7
De oktoberzon is door de wolken gedrongen tegen de tijd dat Glock en ik de boerderij van Zook verlaten. Terwijl ik met grote snelheid de weg af rijd, kijk ik naar de boerderij van Plank, ruim een kilometer naar het noorden. Het dak van de schuur en de bovenkant van de graansilo zijn zichtbaar, maar de appelbomen langs de omheining blokkeren het zicht op het erf, het huis en de bijgebouwen.
‘Een getuige zou leuk zijn geweest,’ zegt Glock.
‘Dat zou het wel erg gemakkelijk maken. En daar hoef je bij moord niet op te rekenen.’
Glock kijkt om zich heen. ‘Gaan we terug naar de boerderij van Plank?’
‘Nee, ik dacht dat we wel even bij David Troyer langs konden rijden.’
‘Is dat ook een buurman?’
‘Nee, de bisschop.’
Glock trekt een wenkbrauw op.
‘Zo heet de geestelijke bij de amish.’
‘O, ik snap het.’ Het blijft even stil. ‘Denkt u dat hij iets weet?’
‘De amish vertellen alles aan hun bisschop. Het is eigenlijk een soort biechten. Als er iets aan de hand was bij de Planks, als er problemen waren, van welke vorm dan ook, dan is de kans groot dat de bisschop ervan weet.’
‘Laten we hopen dat hij een goede bisschop is.’
‘Dat is hij.’ Dat weet ik omdat hij ook de bisschop van mijn familie was. Hij heeft destijds een beslissende rol gespeeld bij het besluit om me te onderwerpen aan de Meidung toen ik weigerde mijn zonden op te biechten, maar dat heb ik hem nooit verweten.
We treffen Troyer in het maisveld voor zijn huis, schrijlings gezeten op een antieke dorsmachine, getrokken door zijn span grijze Percheron-ruinen. De dorsmachine is een ongemakkelijk ogende constructie die de maisstengels afsnijdt en bundelt. Een eindje achter de binder stapelen de drie volwassen zoons van de bisschop de bundels op tot keurige rijen. Wanneer ik naar de tientallen bundels droge, gele maisstengels kijk, weet ik dat ze al sinds de vroege ochtend aan het werk zijn.
‘Ze proberen de regen voor te zijn,’ zeg ik.
Glock kijkt op naar de onbewolkte hemel. ‘Hoe weet u dat het gaat regenen?’
‘Ik heb vanmorgen het weerbericht opgezocht in de computer.’
‘Hmm. Ik dacht even dat u het een of andere eeuwenoude amish-geheim ging onthullen waardoor u het weer kunt voorspellen.’
We grijnzen allebei. Wanneer je in het holst van de nacht uit je bed wordt getrommeld, is een beetje humor meer dan welkom.
Ik zet de auto in de berm en we steken de greppel over naar de omheining, vanwaar we de werkende mannen gadeslaan. De herfstoogst is een drukke tijd voor een amish-boer, met lange dagen van zwaar werk. Hoewel het werk van de vrouwen zich grotendeels binnenshuis afspeelt – inmaken, naaien, bakken en schoonmaken – lukte het mij altijd naar buiten te glippen, om mijn Datt te helpen. Hoewel ik dat nooit aan iemand vertelde, genoot ik heimelijk van het zweet en het vuil en de fysieke inspanning. Wéér iets waarin ik niet voldeed aan de verwachtingen.
Wanneer hij ons in de gaten krijgt, steekt bisschop Troyer zijn hand op, en hij maakt duidelijk dat hij de teugels aan een van zijn zoons zal geven en met ons komt praten zodra hij weer langs de de omheining komt.
‘Heeft hij een soort zwijgplicht?’ vraagt Glock. ‘Ik bedoel, zoals een priester en een biechtvader?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, als hij iets weet, dan vertelt hij het ons.’
Het duurt een kwartier voordat het span paarden het veld heeft gerond. Wanneer hij weer langskomt, geeft Troyer de teugels aan zijn zoon en komt hij naar ons toe.
Bisschop Troyer is een van die mensen die er, ondanks het klimmen der jaren, altijd hetzelfde uit blijven zien. Hij heeft een weelderige bos dik, grijs haar, bot afgeknipt boven zijn zware wenkbrauwen, en een volle, peper-en-zoutkleurige baard. Zijn dikke buik geeft hem een welgedane aanblik. Ik herinner me dat ik als kind aan mijn Datt vroeg waarom de bisschop zulke kromme benen had. Dat kwam doordat die als jongeman een hartstochtelijk ruiter was geweest en paarden had getraind, luidde het antwoord. Achteraf denk ik dat Datt dat zei om me van ons oude ploegpaard af te houden.
