12

De koude ochtendlucht is gevuld met hoefgetrappel. Van alle kanten komen de rijtuigjes aanrijden. Witte wolkjes stijgen op uit de wijd opengesperde neusgaten van de tientallen paarden, dartel door het eerste koufront van de herfst.

Ik heb de laatste twee dagen in een soort wachtmodus doorgebracht. Wachten vormt een aanzienlijk deel van het politiewerk – het is wat mij betreft het moeilijkste aspect – en ik zal er nooit echt goed in worden. Ik heb inmiddels twaalf keer de plaats delict bezocht en telkens weer met dezelfde buren gepraat, dezelfde vragen gesteld, in telkens weer andere bewoordingen. Maar ik krijg ook telkens weer dezelfde antwoorden: niemand heeft iets gezien. Frustratie is mijn vaste metgezel geworden. Ik slaap nauwelijks. Ik vergeet de helft van de tijd om te eten. En ik wacht. Op de eerste autopsieresultaten. Op de uitkomsten van het labonderzoek. Op vergelijkend onderzoek van vingerafdrukken, schoenafdrukken. Op de resultaten van de bestudering van de patroonhulzen en van de mate van beschadiging van de gevonden kogels. Het gaat me allemaal veel te langzaam!

T.J. en ik zitten in mijn Explorer, met de raampjes half open, naar de sombere stoet te kijken. Zo ver het oog reikt komen de zwarte rijtuigen aanrijden; op de zijkant staat in krijt het nummer van hun plaats in de lange rij geschreven. Sommige begrafenisgasten komen helemaal uit Zanesville en West Pennsylvania, en zijn waarschijnlijk al om twee of drie uur vannacht van huis gegaan.

Motregen daalt neer uit een grimmige, loodgrijze hemel. Door het open raampje komen de geuren van paarden en nat gras de auto binnen, gecombineerd met het scherpe aroma van droge herfstbladeren. Het loopt inmiddels tegen het eind van de ochtend. T.J. en ik zijn hier al sinds het aanbreken van de dag, toen bisschop Troyer het hek van het graabhof openzette en de grafdelvers met hun verdrietige taak begonnen.

In mijn jeugd heb ik verschillende amish-begrafenissen meegemaakt. De dag voor de plechtigheid maken vrienden en buurmannen van de overledene de sobere houten kist. De bekleding wordt door de vrouwen gemaakt. Wanneer de lijkschouwer het lichaam vrijgeeft, wordt de dode gewassen en aangekleed. Doorgaans in het wit. De mannen in een broek met een vest en een overhemd, de vrouwen in een witte jurk, met een schort en een cape. Bonnie draagt waarschijnlijk de kleren waarin ze is getrouwd.

‘Dus u verwacht dat de moordenaar er ook zal zijn?’

Ik wend mijn blik van de stoet af en keer me naar T.J. ‘Ik weet het niet. Het zou kunnen. Tenminste, als hij amish is.’

T.J. knikt. ‘Ja. Want anders zou hij waarschijnlijk te veel opvallen.’

‘Precies.’ Ik heb het grootste deel van de nacht wakker gelegen met het dagboek van Mary Plank, en wat ik daarin heb gelezen, drukt nog altijd als lood op mijn schouders. Bovendien heb ik te veel gedronken. Het is echter niet het doffe, branderige gevoel achter mijn ogen dat me stoort. Ik had gehoopt in het dagboek een aanwijzing te vinden omtrent de identiteit van de man met wie Mary een verhouding had. Helaas ben ik zijn naam nergens tegengekomen. En ook anderszins ben ik niets wijzer geworden. Ze schrijft niets over het werk dat hij doet, noch over zijn uiterlijk, het merk van zijn auto of de locatie van de club en de huizen waar hij haar mee naartoe nam. Was dat uit voorzichtigheid, voor het geval dat een van haar ouders het dagboek zou vinden? Of had hij haar op het hart gedrukt zijn naam nergens te noemen, zelfs niet in zoiets intiems als haar dagboek?

