21

Ik vind mijn toevlucht in McNarie’s Bar. Ik wist niet waar ik naartoe ging, totdat ik het grindpad op reed. Het is de laatste plek waar ik zou moeten zijn. Niet alleen ben ik commissaris van politie, en nog steeds in uniform, maar mijn gemoedsgesteldheid is ook van zodanige aard dat ik zelfs niet in de buurt van drank zou mogen komen. Of van andere levende wezens. Ik vermoed dat Tomasetti naar me op zoek gaat, dus parkeer ik achter, uit het zicht.

Ik ben niet iemand die zichzelf iets aandoet. Die les heb ik al op relatief jonge leeftijd geleerd. Maar op een bepaald moment tijdens de rit vanaf het bureau naar het café ben ik opgehouden met denken. Ik stopte met redelijk zijn. Ik stopte dat verdomde verantwoordelijkheidsgevoel. Soms maken al die dingen niets uit. Kijk maar naar de Planks.

Het is zeven uur wanneer ik er binnenloop. Bezoekers van het borreluur hebben plaatsgemaakt voor biljarters en voetbalminnend publiek en de kerels die gewoon even met rust gelaten willen worden. Het is een ander soort rust dan die ik vanavond zoek.

Ik loop meteen door naar de kleine box achterin. Waar het sfeerlampje kapot is en de enige mensen die langslopen degenen zijn die even frisse lucht willen in de steeg of die naar de wc moeten omdat ze te veel gedronken hebben. Ik vermoed dat McNarie dat hoekje bewust zo donker houdt.

Een oud nummer van de Red Hot Chili Peppers klinkt uit de jukebox als ik ga zitten, met mijn gezicht naar de deur. McNarie laat me niet wachten. Hij zet een fles Absolut, een borrelglas en een fles Killian’s Irish Red voor me op de tafel. ‘Heb je het glas nodig of drink je uit de fles?’

‘Liever een glas,’ zeg ik. ‘Ik wil niet dat het gerucht gaat dat de commissaris van politie troost zoekt bij de fles.’ Het stoort me dat mijn gemoedsgesteldheid zo duidelijk aan me af te lezen is.

Ik reik naar mijn portefeuille, maar McNarie houdt me tegen. ‘Deze krijg je van het huis, Chief.’ Hij legt een pakje Marlboro Red en een balpen naast de fles.

‘Je hoeft niet...’

‘Ik hoorde net dat je de klootzak die die familie heeft vermoord hebt gepakt. Mooi werk.’

Was het maar zo eenvoudig. Ik bedank hem evengoed, en bedenk dat ik hem een extra fooi zal geven.

Hij kijkt me even aan en knikt een keer. Meer niet. Geen vragen. Geen sensatiezucht. Geen zogenaamde ongerustheid. Geen commentaar. McNarie is een van de redenen waarom ik hier kom. Hij laat me met rust. Deze avond waardeer ik dat meer dan hij ooit kan weten.

Ik heb de fles al geopend voor hij bij de bar is. Tegen de tijd dat hij zijn doek pakt om de glazen af te drogen heb ik al ingeschonken. De eerste borrel laat me even huiveren, maar dat heb ik altijd. De tweede gaat er gemakkelijker in. De derde glijdt als vloeibaar goud door mijn keel.

Piekeren over een zaak is voor een politieagent zonde van de tijd. Ik zou in feeststemming moeten zijn. Een meervoudig moordenaar is dood. Er is een soort recht geschied. Ik zou met de anderen mee moeten juichen. Hen vriendschappelijk op de rug moeten slaan voor alle uren die ze erin hebben gestoken, en met succes. Ze zouden hier bij me moeten zitten, klinkend op de dood van een monster. Dan denk ik aan de familie Plank, en weer raakt het me dat er niets ongedaan gemaakt kan worden.

Of misschien is het helemaal niet de zaak die me niet lekker zit. Misschien is het wel mijn eigen verleden dat me vanavond achtervolgt. Misschien heb ik eindelijk al die afschuwelijke parallellen tussen Mary Plank en mezelf onder ogen gezien. Parallellen die ik niet wilde zien. Dingen waarvan ik dacht dat ze allang begraven waren, maar die nooit echt verdwijnen.

