeerd of gefilmd.’

‘Wat?’ Hij loopt naar mijn bureau. ‘Hoe weet je dat?’

Ik laat hem de foto van de sporen zien. ‘Niemand kon erachter komen wat dat voor sporen waren. Mary schreef in haar dagboek dat haar vriend graag fotografeerde. Ik denk dat die sporen van een statief afkomstig zijn.’

Zijn blik wordt gespannen als hij naar de foto kijkt. ‘Misschien werden de meisjes daarom gemarteld.’

‘Jezus. Een snuffmovie.’ Het woord voelt als ranzig vet dat uit mijn mond loopt. Het maakt me kotsmisselijk. Ik pak de foto’s van de gereedschappen erbij. ‘Die heeft hij achtergelaten.’

Hij staart naar de foto met een blik waaruit niets op te maken valt. Maar zijn ogen zijn niet geconcentreerd wanneer hij me aankijkt, en ik weet dat hierdoor zijn eigen verleden wordt opgerakeld, dat hij aan de moord op zijn vrouw en kinderen denkt. Mijn eerste impuls is mijn armen naar hem uit te steken, maar dat doe ik niet. Ik ken hem goed genoeg om te weten dat hij misschien wel medeleven nodig heeft, maar dat beslist niet toelaat.

‘Ik heb een contactpersoon in Quantico,’ zegt hij even later. ‘Ik zal hem bellen en vragen of hij zijn oor te luisteren legt.’

Ik knik.

Hij kijkt me ernstig aan. ‘De fbi heeft nog nooit de echtheid van een snuffmovie kunnen bevestigen, Kate. Nog nooit. Het zijn broodjeaapverhalen. Een Hollywood-verzinsel.’

‘Misschien wordt dit de eerste keer.’

Hij spant de spieren in zijn kaken. ‘Ik zal hem bellen.’

De last van deze nieuwe mogelijkheid drukt verschrikkelijk zwaar op mijn schouders. Ik kijk naar mijn notities. ‘Nog iets te weten gekomen over Barbereaux?’

‘Een bekeuring voor te hard rijden. Die man weet zich overal buiten te houden. Of hij is voorzichtig.’ Hij gaat op de stoel naast me zitten.

‘Ik ga met de vriendin van Barbereaux praten om zijn alibi te checken. Wil je mee?’

‘Natuurlijk,’ zegt hij.

Ik pak mijn sleutels als Lois in de deuropening verschijnt. ‘Chief?’ Ze draagt een goudkleurig broekpak dat bij haar haar vloekt. ‘Evelyn Steinkruger is hier, ze wil u spreken.’

Tomasetti kijkt me aan. ‘Die bemoeizuchtige vrouw van de winkel?’

‘Klopt.’ Ik leg mijn sleutels neer. ‘Stuur haar maar door.’

Even later loopt Evelyn Steinkruger mijn kantoor in. Ze draagt een rood pakje met bijpassende pumps, zo hoog dat ik mijn voeten al voel door er alleen naar te kijken. Haar blik gaat van mij naar Tomasetti en weer terug, en ik zie er nieuwsgierigheid in liggen. Ik moet bijna lachen als ik besef dat ze zich afvaagt of er tussen ons meer is dan alleen een beroepsmatige relatie.

‘Wat kan ik voor u doen, mevrouw Steinkruger?’ begin ik.

Ze legt een tasje van doorgestikte stof, zo groot als een portemonnee, op mijn bureau. ‘Toen u weg was, herinnerde ik me dat ik tegen Mary heb gezegd dat ze haar spulletjes op de onderste plank van het magazijn mocht leggen. Ik had er nooit meer aan gedacht, omdat ze nooit dingen bij zich had als een zonnebril of een telefoon of iPod, zoals de meeste meisjes tegenwoordig. Ik ben gaan kijken en toen vond ik dit op die plank.’

Ik kijk naar het tasje. Het ziet er goed uit, met de hand gemaakt, en ik vraag me af of Mary dat zelf heeft gedaan. De stof is roze, met witte en lavendelblauwe bloemetjes. Geen amish-dessin. Ze heeft de stof waarschijnlijk zonder medeweten van haar ouders gekocht en het tasje zelf in haar eigen kamer genaaid. Hoewel een tasje in geen enkel opzicht tegen de Ordnung is, vermoed ik dat de inhoud dat waarschijnlijk wel is.

‘Er zitten een paar spulletjes in,’ zegt Evelyn. ‘Onder meer zo’n ding dat je in de computer steekt. Het leek me misschien belangrijk.’

Als ik over de usb-stick hoor, schrik ik op.

‘Hebt u iets aangeraakt?’ vraagt Tomasetti.

Ze schudt haar hoofd. ‘Alleen het tasje. Ik heb er even in gekeken, maar toen ik besefte dat het van Mary was, heb ik het dichtgedaan en ben ik meteen hierheen gekomen.’

Ze wacht even. Dan gaat haar blik naar het tasje. ‘Gaat u erin kijken?’