Toch zijn de uren die ik aan het lezen daarvan heb besteed niet helemaal voor niets geweest, want ik ben tot twee belangrijke conclusies gekomen. Om te beginnen ben ik ervan overtuigd dat er een verband bestaat tussen Mary’s minnaar en de moorden. Bovendien weet ik bijna zeker dat hij niet tot de amish behoort. Dat is in elk geval een begin.

‘Denkt u dat de moordenaar amish is?’ vraagt T.J.

‘Nee.’ Hij kijkt me aan alsof hij wil zeggen: wat doen we hier dan? Dus ik vertel hem over het dagboek. ‘Ze was verliefd op hem.’

‘En hij is waarschijnlijk de bron van het sperma?’

‘Dat denk ik wel, ja.’

T.J. denkt even na. ‘En het motief?’

‘Ze was zwanger en net vijftien. In Ohio is zestien de minimumleeftijd voor seksueel verkeer met meerderjarigen.’

‘Dus hij zou een aanklacht wegens seks met een minderjarige aan zijn broek kunnen krijgen?’

‘Precies, en nog meer aanklachten als hij haar heeft gedrogeerd en pornografische foto’s van haar heeft gemaakt.’

‘Dat lijkt me op zich een behoorlijk overtuigend motief voor moord.’ T.J. kijkt me nadenkend aan. ‘Maar om daarvoor een heel gezin uit te moorden?’

‘Ze heeft haar ouders over hem verteld. En dat ze zwanger van hem was.’

T.J. knikt. ‘Dus hij heeft ze vermoord om ze het zwijgen op te leggen.’

‘Als de ouders hebben gedreigd naar de politie te gaan, dan wist hij dat hem van alles ten laste kon worden gelegd. Verkrachtig. Kindermishandeling. Het aanzetten van een minderjarige tot crimineel gedrag. Bezit van verdovende middelen. En mogelijk de handel in kinderporno, als hij de foto’s die hij van haar heeft gemaakt heeft verspreid.’ Vervuld van weerzin haal ik huiverend mijn schouders op. ‘Genoeg om voor jaren achter de tralies te verdwijnen.’

‘Inderdaad, een behoorlijk krachtig motief.’

‘Het verklaart alleen niet wat hij met die twee meisjes in de schuur heeft uitgehaald; de martelingen.’

‘Tja, zoiets is hoe dan ook moeilijk te verklaren.’ Er verschijnt een peinzende uitdrukking op zijn gezicht. ‘Waarschijnlijk heeft hij de eh... uterus verwijderd om te voorkomen dat de politie zijn dna in handen kreeg.’

‘Daar zit nog een soort van zieke logica in. En misschien heeft hij het zusje ook gemarteld om een verkeerde indruk te wekken.’ Denkend aan de aard van de wreedheden schud ik mijn hoofd. ‘Een crime passionel, daar kan ik me nog iets bij voorstellen. Een vent die door het lint gaat, zijn vriendin vermoordt en vervolgens het hele gezin doodschiet. Dat heb ik vaker gezien. Maar in dit geval is de dader zo... zo wreed te werk gegaan.’ Mijn schouder wordt vochtig van de motregen, dus ik doe mijn raampje dicht. ‘Er is iets wat ons ontgaat.’

‘Wat zou dat dan moeten zijn?’

‘Ja, dat weet ik nou juist niet.’

T.J. kijkt uit het raampje naar de stoet van rijtuigen die het grindveld naast de begraafplaats op draaien. ‘Denkt u dat hij uit Painters Mill komt?’

‘Zo niet, dan toch in elk geval uit de buurt, wil ik wedden.’

‘Dus hij zit pal onder onze neus.’

Hij oppert nog iets, maar ik luister niet meer. Mijn aandacht is getrokken door een zilverkleurige Toyota, die misschien vijftig meter verderop in de berm staat. Er stapt een jonge vent uit, met donker haar en een geitensikje, gewapend met een camcorder. Diverse rijtuigen zijn gestopt om de draai naar het terrein van de begraafplaats te maken. Mister Camcorder heeft besloten dat dit een mooi moment is om wat amish-beelden te schieten voor op YouTube.