‘Wei geth’s alleweil?’ Hoe gaat het? Hij neemt zijn platgerande hoed af en veegt met een zakdoek het zweet van zijn voorhoofd.
‘Ich bin zimmlich gut,’ antwoord ik.
Hij kijkt omhoog, naar de hemel. ‘We proberen het slechte weer voor te zijn.’
‘Een rijke oogst, zo te zien.’
‘De rijkste in zes jaar.’ Zijn blik gaat naar Glock en dan weer naar mij. Zijn gezicht wordt ernstig. ‘Reuben Zimmerman is langsgeweest. Hij vertelde me wat er met de Planks is gebeurd.’
Het nieuws van een sterfgeval verspreidt zich snel in de amish-gemeenschap. En als het om moord gaat zelfs nog sneller. Niet omdat de amish zo graag roddelen, maar omdat andere gezinnen onmiddellijk al hun bezigheden staken om gewonden of nabestaanden bij te staan. In het geval van de Planks is er niemand meer die hulp nodig heeft. Ik breng verslag uit aan de bisschop, waarbij ik zo veel mogelijk details weglaat.
Hij legt een hand op zijn borst. Ik zie de aderen zwellen op zijn slaap. Zweet parelt op zijn voorhoofd. Even vrees ik voor een hartaanval.
‘Voelt u zich wel goed, bisschop Troyer?’
‘Het is Gods wil.’ Hij schudt zijn hoofd, knippert het zweet uit zijn ogen. ‘Der Keenich muss mer erhehe.’ We moeten de Koning prijzen.
De daaropvolgende tien minuten stellen Glock en ik dezelfde vragen die we ook al aan het gezin Zook hebben gesteld. Er wordt een nieuw element toegevoegd wanneer ik vraag of er misschien iemand van het gezin bij hem is gekomen met problemen.
Er glijdt een schaduw over zijn gezicht die ik niet helemaal kan duiden. ‘Ja.’ Terwijl hij opnieuw met de zakdoek over zijn gezicht gaat, ontmoet hij mijn blik. ‘Bonnie kwam bij me, na de eredienst. Ze maakte zich zorgen over Mary.’
‘De jongste van de twee meisjes?’
De bisschop knikt, met gefronste wenkbrauwen. ‘Bonnie wilde er niet over praten waar haar man bij was.’
Er gaat een alarmbelletje af in mijn hoofd. De amish vormen een patriarchale samenleving. Geheimen tussen man en vrouw zijn zeldzaam. Wat hield Bonnie voor haar man geheim? En wat had het met Mary te maken?
‘Weet u waar ze met u over wilde praten?’ vraag ik.
De bisschop schudt zijn hoofd. ‘We hebben nooit meer de kans gekregen om elkaar onder vier ogen te spreken. Ik heb het diverse malen geprobeerd, maar Amos was er altijd bij.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik ben vorige week nog met het rijtuig naar ze toe gereden, maar ik kwam op het verkeerde moment, zei ze. Trouwens, ik ben haar ook nog tegengekomen in de winkel in de stad, waar Mary een baantje had.’
Ik wist niet dat Mary buiten de deur werkte. ‘Welke winkel is dat?’
‘De Carriage Stop.’
Een van de winkels van Janine Forman, het gemeenteraadslid. Ik neem me voor erlangs te gaan en met de bedrijfsleider te praten. ‘Weet u waarom Bonnie niet met u wilde praten wanneer haar man erbij was?’
‘Nee. Misschien omdat Amos... Nou ja, hij is – hij was – altijd erg gesloten.’
Of misschien was hij betrokken bij iets waarvan hij niet wilde dat iemand het wist. Het is een gedachte die me een ongemakkelijk gevoel bezorgt, maar die zich niet laat verdrijven. Ik besef dat het cynisch is om Amos te wantrouwen, vooral omdat hij ook tot de doden behoort. Maar ik weet uit ervaring dat slachtoffers soms onbedoeld een rol spelen bij hun eigen dood. Ik heb maar al te vaak meegemaakt dat iemand onschuldig in de problemen kwam en daarvoor een hoge prijs moest betalen.
‘Dus u hebt geen idee wat Bonnie met u wilde bespreken over Mary?’
‘Nee.’