‘Ik moet het eerst laten registreren,’ zeg ik, Tomasetti’s doordringende blik negerend.

‘O.’ Ze zucht, duidelijk teleurgesteld dat ze het straks tijdens haar theekransje niet over haar vondst kan hebben. ‘Ik moet terug naar de winkel.’

‘We stellen het op prijs dat u het tasje hebt gebracht,’ zeg ik.

‘Gezien wat die arme familie is overkomen, vond ik het mijn plicht.’

Ze is al op weg naar de deur als er nog een vraag bij me opkomt. ‘Mevrouw Steinkruger?’

Ze draait zich om en trekt een wenkbrauw op. ‘Ja?’

‘Kent u Jack Warner?’

‘Ik heb een tijdje geleden een stukje volkskunst van hem gekocht.’

Ik lach haar toe. ‘Dankuwel. Dat is het voorlopig.’

Ze glimlacht terug en loopt weg.

‘Interessante connectie,’ zegt Tomasetti.

Ik knik. ‘Ik weet alleen niet of het iets te betekenen heeft.’

‘Alles heeft iets te betekenen.’

Ik wacht totdat het geluid van haar voetstappen is weggestorven en pak dan het tasje op. Ik trek de touwtjes open, keer het om en stort de inhoud uit op mijn bureaublad. Ik verwacht geen schokkende onthullingen. Maar ik merk wel dat ik hoop dat die stick ons misschien iets oplevert.

Een spiegeltje, lipgloss, twee verkreukelde dollarbiljetten, een gedroogd bloemetje, een kwartdollarmunt en een usb-stick. Alledaagse spulletjes die jonge vrouwen in hun tasje hebben. Op die stick na; die doet een belletje bij me rinkelen.

‘Die stick kan interessant zijn.’ Tomasetti verwoordt mijn gedachten.

‘Wat moet een amish-meisje in vredesnaam met zo’n usb-stick?’ vraag ik hardop. ‘De Planks hadden geen computer, geen elektriciteit.’

‘En waarom zou ze die in de winkel laten liggen?’

‘Goeie vraag.’

‘Laten we snel even kijken; dan stuur ik alles naar het lab,’ zegt hij. ‘Ik bel vast om te zorgen dat dit prioriteit krijgt.’

Zijn officieuze status komt even bij me op, maar ik zeg niets. Ik ben te veel gefixeerd op de voorwerpen die voor me liggen.

Ik trek snel een paar latex handschoenen aan, trek het dopje van de stick en steek hem in de computer. Ik sla een paar toetsen aan; dan meldt mijn antivirusprogramma dat het veilig is. Ik haal het eerste document op.

‘Het zouden foto’s kunnen zijn,’ zegt Tomasetti.

‘Ik hoop dat er een gezicht op te zien is.’

‘Dat zou veel te gemakkelijk zijn. En het is niet per se belastend bewijsmateriaal.’

‘Tenzij ze onfatsoenlijk zijn. Misschien kunnen we hem niet op moord pakken, maar wel op ontucht of kinderporno.’ Ik zie dat Windows Media Player wordt geopend. Tomasetti volgt mijn handelingen. Ik gebruik de muis en klik op Play. Er verschijnen beelden. Muziek. Ik blijf stokstijf zitten als ik Mary Plank zie. ‘Dat is ze.’

Ik ben me er vaag van bewust dat Tomasetti dichterbij komt om het beter te kunnen zien. Ik kan mijn ogen niet van de beelden afhouden. Ik zie Mary Plank, in traditionele amish-kleding. Ze ligt op een bed, gewikkeld in een roze sprei. Ik zie aan de achtergrond dat het een motel is. Nepschilderijtjes aan de muur. Lampen die uit de toon vallen. Ingebouwd nachtkastje. Snerpende rock-’n-roll.

We zien een man de kamer in komen. Ik zie alleen zijn rug, maar ik neem alles in me op. Een blanke man. Achter in de twintig. Licht haar. Tenger gebouwd. Hij draagt een spijkerbroek met een blauw overhemd eroverheen. Op het bed heft Mary haar hoofd en kijkt hem aan. Haar blik is onvast. Gedrogeerd, denk ik, maar de afkeer op haar gezicht is onmiskenbaar, en langzaam word ik bekropen door woede omdat ik weet dat wat er gaat gebeuren niet met haar goedvinden is.

De man buigt zich naar haar toe en kust haar hardvochtig op de mond. Ze probeert zich los te wurmen, maar hij duwt haar achterover en begint aan haar kleren te trekken. Het geluid van stof die scheurt wordt overstemd door een jankende gitaar en een dreunende bas. Mijn maaginhoud komt omhoog als haar bleke huid dichter in beeld komt. Ik wil niet zien wat daarna gebeurt, maar ik kan mijn blik er niet van afwenden.