Maar dan vergist hij zich.

Hoewel de wat liberalere amish het in sommige gevallen toestaan, vindt de meerderheid het niet prettig om gefotografeerd te worden. Er bestaan verschillende theorieën over de oorsprong van deze weigerachtigheid. Sommigen menen dat die ligt in het tweede gebod uit de Bijbel: Gij zult u geen gesneden beeld maken. Er zijn amish van de oude stempel die geloven dat een mens sterft wanneer hij zich laat fotograferen, of zelfs schilderen. Maar de meesten zien foto’s simpelweg als een uiting van trots en ijdelheid, en dus in strijd met hun waarden en principes.

Met het voornemen de ramptoerist op de bon te slingeren gooi ik mijn portier open. T.J. roept iets, maar mijn hart bonst zo heftig dat ik het nauwelijks hoor. Bevend van woede loop ik naar de Toyota. Ik weet drommels goed dat er voor woede geen plaats is bij het politiewerk, maar mijn amish-achtergrond laat zich niet negeren. Hoe haalt die idioot het in zijn hoofd om een intiem, hartverscheurend moment als dit op beeld vast te leggen, puur voor zijn vermaak?

Er stapt een tweede persoon uit de Toyota. Een jonge vrouw met rood haar en diverse piercings in haar gezicht, gekleed in een afgeknipte spijkerbroek en een sweatshirt van de universiteit van Michigan. Ze gaat op de motorkap zitten, duidelijk van plan te genieten van de voorstelling.

Wanneer ik hem tot op een meter of vijf ben genaderd, krijgt de man me in de gaten. Hij laat de camcorder zakken en schenkt me een glimlach die me net iets te glad is.

‘Hallo a...’

Ik gris de camcorder uit zijn hand. Het kost me de grootste moeite het ding niet op de grond te gooien en te vertrappen, maar ik weet me te beheersen.

‘Wat doet u nou?’ vraagt hij verontwaardigd.

‘Hé!’ De vrouw laat zich van de motorkap glijden. Haar ogen schitteren van woede. ‘Dat kunt u niet maken!’

Ik draai me met een ruk naar haar toe en steek beschuldigend een vinger uit. ‘Nog één stap dichterbij, en je gaat de gevangenis in.’

Ze deinst verschrikt achteruit, als voor een bijtgrage hond. ‘Oké, oké.’

Ik keer me weer naar de man. Die staat me woedend op te nemen. Ergens zou ik willen dat hij me aanvloog, zodat ik hem tegen de grond kon werken.

‘Geef me mijn camera terug!’

‘Die kunt u terugkrijgen wanneer u deze bekeuring gaat betalen.’ Ik haal mijn bonnenboekje tevoorschijn en begin te schrijven.

‘Een bekéúring?’ Zijn mond valt open. ‘Waarom? Omdat ik een foto wil maken? Ooit gehoord van vrijheid van meningsuiting?’

‘Het is hier verboden te parkeren of zelfs maar te stoppen.’ Ik gebaar naar het bord. ‘Ooit van gehoord?’

Het is niet voor het eerst dat een toerist met een fototoestel hier is gestopt om een amish-begrafenis op beeld vast te leggen. Vanwege het feit dat zich de laatste jaren diverse malen ongeregeldheden hebben voorgedaan tussen de amish en de English, heeft de gemeenteraad van Painters Mill de county verzocht om in de directe omgeving van de begraafplaats een stopverbod in te stellen. Omdat het toerisme een belangrijke bron van inkomsten vormt voor de regio heeft de county daarmee ingestemd en vier verbodsborden geplaatst.

‘Dat wist ik niet,’ zegt de man. ‘Ik had dat bord niet gezien.’

‘Dan weet u het nu.’ Ik druk hem de bekeuring op de borst. ‘Nog een prettige dag verder.’

Hij gooit zijn handen in de lucht. ‘Jezus christus!’