Ik ben halverwege mijn eerste sigaret als ik Tomasetti binnen zie komen. Hij lijkt hier niet op zijn plaats, aangezien alles aan hem schreeuwt dat hij een politieman uit de grote stad is. Hij heeft een zelfbewuste uitstraling en stijl, en ook iets stoers. De meeste agenten bekommeren zich niet om hun uiterlijk, maar het is een van de vele dingen die Tomasetti goed doet. Zin antracietkleurige pak ziet eruit alsof het op maat gemaakt is; de kleur staat goed bij zijn stoppels. Lichtblauw overhemd. Dure das. Hij blijft even staan, terwijl zijn ogen aan de donkere omgeving wennen. Zijn uitdrukking verandert als hij mij in de gaten krijgt. Ik kijk hem aan, voel me betrapt en weet niet zeker of ik nu blij ben dat hij hier is of dat het me ergert dat ik word gestoord tijdens mijn meditatieve momentje.

Hij komt naar de box en gaat tegenover me zitten. Ik rook en kijk hem aan. Had ik die derde borrel maar niet genomen. Met een beneveld brein heb je een enorme achterstand als je met Tomasetti te maken krijgt. Hij kan onvoorspelbaar en lastig zijn, en ik weet vrijwel zeker dat ik niet in staat ben om met die twee dingen om te gaan.

‘De vraag hoe je me hebt gevonden zal wel niet getuigen van intelligentie,’ begin ik bij wijze van begroeting.

Hij vangt McNaries blik en gebaart naar het borrelglas. ‘Ik ben eerst bij je huis langs geweest.’

‘Er zijn weinig plaatsen waar je je kunt verstoppen in deze stad.’

‘Ik denk dat de vraag waaróm je je wilt verstoppen belangrijker is.’

Het antwoorden blijft me bespaard doordat McNarie een borrelglas en een tweede biertje neerzet, waarna hij zich weer naar de bar rept.

Tomasetti vult beide glazen en leegt het zijne in één keer.

‘Ik dacht dat je was gestopt met drinken,’ zeg ik.

‘Ben ik ook, althans, meestal.’ Hij kijkt glimlachend naar zijn glas. ‘Alleen vanavond niet. Maar we hebben het niet over mij, Kate.’

Aangezien ik de laatste ben over wie ik wil praten, zeg ik niets.

Tomasetti kent geen genade. ‘Je collega’s vragen zich af wat er met je aan de hand is.’ Hij zet zijn glas neer. ‘En ik ook.’

‘Het was een zware zaak.’

‘Die is voorbij. Je hebt goed werk geleverd. De hele afdeling.’

‘De familie Plank blijft dood. Die meisjes zijn gemarteld.’

‘Kate.’ Er klinkt een klein vleugje ongeduld door in zijn stem. ‘Je bent lang genoeg bij de politie om te weten dat mensen soms verschrikkelijke dingen overkomen. Daar kunnen we niets aan doen. Je moet het loslaten, anders word je gek.’

Ook al waarschuwt mijn verstand me niet meer te drinken, toch pak ik het borrelglas en drink het leeg. ‘Ik ben te aangeschoten om daarover te praten.’

‘Soms is dat het beste moment om te praten.’

‘Niet voor mij.’

Hij kijkt peinzend. ‘Is het omdat ze amish waren?’

Ik neem even de tijd om mijn glas te bekijken, en besef dat ik niet precies weet hoe ik hierop moet reageren. Hoe kan ik mijn emoties in begrijpelijke woorden uitdrukken tegenover deze man die de wereld alleen in zwart-wit ziet? Ik weet niet zeker of ik die doos van Pandora wil opendoen, omdat ik niet weet wat eruit komt vliegen.

‘Jij bent misschien wel de meest evenwichtige vrouw die ik ooit heb ontmoet,’ zegt hij. ‘Het is niets voor jou om je zo door iets te laten meeslepen.’

Ik kijk hem aan boven mijn bier. ‘Meer iets voor jou, bedoel je?’

Hij glimlacht vol zelfverachting. ‘Zullen we een analyse van mijn persoon voor de volgende keer bewaren?’

‘Sorry, dat had ik niet moeten zeggen.’

‘Laat maar. Eerlijkheid is een van de dingen die me aan jou bevallen.’

‘Ik dacht dat het mijn benen waren.’

‘Ook.’