Glock, die naast me staat, buigt zich naar de bisschop toe. ‘Had u de laatste tijd de indruk dat Bonnie, of iemand anders van het gezin Plank, uit zijn doen was?’
Hij denkt even na; dan knikt hij. ‘Bonnie leek me soms wat uit haar doen, ja. Maar ze was altijd al een nerveuze vrouw.’
‘Wekte ze wel eens de indruk dat ze bang was?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik was van plan nog eens bij haar langs te gaan, maar ja, de oogst...’ Hij kijkt neer op zijn laarzen.
De bisschop en ik waren het lang niet altijd met elkaar eens. Hij kan keihard zijn, een man die snel met zijn oordeel klaarstaat. Maar ook een vriendelijke man, eerlijk, gul. Terwijl we elkaar aankijken, weet ik dat hij zichzelf verwijten maakt omdat hij Bonnie niet meer onder druk heeft gezet om zich uit te spreken.
‘Wat kunt u ons vertellen over Mary?’ vraag ik.
‘Ik kende het gezin niet echt goed, Katie. Ze waren nieuw hier. En ze waren altijd erg op zichzelf. Meer dan de meeste anderen. Hoe dan ook, Mary leek me een aardig, opgewekt meisje. Een kind met een groot hart. Ze deed het goed op school. En ze hielp met de zorg voor de jongere kinderen.’
‘Had ze een vriendje?’
‘Ik weet het niet.’
‘Hebben ze nog familie in Lancaster?’ vraagt Glock.
‘Ook dat weet ik niet.’ Zijn gezicht versombert, en ik besef dat hij zich schuldig voelt omdat hij op zo veel vragen het antwoord schuldig moet blijven. ‘Wil je het me laten weten als ze nog familie in Lancaster hebben, Katie? Misschien kan ik althans enige troost bieden.’
Ik leg vluchtig een hand op zijn schouder. ‘Natuurlijk.’
Wanneer we wegrijden, heb ik het gevoel dat ik nog minder weet dan bij het begin van het onderzoek. Wie waren de Planks? Waarom zijn ze uit Lancaster weggegaan? Waarom maakte Bonnie zich zorgen om haar dochter?
De vragen lijken me te honen, maar ik weet de antwoorden niet. Het enige waarvan ik vrij zeker ben, is dat het gezin Plank geheimen achterliet. En waar een geheim is, volgt vroeg of laat een onthulling.
Ik zet Glock af bij de boerderij van Plank met instructies om het technische-rechercheteam van het bci assistentie te verlenen. Het team zal op zoek gaan naar vingerafdrukken, bewijsmateriaal verzamelen uit bloedsporen en voetafdrukken, en haren, vezels en wat er verder nog aan interessante sporen wordt aangetroffen, in geëtiketteerde zakken doen. Ik besef dat het kleinzielig is tegen de achtergrond van het drama dat zich hier heeft voltrokken, maar ik betrap mezelf erop dat ik uitkijk naar de Chevrolet Tahoe van John Tomasetti. Wanneer ik de auto niet zie, weet ik niet of ik opgelucht of teleurgesteld ben. Zoals ik er nu aan toe ben doe ik er waarschijnlijk goed aan mijn gevoelens niet al te nauwkeurig te analyseren.
Op weg naar het politiebureau bel ik Lois, die vroege dienst heeft in de meldkamer, en ik vraag haar om mijn hele team te waarschuwen dat er over een uur een briefing is op het bureau.
Terwijl ik door het centrum van Painters Mill rijd, zie ik dat het leven daar zijn gewone loop neemt. Wanneer ik langs de Carriage Stop Country Store kom, waar Mary Plank werkte, is de verleiding groot om te stoppen. Maar de winkel gaat pas over een klein halfuurtje open, weet ik, dus ik rijd door. Op de treden van het gemeentehuis zijn burgemeester Auggie Brock en raadslid Norm Johnston heftig gebarend met elkaar in gesprek. Wanneer Auggie me ziet, steekt hij zijn hand op. Norm negeert me, wat me een zucht ontlokt. Zijn dochter is afgelopen januari het slachtoffer geworden van een seriemoordenaar. Norm was het niet eens met mijn aanpak van de zaak, en hij geeft me tot op de dag van vandaag de schuld van haar dood. Weer iets wat me nog lang zal achtervolgen, net als alle andere demonen die me geen moment rust gunnen.
Een eindje verderop staat Tom Skanks, van de Butterhorn Bakery, ramen te lappen met een gedrevenheid alsof hij een wolkenkrabber in New York City onder handen heeft. De niet meer zo jeugdige gebroeders Farm zitten zoals elke ochtend op klapstoelen voor hun ijzerhandel, ruziënd boven hun schaakbord.