Ze heeft nog dat hoekige van een onvolgroeid meisje. Slungelige armen en dunne benen. Kleine borsten. Eenvoudig ondergoed. Ze doet een halfslachtige poging om zich te bedekken, maar de man kent geen genade. Hij wikkelt haar haar rond zijn vuist, duwt haar achterover op het bed en gaat op haar liggen. Hij stroopt zijn broek omlaag tot zijn knieën. Dan begint hij op haar te beuken. Haar benen gaan bij elke stoot uit elkaar. Kinderlijke handen grijpen de lakens vast. Tranen stromen uit haar gesloten ogen. Even ben ik bang dat de koffie die ik net heb gedronken er weer uit komt.

‘Laat je gezicht zien, laffe klootzak,’ gromt Tomasetti.

Maar het gezicht van de man is weggedraaid van de camera. Het enige wat we zien is zijn profiel.

‘Herken je hem?’ vraagt Tomasetti.

Hier zit ik – een politievrouw – en de vraag dringt niet eens tot me door. Ik ben te verbijsterd door wat die man haar aandoet. Een vijftienjarig meisje. Een onschuldig kind. Een amish-meisje. ‘Nee.’

‘We moeten weten wie het is, verdomme. Misschien je collega’s?’ Tomasetti staat op en loopt naar de deur. ‘Het is een klein stadje. Misschien herkent iemand hem.’

Ik weet dat het een domme reactie is, maar het enige waaraan ik kan denken is dat ik niet wil dat iemand haar zo ziet. Ik doe mijn best om de emoties die zich in me roeren te onderdrukken. ‘Haal Glock en T.J. maar.’

Tomasetti verdwijnt de gang in. Ik ben blij dat ik even tot mezelf kan komen en zet de video op pauze. Ik ben net bezig de rest van de spulletjes in een zak te stoppen als Glock, T.J. en Tomasetti binnenkomen.

Ik vertel hun over de usb-stick. ‘Het is vreselijk om te zien, maar we proberen de man te identificeren.’

‘Denk je dat dit met de moorden te maken heeft?’ T.J. gaat zitten.

Ik knik. ‘Ze is minderjarig. Dit is harde porno.’

‘Dat is een motief.’ Glock blijft staan. ‘Denk je dat hij uit deze stad komt?’

‘Misschien.’ Tomasetti komt vlak naast me staan. ‘Zet maar aan.’

Ik pak de muis en klik op Play.

Met ons vieren turen we naar het scherm, als bange kinderen die naar een afgrijselijke horrorfilm kijken. Mijn aanvankelijke geschoktheid slaat om in woede. Ik zie nu meer details dan de eerste keer. Mary Plank is niet zomaar gedrogeerd, ze is knetterstoned. Niet in staat zich te verroeren. Niet in staat zichzelf in bescherming te nemen. Ik zie aan haar ogen dat ze totaal geen besef heeft van de realiteit.

‘Waarom zou ze zoiets willen bewaren?’ vraag ik me hardop af.

‘En waarom juist in die winkel?’ vraagt T.J. ‘Waar iedereen kan komen.’

‘Misschien was ze bang dat iemand het thuis zou vinden,’ oppert Tomassetti. ‘Dus waagde ze het erop het in de winkel te laten.’

‘Misschien wilde ze ermee naar de politie,’ oppert Glock.

We turen naar het scherm. De man verschijnt. Het licht en het perspectief zijn veranderd; hij is nu iets beter te zien. Hij is lang. Mager. Een verschoten spijkerbroek. Rood haar. Ik meen ineens iets te herkennen.

‘Ik heb hem eerder gezien,’ zeg ik.

Tomasetti wijst met zijn vinger naar de monitor. ‘Dat is Long!’

Todd Long. De man met wie we gisteravond nog hebben gepraat.

Ik sta op, grijp mijn sleutels en mijn jasje, en kijk naar Glock. ‘Ik ga hem halen.’

Glock en Tomasetti wisselen een blik die me nijdig maakt. Ze denken dat ik het recht in eigen hand ga nemen. Ergens moet ik erkennen dat die mogelijkheid bestaat. De woede raast door me heen; ik voel me net een snelkookpan die op het punt staat te ontploffen. Ik wil hem laten boeten voor het drogeren en verkrachten van een vijftienjarig meisje.

‘Ik ga met je mee,’ zegt Tomasetti.

Ik weet dat hij me wil tegenhouden, maar ik ben veel te woedend om dat op prijs te stellen. Mijn zelfdestructieve kant wil dat hij zich erbuiten houdt, maar mijn professionele kant beseft dat ik met wangedrag alles alleen maar zou verpesten.

‘Best,’ snauw ik.

‘Misschien is hij op zijn werk,’ zegt Glock. ‘Zal ik daar even langsgaan?’

‘Neem T.J. of Pickles mee.’ Ik kijk naar Tomasetti, in de hoop dat de duistere ideeën die bij me opkomen niet van mijn gezicht af te lezen zijn. ‘Kom op,’ zeg ik, en we lopen naar de deur.