Hij lacht halfslachtig en we drinken van ons bier. De onrust die in me woedt, neemt af. De stilte wordt iets draaglijker, bijna troostend. Hij verpest het met zijn volgende vraag: ‘Gaat dit over wat je zeventien jaar geleden is overkomen?’

Er gaat heel even een schok door me heen, maar ik weet dat hij het heeft gezien, omdat zijn blik scherper wordt. Ik voel zijn blik krabben aan mijn schelp; hij is een roofdier dat probeert het zachte vlees binnenin te bereiken.

‘Ik weet het niet,’ geef ik toe.

‘Er zijn een paar overeenkomsten.’

Ik voel mijn hart in mijn slapen bonzen. Het bekende beklemde gevoel in mijn binnenste. Het schokt me dat ik door te praten over die dag, over wat er is gebeurd – wat ik heb gedaan – en het domino-effect ervan, zelfs na al die tijd nog zo van slag kan raken. ‘Waarschijnlijk meer dan jij weet.’

‘Is er iets bij wat ik zou moeten weten?’

Ik staar naar mijn bier. Naar de borrelglazen. Het tafelblad. Naar van alles, behalve naar hem. Ik weet dat het stom is, maar ik heb het gevoel dat hij het zal weten als ik hem aankijk.

Hij wacht zo geduldig dat ik het liefst mijn bier in zijn gezicht zou gooien. Ik steek een tweede sigaret op, inhaleer diep, waarmee ik mijn longen gesel, en neem de tijd. Voor ik zelf weet dat ik het ga zeggen hoor ik mijn eigen stem. ‘Twee maanden nadat Daniel Lapp me verkracht had, kwam ik erachter dat ik zwanger was.’

Ik schrik van mijn eigen woorden. Het is voor het eerst dat ik ze hardop uitspreek, en ze klinken idioot hard. Ik kijk snel om me heen om te zien of niemand anders ze heeft gehoord, maar het café is bijna leeg. De jukebox speelt door. McNarie staat achter de bar tv te kijken en glazen af te drogen met zijn groezelige theedoek. Niemand kijkt naar me. De aarde heeft niet bewogen.

Tomasetti is niet snel van zijn stuk te brengen, maar ik zie aan zijn gezicht dat hij geschrokken is. Hij weet niet wat hij moet zeggen.

‘Ik heb een abortus laten doen,’ zeg ik snel. ‘Ik kon het... niet laten komen. Ik wilde het niet.’

Hij strijkt met een hand over zijn gezicht. ‘Jezus, Kate.’

‘Ik heb er nooit over gedacht om het te houden. Geen moment. In de ogen van de amish is dat moord.’

‘Niet iedereen ziet dat zo. Vooral niet als je de omstandigheden in aanmerking neemt.’

‘Jij bent de enige aan wie ik dit ooit heb verteld.’

‘Een zware last om al die jaren bij je te dragen.’

Ik lach even. ‘We hebben sterke schouders, jij en ik, nietwaar?’

‘Waarschijnlijk is dat maar goed ook.’

Ik kijk naar mijn bierflesje. ‘Toen ik het dagboek van Mary Plank las, ging ze voor me leven. Een amish-meisje met een hart vol hoop en dromen. Ik was ooit net als zij. Zoveel hoop. Zoveel dromen. Maar ik heb geluk gehad. Ik heb een toekomst gekregen. Zij verdiende een kans om haar leven te leiden. Long heeft haar twee keer vermoord. Eerst nam hij haar onschuld, daarna haar leven.’

‘Deze zaak heeft het allemaal weer voor je opgerakeld.’

‘Ik had al jaren niet meer aan mijn zwangerschap of die abortus gedacht. Dat stond ik mezelf niet toe. Zelfs niet één keer.’ Ik schrik als er tranen prikken. Tranen zijn de grootste vijand van een vrouwelijke politieagent. Daarmee loopt je geloofwaardigheid meer risico dan door slecht werk of promiscue gedrag of beide.

Omdat ik Tomasetti niet kan aankijken, verberg ik mijn gezicht in mijn handen en zucht. ‘Ik weet dat het eigenlijk niet meer belangrijk is. Het is voorbij. Een oud verhaal. De familie Plank is dood. Mary is dood. Long is dood.’

‘Het is wel belangrijk.’ Zijn hand schuift over de tafel naar me toe.