Ik zou getroost moeten zijn door al die rust en regelmaat. Door de vaste routine van het leven in een kleine stad. Door het mooie plaatje dat Painters Mill oplevert. Door de vriendelijkheid van de mensen die ik heb gezworen te dienen en te beschermen. Maar in plaats van troost voel ik een merkwaardig soort verontwaardiging omdat het leven zonder noemenswaardige hapering doorgaat, terwijl er vlakbij, even buiten de stad, een heel gezin is uitgeroeid.
Het roofdier in me is gewekt. Ik bekijk iedere man, iedere vrouw, ieder kind met grimmig wantrouwen. Misschien omdat ik me bewust ben van de mogelijkheid dat zich ergens achter die façade van rust en regelmaat een monster verborgen houdt.
Het politiebureau zetelt in een uit baksteen opgetrokken gebouw van zo’n honderd jaar oud waarin ooit een dansgelegenheid was gevestigd. In de zomer is het er snikheet, ’s winters heerst er de ijzige kilte van een koelcel. Maar het is mijn tweede thuis; de mensen die voor me werken, zijn mijn familie. Terwijl ik mijn auto parkeer, ben ik ongepast dankbaar dat ze er zijn.
Wanneer ik binnenkom, tref ik de telefonistes van de nacht- en de vroegedagdienst samen voor het raam aan de straatkant. Lois Monroe is een vrouw van een jaar of vijftig, met prachtige blauwe ogen en een humeur dat net zo stekelig is als haar heftig gelakte en gekapte haar. Op het eerste gezicht een moederlijk type, maar ik heb diverse keren meegemaakt dat ze een brutaal jong agentje stevig op zijn nummer zette. Mona Kurtz daarentegen is vierentwintig, maar ze gedraagt zich als een jonge meid van zestien; ze heeft een hoofd vol wilde rode krullen, en de persoonlijkheid die je bij zo’n kapsel verwacht. Als studente criminologie is ze verslingerd aan alle facetten van het politiewerk, dus ze vindt het nooit erg om de nachtdienst te doen. Ook al zijn ze geen van beiden volmaakt, Lois en Mona houden de boel draaiende op het politiebureau.
Op dit moment ligt Mona, met haar handen op de vensterbank, geknield voor het raam, dat ze uit alle macht probeert open te krijgen. Lois bewerkt de tochtstrip met de hak van haar degelijke schoen, in een poging hem los te tikken.
‘Ik durf nauwelijks te vragen wat jullie aan het doen zijn,’ zeg ik terwijl ik langs de balie loop.
Bij de klank van mijn stem draaien beide vrouwen zich om.
‘Goeiemorgen, Chief!’ Mona grijnst. ‘We proberen het raam open te krijgen.’
‘Het is hier bloedheet,’ voegt Lois eraan toe.
‘Ze heeft weer een opvlieger.’
Lois veegt over haar voorhoofd. ‘Als ik niet snel afkoel, moet de brandweer eraan te pas komen.’
Ik negeer de opmerking over de opvlieger. ‘Jullie zien eruit als een stelletje gevangenen bij een uitbraakpoging.’ Over de balie reikend haal ik de briefjes met boodschappen uit mijn vakje. ‘Mona, heb je al antwoord uit Lancaster County?’
Wanneer ze naar me toe komt, probeer ik niet al te nadrukkelijk te kijken naar de zwarte maillot, rode minirok en korte zwarte laarsjes. ‘Op het kantoor van de sheriff hebben ze telefonisch de namen geverifieerd en een stel hulp-sheriffs naar wat amish-boerderijen gestuurd. Daar heb ik verder nog niets over gehoord.’
‘Bel ze dan opnieuw. De Planks moeten ergens familie hebben.’ Het inlichten van de naaste verwanten is een van de moeilijkste aspecten van mijn werk. Maar ik vind niets zo erg als wanneer de familie het nieuws via de radio of de televisie te horen krijgt.
‘Hebben de media nog gebeld?’ vraag ik.
‘Ja, Steve Ressler. En Channel 82 in Columbus. Het radiostation in Wooster. De lui die altijd bellen.’
Lois slaakt een zucht. ‘Echt, er is op de hele wereld niemand zo goed geïnformeerd als de roddelaars in Painters Mill. Iedereen heeft iedereen onder sneltoetsen.’