‘Er is hier een begrafenis gaande. U zou wat meer respect kunnen tonen.’ Ik stop het bonnenboekje in mijn binnenzak en loop terug naar de Explorer. Na enkele stappen draai ik me nog één keer om. ‘Voor alle duidelijkheid, de meeste amish vinden het niet prettig om te worden gefotografeerd. Dus ik raad u aan de volgende keer om toestemming te vragen voordat u met uw camera aan de slag gaat.’

Tegen de tijd dat ik weer bij de auto ben, is het laatste rijtuig het grindveld op gereden.

‘Ik dacht dat u hem zou aanvliegen,’ zegt T.J.

‘Te veel getuigen.’

Hij knippert met zijn ogen.

Ik steek met een honende grijns mijn vinger naar hem uit. ‘Daar had ik je mooi te pakken.’

T.J. grijnst terug. ‘Wat gaan we hier verder doen? Blijven we hier zitten?’

Ik kijk door de voorruit naar de zee van in het zwart gehulde rouwenden. ‘Nee, ik stel voor dat we ons bij de begrafenisgasten voegen. Gewoon om te zien wie er allemaal zijn.’

We stappen tegelijkertijd uit. Onze laarzen knerpen op het grind wanneer we koers zetten naar de begraafplaats. Minstens honderd sobere zerken vormen keurige rijen op een grasveld waar ooit sojabonen werden verbouwd. Langs een weinig gebruikte zandweg staan tientallen zwarte rijtuigen netjes in het gelid. Dichter bij de graven zie ik complete gezinnen, jonge stellen, ouderen, kinderen, moeders met baby’s, allemaal in de ijzige motregen. De gemeenschap is massaal uitgelopen voor het gezin Plank. Maar dat is geen uitzondering; zo gaat het bij de amish altijd.

Bisschop Troyer leest een hymne voor in het Pennsylvania Dutch terwijl de baardragers de kisten in de graven laten zakken. Wanneer de bisschop is uitgesproken, staan alle aanwezigen met gebogen hoofd, en ik weet dat ze in stilte het Onzevader bidden. Tot mijn verrassing kost het me geen enkele moeite om de woorden terug te halen.

T.J. en ik staan langs de rand van het gebeuren, twee buitenstaanders die naar binnen kijken. Net als de amish zelf is ook de plechtigheid sober en ingetogen. Het liefst zou ik alles filmen, om de beelden later te kunnen bestuderen. Maar omdat ik weet hoe de amish over gesneden beelden denken, doe ik het niet. Dus ik probeer zo veel mogelijk gezichten en bijzonderheden in mijn geheugen te prenten. Daarbij weet ik niet eens goed waar ik naar zoek; het is een kwestie van intuïtie, iets wat je ontwikkelt in het politiewerk. Een instinct dat je vertelt wanneer er iets niet in de haak is. Een eenzame begrafenisgast. Iemand die een scène maakt. Een ruzie. Ongepast heftig huilen. Iemand die letterlijk instort. Dit gebeurt allemaal niet, maar ik heb geleerd niet het voor de hand liggende te verwachten.

De baardragers zijn bijna klaar met het dichtgooien van de graven wanneer er een tenger gebouwde jonge man met grote stappen naar me toe komt lopen. Ik heb hem niet eerder opgemerkt, wat merkwaardig is, want behalve T.J. en ik is hij de enige hier die niet tot de amish behoort.

‘Chief Burkholder?’ Hij kijkt me recht aan, en ik vraag me af hoe hij mijn naam kent. Een erudiete verschijning, met glad achterovergekamd zwart haar en een donkere bril met een hoekig montuur. Ik schat hem begin twintig. Hij is smaakvol gekleed. Zijn donkergrijze pak met bijpassende das is duidelijk niet afkomstig uit het rek bij JCPenney. Tussen de in het zwart gehulde amish maakt hij een misplaatste indruk.

‘Wat kan ik voor u doen?’ vraag ik.

Hij steekt zijn hand uit. ‘Ik ben Aaron Plank, de oudste zoon van Bonnie en Amos.’