Even ben ik bang dat hij mijn hand zal pakken. Gelukkig laat hij alleen zijn vingertoppen over mijn onderarm gaan. Als hij op dit moment te lief zou worden, zou ik instorten.

‘Maar het leven gaat door,’ zegt hij. ‘Dat is niet te stoppen. Dat was voor mij het moeilijkst te accepteren toen Nancy en de meisjes waren vermoord. Degenen die blijven leven, moeten lijden. Een harde waarheid, maar het is niet anders.’

‘Tomasetti, hiervan ga ik me niet echt beter voelen.’

‘Waar zijn vrienden anders voor?’

Het lukt me een klein lachje te produceren. ‘Je bent hier waarschijnlijk naartoe gekomen voor een vrijpartij, en in plaats daarvan kreeg je mijn ellende over je heen.’

Hij lacht diep en hees. Ik hoor hem graag lachen en besef dat hij dat niet vaak genoeg doet. Een warm gevoel stroomt door me heen. ‘Het lijkt erop dat je me helemaal doorhebt.’

‘Bedankt voor je luisterend oor,’ zeg ik na een ogenblik.

‘Ik ben blij dat je het mij hebt verteld.’

De fles Absolut staat halfleeg op de tafel tussen ons in. De jukebox speelt inmiddels een oud rocknummer van Neil Young. Ik reik naar de fles en schenk beide glazen vol. Er is nog veel te zeggen, maar we weten allebei dat het voor vanavond genoeg is geweest.

Tomasetti pakt zijn glas. ‘Gaan we ons bezatten?’

‘Ik geloof het wel.’

‘Je houdt wel van gevaarlijk leven.’

Ik hef mijn glas. ‘Nog iets wat we gemeen hebben.’

We gooien de wodka achterover en zetten ons glas met iets te veel kracht terug op tafel. De alcohol stroomt nu als nitroglycerine door mijn bloed. Ik voel dat die me losser maakt. Een roestige kraan in mijn hoofd wordt opengedraaid.

‘Denk je dat Long alles alleen heeft gedaan?’ vraag ik dan.

Hij kijkt me aan boven zijn bier. ‘Denk je dat er een ander bij betrokken was?’

‘Ik weet het niet. Ik heb het gevoel dat niet alles klopt.’

‘Wat bedoel je precies?’

Ik denk hier even over na. ‘Hoe heeft één man zeven mensen in bedwang kunnen houden? Een heel gezin?’

‘Ze waren amish, Kate. En pacifisten. Misschien hebben ze zich niet verzet.’

‘Soms vechten amish wel terug. Uit instinct. Zelfbehoud.’ Ik had het wel gedaan.

‘Ze kunnen absoluut niet hebben geweten wat hij van plan was. Waarschijnlijk dachten ze dat hij hen kwam beroven. Toen hij eenmaal hun handen had vastgebonden, was het te laat.’

‘Hoe heeft hij hen tegelijkertijd kunnen filmen en vermoorden?’

‘Met het statief. Je hebt de sporen op de vloer gezien.’ Hij knijpt zijn ogen half dicht. ‘Wil je iets suggereren?’

‘Ik geloof niet dat Long die moorden alleen heeft gepleegd.’

‘We hebben geen bewijzen om het vermoeden van een medeplichtige te staven.’

‘En als Long zichzelf nu eens niet van het leven heeft beroofd?’

‘Hoeveel glazen heb jij op?’

‘Ik meen het serieus. Stel dat iemand ervoor heeft gezorgd dat het leek alsof het zelfmoord was?’

‘En waar baseer je dat vermoeden op?’

‘Intuïtie.’

Tomasetti fronst zijn wenkbrauwen. ‘Niet erg concreet.’

‘Ik denk dat het de moeite waard is om na te gaan.’

‘Misschien.’ Hij zucht. ‘Had je een bepaald persoon in gedachten?’

‘James Payne. Die is er beslist toe in staat.’

‘We hebben niets om dat te bewijzen. Hij heeft niets te maken met Long.’

‘En wat dacht je van Barbereaux? Ik speel nu even advocaat van de duivel, maar zijn naam is in de loop van het onderzoek twee keer bovengekomen. We konden hem via die winkel in verband brengen met Mary. En dan is er nog die wijnfles.’

‘Geen overtuigend verband. En indirect bewijs.’

‘Ik geloof dat we ons er toch in moeten verdiepen.’