‘Sms’en.’ Terwijl ze achter haar bureau gaat zitten, zet Mona haar koptelefoon op. ‘Dat gaat nog sneller.’
‘Onze officiële reactie is: “Geen commentaar”,’ zeg ik.
Mona legt een hand over haar microfoon. ‘En wat is de onofficiële reactie?’
‘Dat we nog geen moer zijn opgeschoten.’
Ze schenkt me een glimlach.
‘Ik heb vanmiddag een communiqué voor de pers.’ Dan keer ik me naar Lois. ‘Glock helpt je straks wel met dat raam.’
‘Ja, en als hij het ook niet openkrijgt, kan hij het altijd nog openschieten.’ Na een laatste tik keert ze zich met een ernstig gezicht naar me toe. ‘Hebt u al een vermoeden wie die arme mensen heeft vermoord?’
‘De duivel in hoogsteigen persoon.’ Ik draai me om en loop naar mijn kantoor.
Een uur later zit ik in gepeins verzonken achter mijn bureau. Dit is niet mijn eerste moord in Painters Mill. Tien maanden geleden zag ik me geconfronteerd met een zaak die het uiterste van me vergde, zowel professioneel als persoonlijk. De zaak van de Slachthuismoorden was nauwelijks te bevatten door zijn wreedheid. Maar hoe lastig de zaak ook was, het feit dat we te maken hadden met een seriemoordenaar maakte de dader tot op zekere hoogte voorspelbaar. Ik kende zijn motief, zijn werkwijze. Ik wist dat hij niet kon stoppen met moorden. En ik wist dat die onstuitbare drang hem er uiteindelijk toe zou brengen een fout te maken. De zaak kostte me bijna mijn leven, maar uiteindelijk kreeg ik hem te pakken.
Deze zaak belooft zich anders te ontwikkelen. Ik heb geen enkel kenmerk om op af te gaan. Geen motief. Geen verdachte. Het enige wat ik heb, is een uitgemoord gezin, een plaats delict die buitengewoon zuinig is met bewijsmateriaal, en een stroom van onbeantwoorde vragen.
‘U ziet eruit alsof u hier wel aan toe bent.’
Ik schrik op uit mijn gedachten. Glock staat in de deuropening, met een grote papieren zak. ‘Als je je best doet om opslag te krijgen, ben je op de goede weg,’ zeg ik.
‘Sinds ik getrouwd ben heb ik twee dingen geleerd, Chief.’
Ik glimlach. ‘Maar twee? Meer niet?’
Hij grijnst terug. ‘Als je een vrouw wilt begrijpen, moet je om te beginnen weten wat ze wil nog voordat ze het vraagt.’
‘Niet slecht.’ Ik neem de zak van hem over. ‘En wat is het tweede?’
‘In geval van twijfel iets te eten meenemen.’
‘Je bent een wijs man, Glock.’
‘Dat vindt mijn vrouw ook.’ Hij gaat op een van de twee bezoekersstoelen zitten. ‘Tenminste, soms.’
Ik ruik chili wanneer ik de kom van piepschuim tevoorschijn haal, met een servet en een plastic lepel. De rest van mijn team komt binnenschuifelen. Skid ziet eruit alsof hij in geen twee dagen heeft geslapen. Ik weet dat de nachtdienst hem zwaar valt, maar het was de enige straf die ik kon bedenken na zijn verkeerde aanpak van een geval van openbare dronkenschap, een paar maanden geleden. Pickles ruikt naar sigaretten en maakt de tevreden indruk van een scholier die vakantie heeft, terwijl hij een stoel aansleept. T.J. sluit de rij. Hij is mijn jongste agent en de enige van ons allemaal die een fatsoenlijke nachtrust heeft gehad.
‘Weet je waar het om gaat?’ vraag ik hem.
‘Skid heeft me bijgepraat.’ Hij laat een gefluit horen. ‘Ongelooflijk.’
Dan richt ik me tot het hele team. ‘Het kan zijn dat de moordenaar niet uit Painters Mill komt, dat we te maken hebben met een passant, dus ik heb ook contact opgenomen met de State Highway Patrol.’
‘Denkt u dat?’ vraagt Glock. ‘Of denkt u dat hij uit Painters Mill komt?’
‘Ik weet het niet,’ antwoord ik met een zucht, gefrustreerd door het gebrek aan aanwijzingen. ‘We moeten er voorlopig van uitgaan dat hij hier uit de stad komt.’
Vier hoofden knikken instemmend.
Ik keer me naar Glock. ‘Heeft de technische recherche nog wat gevonden?’
Glock schuift zijn stoel dichterbij. ‘Tomasetti heeft twee forensisch experts gestuurd. Ze waren nog bezig toen ik de pd verliet. Toen hadden ze al heel wat materiaal verzameld, maar een deel daarvan is ongetwijfeld afkomstig van het gezin zelf. Er zijn ook bloedmonsters genomen. En er is een afdruk gemaakt van de bloedsporen op de deurstijl.’ Hij werpt een blik op zijn aantekeningen. ‘Tot dusverre zijn er twee kogels gevonden, waaronder de kogel die door de vloer is gegaan. Het lijkt erop dat de klootzak de rest van zijn schietgerei heeft meegenomen.’
‘Natuurlijk,’ zeg ik wrang. ‘Hebben ze nog werkbare schoenafdrukken kunnen vinden?’
‘Daar waren ze mee bezig. Maar dat ging wel lukken, dachten ze.’
‘En hebben de instrumenten die we in de schuur aantroffen nog aanwijzingen opgeleverd?’ vraag ik.
‘Alleen vegen.’ Glock fronst zijn wenkbrauwen. ‘Geen duidelijke afdrukken.’
‘Shit,’ zegt Skid.
‘Haren?’ vraag ik hoopvol. ‘Vezels?’
‘Allebei. Ze hebben zowel het huis als de tuigkamer in de schuur gestofzuigd, alles in zakken gedaan en het per koerier naar het lab gestuurd. Maar het wordt op z’n vroegst morgen dat we daar iets van horen.’
‘Blijf alert op voetafdrukken. Als we erachter kunnen komen wat voor schoenen de moordenaar droeg, en als we dat kunnen terugkoppelen naar iemand in de stad die ze draagt...’
‘Komt voor elkaar.’
‘Zijn de lichamen al naar het ziekenhuis overgebracht?’ vraag ik.
‘De ambulancebroeders waren bezig ze in te laden toen ik de pd verliet. Doc Coblentz heeft voor de lijkschouwingen assistentie gevraagd van een arts uit Cuyahoga County. Ze zijn van plan de hele nacht door te werken.’
‘Dat schiet lekker op.’ Ondertussen vraag ik me af of Tomasetti zelf ook komt. En of ik een officieel verzoek om assistentie had moeten indienen. ‘Kon de technische recherche iets zeggen over het kaliber van de kogels?’
‘Nog niet definitief,’ zegt Glock. ‘Maar het was een klein kaliber. Waarschijnlijk 22. Misschien 32. Of 9 millimeter. Ze sturen de Beretta naar het lab.’
‘Hebben ze een serienummer kunnen vinden?’ vraag ik.
‘Dat is weggevijld.’
‘Hmm, interessant,’ zegt Skid.
‘Ja.’ Ik laat mijn blik over de gezichten van mijn team gaan. ‘Wat hebben we verder nog aan bewijsmateriaal?’
‘De instrumenten in de schuur,’ begint T.J.
‘De speakerkabel,’ voegt Skid eraan toe.
‘Misschien kun jij wat rondbellen, tot we de resultaten hebben van het lab,’ zeg ik tegen Skid. ‘Om te kijken wie er hier in de stad speakerkabel verkoopt.’
Hij knikt.
‘Is er ook geld gevonden?’ vraag ik. ‘Of kostbaarheden? Waren er meubels of spullen verplaatst, of was er iets vernield?’
De mannen schudden hun hoofd. ‘Behalve de lichamen leek alles zoals het hoorde,’ antwoordt Pickles. ‘Zo te zien was er niets kapot of omgegooid.’
Ik vertel over mijn gesprek met bisschop Troyer. ‘Bonnie maakte zich zorgen over haar dochter, maar niemand weet waarom.’
‘Misschien is het een goed idee om met haar vriendinnen te gaan praten,’ zegt Glock.
‘Zou jij dat voor je rekening willen nemen? En kun je me een lijstje bezorgen?’ vraag ik. ‘Ik ga met de eigenaar van de winkel praten. De winkel waar ze werkte.’ Ik laat mijn blik over mijn team gaan. ‘We moeten een motief hebben.’
‘Sommige moordenaars hebben geen motief,’ zegt Glock. ‘Die doen het gewoon om te moorden. Het lijkt erop dat degene die het heeft gedaan, wie dat ook mag zijn, het huis is binnengedrongen om te moorden.’
‘En te martelen,’ voegt Pickles eraan toe. ‘Want dat is blijkbaar een belangrijke factor in het geheel.’