‘Kate, Painters Mill is een klein stadje. Mensen hebben er met elkaar te maken. Veel jongeren gaan naar Miller’s Pond en drinken daar wat.’

‘Ik denk niet dat Long slim genoeg was om pornovideo’s te maken en ze online te verkopen.’

‘Je hoeft geen genie te zijn om afbeeldingen van minderjarige meisjes via internet te verkopen. Iedere schurk met een modem en een IQ dat hoger is dan tien kan het. Het is een soort markt.’

Ondanks mijn benevelde toestand word ik overweldigd door een frustratie die me niet los wil laten. ‘En wat dacht je van die snuffmovie? Denk je dat dat aannemelijk is?’

‘Ik denk dat het een theorie is waarvan niets te bewijzen valt.’

We denken een volle minuut na. Dan vraag ik: ‘Heb je nog gevonden wie de eigenaar is van die website?’

‘We kwamen helemaal op de Filippijnen terecht. We wachten op meer info, maar ik houd mijn adem in. Ze werken wel mee, maar het zou weleens een poos kunnen duren.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Ik zie Todd Long niet die boerderij in lopen en zeven mensen vermoorden. Dat vraagt om een bepaalde koelbloedigheid. Long was een smeerlap, een manipulator, een verkrachter, maar van het volgzame type. Ik denk dat hij het lef niet had om zoiets te doen.’

Ik zie aan de harde trek om zijn mond, de manier waarop hij me aankijkt, dat Tomasetti niet in mijn theorie gelooft. ‘Laten we zeggen dat je gelijk hebt,’ zegt hij. ‘Hoeveel mensen zouden er dan volgens jou bij betrokken zijn?’

‘Ik denk dat er een medeplichtige is.’ Daar denk ik even over na. ‘Als het sperma niet van Long was, dan weten we dat er in elk geval één ander bij betrokken was. Is daar al iets over bekend?’

‘Het duurt vier tot zes dagen, volgens het lab. Ik heb geprobeerd er druk achter te zetten, maar ze lopen al achter met hun werk.’

Ik wil niet zo lang wachten, maar natuurlijk heb ik geen andere keus. ‘Ik kan niet geloven dat Long de man is over wie Mary in haar dagboek schreef.’

Tomasetti kijkt me met een twijfelachtige blik aan. ‘Waaruit leid je dat af?’

Ik bloos, in verlegenheid gebracht omdat ik er nogal wat stellige theorieën uit flap als ik te veel drink. ‘Op die video zie ik, ook al is ze gedrogeerd, de walging op haar gezicht als ze met Long is. Maar de man over wie ze in haar dagboek schreef... Op hem was ze verliefd. Dat is anders.’

Hij pulkt aan het etiket op het bierflesje. ‘Ik zal eerlijk tegen je zijn, Kate. Ik denk dat je je er te veel door laat meeslepen. Ik denk dat je op zoek bent naar dingen die er niet zijn. Doe jezelf een lol en sluit het dossier.’

‘De gemeenteraad geeft me waarschijnlijk niet veel keus. Als hier geen toeristen meer komen, gaan ze naar Lancaster County.’

‘Ah, kleinsteedse politiek.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Als er iets verandert, kun je het dossier altijd weer openen.’

Hij heeft gelijk, maar ik zeg niets. Ik zal het dossier sluiten. Officieel, althans. Maar ik blijf waakzaam. Als ik erachter kom dat er iemand anders bij betrokken was, zal ik recht laten geschieden, ook al moet ik hem eigenhandig naar de rechtbank slepen. Ik zie dat Tomasetti iets wil zeggen waar hij het moeilijk mee heeft, en ik krijg een ongemakkelijk gevoel.

‘Vind je het goed als ik je naar huis breng?’ vraagt hij.

‘Daar moet ik even over nadenken.’

‘Ik heb je gemist.’

Voor de eerste keer denk ik meer aan de man tegenover me dan aan de zaak of aan mijn eigen beslommeringen. Ik weet niet of het door de alcohol komt, of door het feit dat we al twee maanden niet samen zijn geweest, maar ik wil deze nacht bij hem zijn. Ik wil al het andere even vergeten.

‘Ik jou ook.’ Ik steek mijn hand uit en pak die van hem. ‘Het komt goed met ons.’

‘Laten we in dat geval als de sodemieter naar huis gaan,’ zegt hij.