Ik knik. ‘Mee eens.’
‘En is diefstal een optie?’ Skid kijkt het vertrek rond. ‘Misschien was de dader niet uit op moord. Misschien is hij het huis binnengedrongen, op zoek naar geld of kostbaarheden, en toen hij die twee meisjes zag’– hij haalt zijn schouders op – ‘heeft hij zich overgegeven aan een soort morbide fantasie.’
Het is vergezocht, maar ik heb te veel ervaring met volstrekte zinloosheid als het om moord gaat om de mogelijkheid onmiddellijk af te schrijven.
T.J. laat zich voor het eerst echt horen. ‘Maken de amish gebruik van banken?’
‘Sommigen wel, anderen niet.’ Ik heb ineens de perfecte opdracht voor hem. ‘Controleer of de Planks een rekening hadden bij de Painters Mill Credit Union of de First Third Bank and Trust. En als die boekhouders protesteren, vraag je een dwangbevel aan rechter Seibenthaler.’
‘Komt voor elkaar.’
Ik kijk naar Pickles. Drugs, denk ik. De stille gesel die zoveel kleine stadjes teistert, hoe schilderachtig ze er op het eerste gezicht ook uitzien. In de jaren tachtig heeft Pickles bij een undercoveroperatie eigenhandig een van de grootste drugsnetwerken in de hele staat opgerold. Ondanks zijn leeftijd is hij nog altijd tuk op actie, hoe meer, hoe liever. En als hij de kans krijgt zijn wapen te trekken, vindt hij het helemaal geweldig. ‘Hou jij onze vrienden in de drugshandel nog altijd in de gaten?’
‘Ik doe mijn best.’ Hij leunt naar achteren in zijn stoel en steekt een tandenstoker in zijn mond. ‘Denkt u dat er drugs in het spel zijn?’
‘Dat denk ik altijd als er zoiets verschrikkelijks als dit gebeurt.’ Alle ogen keren zich naar mij. ‘Het is een afschuwelijke wereld, de drugshandel, geobsedeerd door geld.’
‘Amish zouden een gemakkelijke prooi kunnen zijn.’ Pickles kauwt op de tandenstoker. ‘Vanwege hun geloof en hun pacifistische opvattingen.’
Hij heeft gelijk; over het algemeen zweren de amish elke vorm van geweld af. ‘Als een crackverslaafde erachter was gekomen dat de Planks geld in huis hadden, zou dat in elk geval de inbraak kunnen verklaren.’
‘Hoe moet iemand hebben geweten dat de Planks geld in huis hadden?’ vraagt Glock.
Opnieuw keren ze zich allemaal naar mij, en ik besef dat ze zich afvragen hoe zoiets bekend had kunnen worden, gezien de sociale kloof tussen de amish en de English. ‘Misschien heeft iemand van het gezin iets van die strekking gezegd toen hij of zij in de stad was. En misschien heeft een verslaafde dat opgevangen en besloten hen te beroven.’
Skid kijkt weifelend. ‘Zo’n mededeling in de trant van “Mijn oma heeft tien mille verstopt in haar bezemkast”?’
Ik haal mijn schouders op, in het besef dat het onwaarschijnlijk klinkt. Anderzijds, je kunt nooit weten. Ik heb onwaarschijnlijker dingen gehoord, die keiharde werkelijkheid bleken te zijn.
‘Misschien is het inderdaad allemaal begonnen als een gewone inbraak,’ zegt Glock.
‘Maar omdat het gezin thuis was, werd het plotseling een overval,’ voegt T.J. eraan toe. ‘En de dader wilde geen getuigen.’
‘Dat verklaart het martelaspect niet.’ Ik kijk van de een naar de ander. ‘Als onze dader is binnengedrongen in de hoop op geld of kostbaarheden, dan past de mate van geweld die is toegepast niet in het beeld.’
‘Of misschien had de dader simpelweg besloten tot een overval en kon het hem geen bal schelen of er slachtoffers vielen. Er wordt een inval gedaan, en vervolgens wordt er besloten alle getuigen uit te schakelen. Misschien is de moordenaar een soort psychopaat, of was hij hartstikke stoned, met als gevolg een godvergeten bloedbad.’
Pickles haalt de tandenstoker uit zijn mond en gebaart ermee om zijn woorden kracht bij te zetten. ‘Als de moordenaar de boerderij ’s avonds is binnengedrongen, wist hij dat iedereen thuis was.’
Door de loop die het gesprek neemt, begin ik aan een haatmisdrijf te denken. Haat jegens de amish is iets wat de meeste mensen zich niet kunnen voorstellen. Toch weet ik uit ervaring dat die kan woekeren als een kwaadaardig gezwel. Dus ik vraag me af of haat bij dit misdrijf een rol kan hebben gespeeld. Sterker nog, of de moordenaar uitsluitend uit haat heeft gehandeld. Ik spreek die gedachte hardop uit.
‘Dat is zeker een mogelijkheid,’ zegt Glock.
Ik ontmoet zijn blik. ‘Probeer na te gaan welke haatmisdrijven er de laatste twee jaar in Ohio, Pennsylvania en Indiana tegen de amish zijn gepleegd. Ik wil de namen en adressen van de daders. Dat valt onder de federale wetgeving, dus de fbi moet ze in het archief hebben.’
‘Ik ga erachteraan.’
Ik keer me naar Pickles. ‘Wie zijn de grootste dealers hier in de omgeving?’
Pickles hoeft geen moment na te denken. ‘Jack Hawley is twee jaar geleden gearresteerd met een kilo coke op zak. Hij heeft achttien maanden gezeten in Terre Haute. Het schijnt dat hij weer contact heeft gezocht met zijn oude vrienden.’
‘Die kerels leren het ook nooit,’ mompelt Glock.
Ik noteer de naam. ‘Wie nog meer?’
‘We weten dat die verdomde Harry Oakes speed verkoopt. Met een netwerk zo groot als New York. Maar het is een paranoïde klootzak. Ik zie hem zoiets niet doen.’
‘Wie hebben we nog meer?’
‘De gebroeders Krause.’ Pickles knikt. ‘Ik weet niet wát ze precies uitvreten op de boerderij van hun ouweheer, maar wel dat het niet deugt. Het huis is volkomen vervallen, dus ze hebben er een stacaravan neergezet. Er brandt tot in het holst van de nacht licht in de schuren.’
‘Waar is die ouwe gebleven?’
‘Die hebben ze afgevoerd naar een bejaardenhuis in Millersburg.’
‘Hmm.’ Ik laat alle informatie even bezinken, met mijn duim op mijn blocnote trommelend. ‘Deze namen zijn in elk geval een begin. Laten we maar eens wat bezoekjes gaan afleggen. Om deze en gene aan de tand te voelen.’
Glock schiet overeind in zijn stoel. ‘Wilt u dat ik meega?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, ik neem Pickles mee.’
De ex-marinier kijkt me verontrust aan. ‘Die jongens van Krause zijn gewapend, Chief.’
Over het algemeen heb ik geen moeite met wapenbezit. Ik geloof in onze grondwet, en ik vind dat iedere ordelievende burger het recht heeft om wapens te dragen. Als ik zeventien jaar geleden geen wapen onder handbereik had gehad, was ik er niet meer geweest. Door mijn werk weet ik echter maar al te goed dat een wapen in verkeerde handen heel gemakkelijk een dodelijk instrument kan worden. ‘Zoals ik al zei, we gaan ze gewoon een beetje aan de tand voelen,’ zeg ik dan ook. ‘Wie weet, misschien levert het wat op.’
‘Chief, met alle respect...’
‘We redden ons wel,’ zegt Pickles, verontwaardigd door Glocks bezorgdheid.
Ik kom tussenbeide voordat de situatie escaleert. ‘Pickles en ik zijn heel voorzichtig.’
Glock knikt, maar hij is het er duidelijk niet mee eens dat we zonder hem gaan.
Ik keer me naar T.J. ‘Ik wil dat jij buurtonderzoek doet rond de boerderij van Plank.’ De boerderijen van de amish liggen doorgaans ver uit elkaar, dus ik verwacht dat zo’n onderzoek niet veel zal opleveren. Bovendien willen veel amish niet met de English politie praten. Maar we zijn nog altijd geen stap verder gekomen, en de klok tikt door, dus het is de moeite van het proberen waard. ‘Informeer of mensen het gezin kenden. Of de Planks vrienden hadden. Of familie. Of iemand vreemde auto’s of rijtuigen in de omgeving heeft gezien. En probeer erachter te komen wie vuurwapens in huis hebben, en van welke type. Maak een lijst van alles wat je te weten komt.’
‘Akkoord.’
Skid schenkt me een verwarde blik. ‘En ik?’
‘Als ik jou was, ging ik naar huis, om te zorgen dat ik wat slaap kreeg. Want het kon nog wel eens lang gaan duren voordat je weer de kans krijgt.’